Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Vader vordert dat moeder en broer van moeder worden veroordeeld om spullen van overleden dochter af te geven. Vordering wordt afgewezen omdat spoedeisend belang ontbreekt.

Uitspraak



Vonnis

RECHTBANK ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 218421 / KG ZA 11-364

Vonnis in kort geding van 2 september 2011

in de zaak van

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

advocaat mr. C.W. Langereis te Zevenaar,

tegen

[gedaagde],

[woonplaats],

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],

gedaagden,

advocaat mr. G.F. van der Hardt Aberson te Rotterdam.

Eiser wordt hierna [eiser] genoemd en gedaagden worden tezamen [gedaagde sub 1] c.s. en afzonderlijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- de dagvaarding

- de conclusie van antwoord

- de brief d.d. 18 augustus 2011 van de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. met productie

- de brief d.d. 18 augustus 2011 van de zijde van [eiser] met producties

- de mondelinge behandeling

- de pleitnota van [gedaagde sub 1] c.s..

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. [eiser] en [gedaagde sub 1] hebben een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is op [datum] [betrokkene] geboren (hierna te noemen: [betrokkene]). [betrokkene] heeft geen broers of zusters. [gedaagde sub 2] is een broer van [gedaagde sub 1].

2.2. De affectieve relatie tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] heeft geen stand gehouden.

2.3. Op [datum] is [betrokkene] dood in de woning van [gedaagde sub 1] aangetroffen. [gedaagde sub 1] is op verdenking van betrokkenheid bij de dood van haar dochter in voorlopige hechtenis genomen.

2.4. Gedurende de voorlopige hechtenis van [gedaagde sub 1] heeft [gedaagde sub 2] samen met een aantal kennissen van [gedaagde sub 1] de woning, zijnde een huurwoning, ontruimd. Alle spullen, waaronder de spullen van [betrokkene], staan thans ongesorteerd in driehonderd dozen opgeslagen op diverse adressen.

2.5. De rechtbank Arnhem heeft [gedaagde sub 1] wegens moord op haar dochter tot een

gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren veroordeeld.

2.6. In hoger beroep is [gedaagde sub 1] door het Gerechtshof Arnhem wegens moord op haar dochter veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren.

2.7. [gedaagde sub 1] heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld, maar op 22 maart 2011 heeft de Hoge Raad het door haar ingediende cassatieberoep onder verwijzing naar artikel 81 RO verworpen.

3. Het geschil

3.1. [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:

1. [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot onverwijlde afgifte aan hem, doch uiterlijk binnen 10 dagen na het wijzen van het vonnis, althans binnen 10 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis van de navolgende zaken van [betrokkene]: 2 condoleanceboeken, de linten (ongeveer 10, die aan de bloemstukken gevestigd waren bij de begrafenis), het condoleanceregister, alle fotoboeken van [betrokkene], haar knuffels, haar poppen waaronder haar Shirley Templepop, haar bedden met matrassen, kussens en beddengoed, haar cd’s, haar “gewone” foto’s in lijstjes, haar kleding, haar gitaar, haar toetsenbord, haar fiets, haar poesiealbum, haar sierraden, haar kist vol met verkleedspullen, haar computer, haar playbackset, haar tapijt, haar meubeltjes waaronder haar goudgespoten kasten, haar grote spiegel, haar boeken, haar tv en dvd-speler, haar videorecorder, haar videobanden, haar computerspelletjes en haar mobiele telefoon,

2. zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag voor [gedaagde sub 1] wanneer zij in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, althans een dwangsom door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen, zulks met een maximum ter hoogte van € 15.000,00, althans een maximum door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen,

3. [eiser] machtigt om jegens [gedaagde sub 2] lijfsdwang toe te passen, telkens voor een tijd van vier dagen, steeds wanneer [gedaagde sub 2] een dag of meer van het gebod onder 1 overtreedt,

4. [eiser] machtigt om voormeld gebod zonodig met behulp van de sterke arm te doen naleven,

5. zal verstaan dat [eiser] de kosten, die hij in verband met de eventuele tenuitvoerlegging verschuldigd zal zijn, op [gedaagde sub 2] kan verhalen,

6. subsidiair het gebod onder 1 aan [gedaagde sub 2] oplegt, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde sub 2] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, en bij oplegging van een dwangsom voorts bepaalt dat, indien [gedaagde sub 2] na overschrijding van de termijn in het gebod de alsdan verschuldigde dwangsommen, na daartoe bij aangetekende brief met handtekening retour te zijn aangemaand, niet binnen 24 uur aan [eiser] heeft betaald, het vonnis dadelijk uitvoerbaar zal zijn bij lijfsdwang voor een tijd van vier dagen, met dien verstande dat geen gijzelingstelling zal mogen plaatshebben, dan ingeval [gedaagde sub 2] na de vorige gijzeling opnieuw nalaat aan het gebod te voldoen, en verstaat dat [eiser] de kosten in verband met de eventuele tenuitvoerlegging van de lijfsdwang op [gedaagde sub 2] kan verhalen,

7. [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding.

3.2. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij enig erfgenaam in de nalatenschap van [betrokkene] is en hij daarom afgifte wenst van de spullen, zoals onder 3.1. onder 1 aangegeven. Volgens artikel 4:10 onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn de ouders (en de broers en zusters) van de erflater erfgenamen in de nalatenschap van [betrokkene]. Aangezien [betrokkene] geen broers of zusters heeft en de moeder van [betrokkene] bij onherroepelijke uitspraak voor de moord op [betrokkene] is veroordeeld en daardoor van rechtswege een onwaardige erfgenaam zoals bedoeld in artikel 4:3 BW is geworden, is [eiser] enig erfgenaam en heeft hij recht op afgifte van alle spullen van [betrokkene], aldus [eiser].

3.3. [gedaagde sub 1] betwist dat [eiser] een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft. Verder voert zij aan dat [eiser] [betrokkene] heeft erkend, maar dat bepaalde formaliteiten bij de erkenning niet in acht zijn genomen waardoor de erkenning geen rechtsgevolgen heeft en [eiser] ook geen erfgenaam in de nalatenschap van [betrokkene] is.

Daarnaast voert zij ten aanzien van de spullen van [betrokkene], waarvan [eiser] afgifte vordert, aan dat sommige spullen niet in eigendom aan [betrokkene] toebehoorden, dat sommige er nooit zijn geweest of er niet meer zijn en dat sommige spullen bij derden zijn opgeslagen. Tot slot betoogt [gedaagde sub 1] dat het voor haar thans praktisch onmogelijk is om ervoor te zorgen dat de zaken van [betrokkene] van haar spullen worden gescheiden. [gedaagde sub 1] verblijft immers tot 18 maart 2013 in detentie.

3.4. [gedaagde sub 2] voert eveneens verweer tegen de vorderingen van [eiser]. Hij is van mening dat hij ten onrechte in rechte is betrokken, nu hij geen erfgenaam in de nalatenschap van [betrokkene] is, geen beschikkingsmacht heeft over de spullen, die van [betrokkene] waren, en ook geen spullen van [betrokkene] heeft verduisterd. Hij betoogt dat hij bij de ontruiming van de woning slechts een uitvoerende rol heeft gehad; hij heeft samen met anderen alle spullen ingepakt en op diverse locaties opgeslagen.

3.5. Op de (verdere) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

Ten aanzien van [gedaagde sub 2]

4.1. Naast het feit dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde sub 2] geen erfgenaam in de nalatenschap van [betrokkene] is, heeft [gedaagde sub 2] onweersproken gesteld dat hij geen beschikkingsmacht over de zaken van [betrokkene] heeft. De vorderingen van [eiser] jegens [gedaagde sub 2] dienen derhalve te worden afgewezen.

4.2. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde sub 2] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde [gedaagde sub 2] worden begroot op:

- griffierecht EUR 260,00

- salaris advocaat 408,00

Totaal EUR 668,00

Ten aanzien van [gedaagde sub 1]

4.3. Vooropgesteld wordt dat voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] enig erfgenaam in de nalatenschap van [betrokkene] is. Ter zitting is immers niet betwist dat [eiser] [betrokkene] heeft erkend, maar zijn alleen vraagtekens geplaatst bij de wijze waarop de erkenning destijds heeft plaatsgevonden: [gedaagde sub 1] twijfelt of alle formaliteiten destijds correct in acht zijn genomen. De voorzieningenrechter overweegt dat [gedaagde sub 1] deze twijfels, die in dit kort geding niet op hun gegrondheid kunnen worden onderzocht, met onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd. Voorshands moet er daarom van worden uitgegaan dat [eiser] [betrokkene] rechtsgeldig heeft erkend. Ten aanzien van [gedaagde sub 1] geldt dat zij bij onherroepelijke uitspraak voor de moord op [betrokkene] is veroordeeld en daardoor op grond van artikel 4:3 BW een onwaardig erfgenaam is geworden. Op een eventueel toekomstig herzieningsverzoek, dat [gedaagde sub 1] stelt te zullen doen, kan niet worden vooruitgelopen. De voorzieningenrechter zal daaraan dan ook voorbijgaan. In beginsel heeft [eiser] dan ook recht op afgifte van de spullen van [betrokkene].

4.4. Op de vraag naar het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vorderingen, heeft hij ter zitting geantwoord dat hij met de onderhavige procedure heeft gewacht tot het moment dat [gedaagde sub 1] bij onherroepelijke uitspraak voor de moord op [betrokkene] was veroordeeld omdat vanaf dat moment duidelijk was dat [gedaagde sub 1] een onwaardige erfgenaam in de nalatenschap van [betrokkene] zou zijn. Daarnaast vreest [eiser] dat als zijn vorderingen thans niet worden toegewezen, de spullen van [betrokkene] worden verduisterd. Deze vrees voor verduistering heeft hij niet geconcretiseerd en is door [gedaagde sub 1] weersproken. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat [eiser] naast die vrees voor verduistering geen andere concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat hij thans een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, heeft [eiser] dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt. Om die reden zal de vordering worden afgewezen.

4.5. De voorzieningenrechter overweegt voorts, maar gezien het vorenstaande ten overvloede, nog het volgende.

[gedaagde sub 1] heeft aangevoerd dat het voor haar vanwege haar detentie praktisch onmogelijk zal zijn thans tot afgifte van de spullen over te gaan. Haar spullen en die van [betrokkene] staan immers ongesorteerd in driehonderd dozen opgeslagen op diverse adressen. De voorzieningenrechter acht zonder meer aannemelijk dat [gedaagde sub 1] gezien deze feitelijke situatie niet in staat zal zijn thans aan een veroordeling tot afgifte te voldoen. Toewijzing van de vordering zou dus hoogstwaarschijnlijk niet leiden tot afgifte, maar slechts tot het verbeuren van dwangsommen door [gedaagde sub 1]. Dit staat aan een toewijzing van de vordering in de weg.

Voorts zou een vordering tot afgifte als de onderhavige slechts toewijsbaar kunnen zijn, indien - ten eerste - in voldoende mate vaststaat dat de spullen waarvan afgifte wordt gevorderd, van [betrokkene] waren, met andere woorden tot de nalatenschap behoren, en indien - ten tweede - die spullen voldoende concreet zijn omschreven. [gedaagde sub 1] heeft met betrekking tot een aantal spullen betwist dat deze van [betrokkene] waren respectievelijk dat deze zich in de dozen bevinden. Een kort geding leent zich niet voor nader onderzoek daaromtrent. En de voorzieningenrechter stelt vast dat omschrijving door [eiser] van een aantal spullen waarop die betwisting geen betrekking heeft (kleding, boeken, cd's, videobanden, computerspelletjes) weinig bepaald is.

4.6. De conclusie is dat de vorderingen van [eiser] jegens [gedaagde sub 1]

worden afgewezen.

4.7. Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. wijst de vorderingen af,

5.2. compenseert de proceskosten tussen [eiser] en [gedaagde sub 1] in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,

5.3. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 2] tot op heden begroot op EUR 668,00,

Dit vonnis is gewezen door mr. O. Nijhuis en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.B.J.P. Leuverink op 2 september 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature