Uitspraak
11/448 WW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 december 2010, 10/970 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 31 augustus 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.D. Melkert hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2011. Appellant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant was sinds 1 augustus 1978 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst van [naam werkgever] (werkgever). Bij brief van
30 november 2009 heeft de werkgever, na een daartoe verkregen vergunning, de arbeidsovereenkomst met appellant opgezegd per 19 maart 2010. Hierbij is rekening gehouden met een opzegtermijn van twintig weken minus één maand. Aan appellant is een beëindigingsvergoeding toegekend van € 80.355,24.
2. Appellant heeft op 8 maart 2010 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 29 maart 2010 is aan appellant een WW-uitkering toegekend met ingang van 1 april 2010. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt omdat hij van mening is dat de ingangsdatum van de WW-uitkering 19 maart 2010 moet zijn.
3. Bij besluit van 16 juli 2010 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 maart 2010 ongegrond verklaard en heeft het Uwv het besluit van 29 maart 2010 gehandhaafd. Aan dat besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat de opzegtermijn op grond van de van toepassing zijnde CAO Houthandel 2007/2009 (CAO) en artikel 7:672, vierde lid, van het Burgerlijk wetboek (BW) 20 weken minus één maand bedraagt en dat opzegging geschiedt tegen het einde van de maand. Dit houdt in dat de opzegtermijn eindigde op 31 maart 2010 en de WW-uitkering terecht is toegekend met ingang van 1 april 2010.
4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
5. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat de aanzegtermijn ziet op het moment van opzeggen en dus betrekking heeft op de ingangsdatum van de opzegtermijn. Volgens hem is alleen in gevallen waarin de arbeidsovereenkomst is ontbonden door de kantonrechter en de zogenoemde ficitieve opzegtermijn van artikel 16, derde lid, van de WW van toepassing is, sprake van een verlenging van de opzegtermijn met de aanzegtermijn.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn twintig weken minus één maand bedroeg, noch dat opzegging tegen het einde van de maand diende te geschieden. Het geschil betreft uitsluitend de toepassing van de aanzegtermijn door het Uwv.
6.2. Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat de aanzegtermijn wordt toegevoegd aan de duur van de opzegtermijn. De Raad verwijst naar zijn uitspraken van 28 maart 2001, LJN AB0761 en van 11 december 2002, LJN AF3226. De Raad ziet geen aanleiding om in het voorliggende geval tot een ander oordeel te komen. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van
R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
31 augustus 2011.
(get.) B.M. van Dun.
(get.) R.L. Venneman.
EV