Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van een hotel-restaurant met twee conferentiezalen inclusief bijbehorende voorzieningen op het perceel [locatie] nabij nummer […] te [plaats].

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



201100638/1/H1.

Datum uitspraak: 31 augustus 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 december 2010 in de zaken nrs. 08/8432 en 09/4909 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van een hotel-restaurant met twee conferentiezalen inclusief bijbehorende voorzieningen op het perceel [locatie] nabij nummer […] te [plaats].

Bij besluit van 9 oktober 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 22 januari 2008, onder aanvulling van de motivering ervan, in stand gelaten.

Bij besluit van 6 maart 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning tweede fase verleend voor realisering van het desbetreffende bouwplan.

Bij besluit van 26 juni 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 6 maart 2009 in stand gelaten.

Bij uitspraak van 8 december 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 9 oktober 2008 en 26 juni 2009 ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 februari 2011.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juli 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.C. Kaiser, werkzaam in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. B. Benard, advocaat te Den Haag, gehoord.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een hotel-restaurant met 57 hotelkamers, een restaurant en twee conferentiezalen. Het restaurant beslaat een bruto vloeroppervlak van 230 m². De conferentiezalen hebben gezamenlijk een bruto vloeroppervlak van 250 m². Het hoogste punt van het gebouw, waarvan de westelijke zijde is gericht op de rijksweg A4, zal ongeveer 20 m zijn en het gebouw zal bestaan uit zes bouwlagen. De bouwhoogte naar het oosten zal aflopen tot ongeveer 3 m. Het dakvlak zal zijn voorzien van een vegetatiedak. Verder zullen op eigen terrein parkeerplaatsen worden aangelegd.

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied herziening I" rust op het perceel een agrarische bestemming, waarmee het bouwplan in strijd is. Om bouwvergunning te kunnen verlenen heeft het college vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verleend.

2.3. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur voor de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge het eerste lid, voor zover thans van belang, wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.

In de door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland bij besluit van 9 oktober 2007 vastgestelde lijst van categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO (hierna: de provinciale lijst) is opgenomen dat met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling kan worden verleend voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en het omzetten van bestaande functies in functies ten behoeve van voorzieningen van educatieve, medische, recreatieve, sociaal-maatschappelijke en levensbeschouwelijke aard (bijvoorbeeld scholen, sportvoorzieningen, horeca, gezondheidscentra, kerken en dergelijke) in stedelijk gebied.

2.4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO te verlenen, faalt. Onder "stedelijk gebied" wordt in de provinciale lijst verstaan het gebied dat in het streekplan de aanduiding "stads- en dorpsgebied" heeft gekregen en gesitueerd is binnen de maximale bebouwingscontouren. Niet in geschil is dat het perceel waarop het bouwplan is voorzien, is gelegen in "stedelijk gebied" als bedoeld in de provinciale lijst. Nu het voorziene hotel-restaurant met conferentiezalen als horecavestiging moet worden aangemerkt, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan de criteria van de provinciale lijst.

2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Hiertoe voert hij aan dat realisering van het bouwplan onverenigbaar is met de op het perceel rustende agrarische bestemming en door de massaliteit van de bebouwing het landelijke en rustieke karakter van het gebied zal worden aangetast. [appellant] wijst er in dit verband op dat de raad van de gemeente Midden-Delfland er in het verleden voor heeft gekozen de agrarische bestemming van het in de beschermde Engelbertspolder gelegen perceel te behouden en dat het perceel nauw verweven is met zijn eigen perceel, dat een agrarische bestemming zal behouden. Voorts voert [appellant] aan dat het bouwplan in strijd is met het provinciaal en gemeentelijk ruimtelijk beleid en dat geen enkele behoefte bestaat aan een nieuw hotel op de voorziene locatie.

2.5.1. In de aan het vrijstellingsbesluit ten grondslag liggende "Ruimtelijke onderbouwing bouwplan Hotel Woudseweg" is ingegaan op de ruimtelijke en landschappelijke inpassing van het bouwplan in het gebied. Vermeld daarin is dat het voorziene hotel-restaurant, dat landschappelijk wordt ingepast door het in hoogte aflopende gebouw te voorzien van een vegetatiedak, een overgang vormt tussen het snelweglandschap en de bestaande lintbebouwing langs de Woudseweg alsmede tussen dorp en buitengebied. Voorts is daarin vermeld dat de functie van hotel-restaurant goed past in de toekomstige ontwikkelingen van het omringende gebied als hoogwaardig bedrijventerrein, waarvoor nieuwe bestemmingsplannen zijn vastgesteld. Het hotel-restaurant kan volgens de ruimtelijke onderbouwing een aanvulling zijn op de dichtstbijzijnde hotels in het centrum van Delft en de enkele restaurants in Den Hoorn. Tegelijkertijd sluit het aan bij de bestaande functies door de positie aan de Woudseweg, die een belangrijke recreatieve verbinding tussen dorp en buitengebied zal gaan vormen. Gelet hierop is in de ruimtelijke onderbouwing voldoende gemotiveerd dat het bouwplan, ondanks de op het perceel rustende agrarische bestemming, past in de ter plaatse gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.

In de stelling van [appellant] dat in Naaldwijk hotels failliet zijn gegaan dan wel het grootste deel van het jaar leeg staan, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel, dat het college niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan het voorziene hotel-restaurant behoefte bestaat. De rechtbank heeft terecht in aanmerking genomen dat het uitbouwen van de mogelijkheden voor gastvrijheid en ondernemerschap belangrijke speerpunten van gemeentelijk beleid zijn en het bouwplan dit beleidsdoel ondersteunt. Voorts heeft het college erop gewezen dat in de omgeving van het oude centrum van Delft dringende behoefte bestaat aan meer hotels. Gelet op de ligging van het hotel-restaurant op korte reisafstand van de historische binnenstad van Delft dichtbij een afslag van rijksweg A4, bestaat geen reden te twijfelen aan de stelling van het college dat het hotel-restaurant mede in die behoefte kan voorzien.

Niet gebleken is verder dat het provinciaal en gemeentelijk ruimtelijk beleid eraan in de weg staan dat het hotel-restaurant op de voorziene locatie wordt gerealiseerd.

Het betoog faalt.

2.6. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte de in het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Blm) en de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) opgenomen afstanden niet in acht heeft genomen. Hiertoe voert hij aan dat op zijn perceel een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer aanwezig is, waar opslag van mest plaats vindt, waarvoor in het Blm de eis is opgenomen dat deze op een afstand van ten minste 100 m van een hotel-restaurant moet zijn gelegen. Voorts voert [appellant] aan dat in de VNG-brochure een minimale afstand van 30 m tussen het te bouwen hotel-restaurant en gevoelige bestemmingen wordt aanbevolen.

2.6.1. Ingevolge artikel 1.1 van de Wet milieubeheer wordt onder "inrichting" verstaan elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. In de zich op het perceel van [appellant] bevindende paardenstal worden zes paarden gehouden voor het fokken en trainen, waarmee volgens [appellant] zijn dochter zich beroepsmatig bezig houdt. Ook zijn op dit perceel schapen, een varken, geit, pony en overig kleinvee aanwezig. Het besluit van 23 januari 2008 van het college, waarin het de melding van [appellant] in het kader van het Blm niet heeft geaccepteerd, is in rechte onaantastbaar geworden. Nu [appellant] niet met gegevens of bescheiden heeft gestaafd dat hij, dan wel zijn dochter, zich bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, bezig houdt met het houden van paarden, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat [appellant] op zijn perceel een inrichting in bedrijf heeft. Gelet hierop is het Blm niet van toepassing, zodat niet de eis geldt dat de mestopslag dient plaats te vinden op ten minste 100 m van het hotel-restaurant.

In de VNG-brochure zijn aanbevolen afstanden opgenomen tussen verschillende categorieën bedrijven en gevoelige bestemmingen, zoals woningen, onder meer in verband met de geluids- en geurbelasting wegens de daarin vermelde bedrijfscategorieën. Gelet op het voorgaande kan de paardenstal niet als bedrijf worden aangemerkt, zodat de richtafstanden uit de VNG-brochure hierop niet van toepassing zijn. In de VNG-brochure, zoals die van toepassing was ten tijde van belang, is een afstand van 30 m tussen het hotel-restaurant en de dichtstbijzijnde gevoelige bestemming aanbevolen. Nog daargelaten dat de in de VNG-brochure opgenomen richtafstand niet bindend is voor het college, bestaat geen grond voor het oordeel dat deze afstand ten onrechte niet in acht is genomen, nu de nabij gelegen paardenstal en schuur geen geurgevoelige objecten zijn, zodat ook in dat opzicht de richtafstand uit de VNG-brochure niet van toepassing is.

Het betoog slaagt niet.

2.7. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de Woudseweg niet berekend is op een toename van het aantal verkeersbewegingen en op deze weg levensgevaarlijke situaties zullen ontstaan, slaagt evenmin. In het aan het besluit van 9 oktober 2008 ten grondslag gelegde rapport van adviesbureau Goudappel Coffeng van 2 september 2008 is geconcludeerd dat de komst van het hotel-restaurant geen problemen zal geven voor de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid op de Woudseweg. In het rapport is vermeld dat aan de hand van normen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW) berekend is dat realisering van het bouwplan ertoe zal leiden dat per dag 215 extra verkeersbewegingen zullen plaats vinden op dit gedeelte van de Woudseweg, dat doodlopend is voor gemotoriseerd doorgaand verkeer. Voorts is in het rapport vermeld dat dit gedeelte van de Woudseweg 4,60 m breed is en dat naast de weg een tweerichtingen fietspad is gelegen. Volgens het rapport kunnen personenauto's en vrachtauto's elkaar stapvoets passeren. Ondanks het feit dat vrachtauto's elkaar niet kunnen passeren, wordt geconcludeerd dat de huidige inrichting van de weg kan worden gehandhaafd omdat op korte afstanden passeermogelijkheden zijn en de verkeersdruk laag is. [appellant] heeft deze conclusie niet gemotiveerd betwist en ook overigens bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze niet juist is. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college dit rapport niet aan het besluit tot verlening van vrijstelling ten grondslag heeft mogen leggen.

2.8. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank, door te overwegen dat het bouwplan voldoet aan de luchtkwaliteitseisen, heeft miskend dat het college geen zorgvuldig onderzoek omtrent de luchtkwaliteit ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit tot verlening van vrijstelling. Hiertoe voert hij aan dat ten onrechte de luchtkwaliteit op de afritten van de rijksweg A4 niet is gemeten en het aan het besluit ten grondslag liggende luchtkwaliteitsonderzoek bovendien niet meer maatgevend is, omdat de situatie rondom het perceel sindsdien geheel is veranderd. [appellant] plaatst tevens vraagtekens bij de objectiviteit van het bureau dat het luchtkwaliteitsonderzoek heeft uitgevoerd.

2.8.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zijn besluit tot verlening van vrijstelling niet mede mocht baseren op het rapport van DGMR van 8 oktober 2007, waarin is geconcludeerd dat voor geen van de in het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005) genoemde stoffen, in geen van de beschouwde jaren sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit het Blk 2005, die inmiddels ongewijzigd zijn opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de enkele omstandigheid, dat het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van een gemeenteraadslid, wat daar ook van zij, onvoldoende grond biedt om te twijfelen aan de objectiviteit van DGMR. In het rapport is gemotiveerd uiteengezet hoe de afbakening van het studiegebied tot stand is gekomen en waarom de luchtkwaliteit langs rijksweg A4 niet is gemeten. Nu [appellant] niet heeft toegelicht waarom de afbakening van het gebied niet juist is, bestaat geen reden om aan te nemen dat het onderzoek omtrent de luchtkwaliteit niet volledig is geweest. Voorts is niet gebleken dat de situatie ter plaatse sinds het onderzoek dusdanig is veranderd, dat de resultaten uit het onderzoek niet langer representatief zijn.

Het betoog faalt.

2.9. [appellant] betoogt tevens dat de rechtbank, door de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, heeft miskend dat realisering van het hotel-restaurant zal leiden tot parkeeroverlast, omdat op het bij het hotel-restaurant behorende terrein onvoldoende parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd. Hij voert daartoe aan dat het college bij de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen onjuiste parkeernormen heeft gehanteerd. [appellant] wijst er in dit verband op dat het hotel-restaurant in afgelegen buitengebied zal worden gerealiseerd waardoor naar zijn mening hogere parkeernormen moeten worden gehanteerd, temeer omdat, anders dan het college stelt geen busverbindingen tussen Delft en het hotel-restaurant zijn dan wel zullen worden opgeheven. Voor zover het gebied wel op juiste wijze is getypeerd, had het college moeten uitgaan van de maximum parkeerkencijfers binnen de door CROW gehanteerde bandbreedte, aldus [appellant]. [appellant] voert verder aan dat het bij het hotel-restaurant behorende terrein niet groot genoeg is om de benodigde parkeerplaatsen te realiseren. Hij wijst er in dit verband op dat de parkeerplaatsen te klein bemeten zijn en te dicht op elkaar liggen. Voorts stelt hij een deel van de gronden, waarop parkeerplaatsen zijn voorzien, gekocht te hebben en bovendien recht van uitweg te hebben over het perceel, zodat een groot aantal van de voorziene parkeerplaatsen niet zal kunnen worden aangelegd.

2.9.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening Midden-Delfland 2007 (hierna: de Bouwverordening) moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, moet de in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eisen wordt geacht te zijn voldaan indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,50 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen, in het geval er zich aangrenzende parkeerruimten aan de lange zijden bevinden.

2.9.2. De rechtbank heeft het besluit van 9 oktober 2008 vernietigd wegens strijd met artikel 2.5.30 van de Bouwverordening, omdat een groot aantal van de 93 in het bouwplan voorziene parkeerplaatsen smaller is dan de in de Bouwverordening gestelde breedte-eis van 2,50 m en hierdoor niet kan worden vastgesteld of het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid voorziet. De rechtbank heeft aanleiding gevonden om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat zij op basis van de in beroep overgelegde aangepaste tekening van de indeling van het parkeerterrein, die voorziet in 87 parkeerplaatsen, en het rapport van Goudappel Coffeng van 30 maart 2010, waarin is geconcludeerd dat kan worden volstaan met 82 parkeerplaatsen, tot de conclusie is gekomen dat het bouwplan thans in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein voorziet en daarmee is voldaan aan de eisen van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening.

2.9.3. Voor beantwoording van de vraag of de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit terecht in stand heeft gelaten, dient te worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden ten tijde van de aangevallen uitspraak.

2.9.4. In het rapport van 30 maart 2010 is voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen uitgegaan van de parkeerkencijfers van CROW, die ten grondslag zijn gelegd aan de "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" uit 2004 van CROW (hierna: de ASVV). Het gebied waar het hotel-restaurant is voorzien, is in het rapport aangemerkt als "matig stedelijk" gebied in "rest bebouwde kom". Nu bij de in aanmerking genomen stedelijke zone "rest bebouwde kom" rekening is gehouden met de omstandigheid dat het hotel-restaurant in het buitengebied is gelegen en de stedelijkheidsgraad in de ASVV wordt bepaald aan de hand van het aantal adressen per vierkante kilometer, en niet is gebleken dat het college op grond hiervan ten onrechte is uitgegaan van "matig stedelijk" gebied, bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat de door het college gebezigde typering onjuist is.

Gelet op de ligging van het hotel-restaurant nabij rijksweg A4 en de bestaande buslijnen die het hotel-restaurant verbinden met het station van Delft, heeft het college geen aanleiding gevonden om te kiezen voor het hoogste parkeerkencijfer binnen de bandbreedte van de van toepassing zijnde parkeerkencijfers, maar is het uitgegaan van het gemiddelde. Mede in aanmerking genomen dat [appellant] zijn stelling dat de busverbindingen niet aanwezig zijn, dan wel binnenkort zullen worden opgeheven, niet heeft onderbouwd, heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college in redelijkheid niet kon uitgaan van het gemiddelde van de bandbreedte van de van toepassing zijnde parkeerkencijfers.

Uit de in beroep overgelegde aangepaste tekening van de indeling van het parkeerterrein is op te maken dat de aan te leggen parkeerplaatsen 2,50 m breed zijn en derhalve voldoen aan de in artikel 2.5.30, tweede lid, aanhef en onder b, van de Bouwverordening gestelde eis, zoals door [appellant] ter zitting van de Afdeling is bevestigd. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is ook overigens geen grond gevonden voor het oordeel dat de parkeerplaatsen te krap bemeten zijn.

Het Gerechtshof 's-Gravenhage heeft bij arrest van 18 mei 2010 (LJN-nummer: BM5236) [vergunninghouder] veroordeeld om medewerking te verlenen aan het opnieuw vestigen van het recht van erfdienstbaarheid van weg op zijn perceel. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vestiging van de erfdienstbaarheid ten koste zal gaan van een aantal voorziene parkeerplaatsen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat, gelet op de ligging van de erfdienstbaarheid en de aangegeven breedtematen op de in beroep overgelegde tekening, niet gebleken is dat niet aan de erfdienstbaarheid kan worden voldaan.

Nu [appellant] zijn, door het college en [vergunninghouder] betwiste, stelling dat op de door hem in september 2010 van de provincie gekochte strook grond veertien parkeerplaatsen zijn voorzien, evenmin aannemelijk heeft gemaakt, bestaat ook geen grond voor het oordeel dat de aankoop van de grond van invloed is op het aantal mogelijk te realiseren parkeerplaatsen.

Het betoog faalt.

2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Graaff-Haasnoot

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011

531-604.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature