Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Deze rechterlijke uitspraak is tegenwoordig bekend onder ECLI:NL:RBALM:2011:BR6280 , LJN BR6280

Inhoudsindicatie:

Betreft het verlenen van een projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 Wro en het verlenen van twee bouwvergunningsbesluiten 1e fase voor het realiseren van een tennisaccommodatie op het Sportpark te Ootmarsum.

Tussen de toenmalige gemeente Ootmarsum en verzoeker is in 1990 een overeenkomst gesloten, inhoudende dat verzoeker zijn zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan “Sportpark” zou intrekken en dat de gemeente, als eigenaar van het sportpark, een aantal maatregelen zou treffen. Deze maatregelen betroffen, voor zover van belang, de breedte van de groensingel en het gebruik van het achterliggende terreingedeelte van het sportpark.

Het projectbesluit ziet op het realiseren van tennisbanen op dit achterliggende terreingedeelte en deels op de groenstrook. Verzoeker beroept zich op het vertrouwensbeginsel. De voorzieningenrechter overweegt dat de overeenkomst de strekking had om het bestemmingsplan “Sportpark” in 1990 onherroepelijk te laten worden. Nu een bestemmingsplan een in de tijd beperkte betekenis heeft, kan niet staande worden gehouden dat de looptijd van de overeenkomst oneindig is, zoals verzoeker stelt.

Bovendien kan een overeenkomst er niet aan in de weg staan dat op basis van gewijzigde inzichten uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening in afwijking van de overeenkomst een andere bestemming aan de gronden wordt gegeven. In casu is er sprake van gewijzigde inzichten en daarnaast van belangen van derden die geen partij zijn bij de overeenkomst.

Verweerder heeft in redelijkheid het algemene belang en de belangen van de tennisvereniging kunnen laten prevaleren boven de belangen van verzoeker.

Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen wordt afgewezen.

Uitspraak



RECHTBANK ALMELO

Sector bestuursrecht

Registratienummer: 11 / 809 WRO N1 V

uitspraak van de voorzieningenrechter als bedoeld in artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht

in het geschil tussen:

[Verzoeker],

wonende te [woonplaats], verzoeker,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dinkelland,

verweerder.

Derde-belanghebbenden:

1. Gemeente Dinkelland, vergunninghouder.

2. [rechtspersoon], gevestigd te Ootmarsum, vergunninghouder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Besluiten van verweerder d.d. 28 juni 2011.

2. Procesverloop

Bij aanvraag, binnengekomen 30 september 2010, heeft de gemeente Dinkelland verweerder verzocht hem een reguliere bouwvergunning 1e fase te verlenen voor het plaatsen van een hekwerk rondom het tenniscomplex, rasterwerk tussen de tennisbanen, lichtmasten en een oefenkooi op een perceel aan de [adres], grenzend aan de accommodatie van voetvalvereniging [naam].

Bij aanvraag, binnengekomen 30 september 2010, heeft [rechtspersoon] (hierna: [X]) verweerder verzocht hem een reguliere bouwvergunning 1e fase te verlenen voor het bouwen van een kleedaccommodatie, kantine, berging en opslagruimte op het perceel.

Het ontwerp-projectbesluit ex artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) alsmede de twee ontwerp-bouwvergunningen hebben vanaf 11 maart 2011 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Verzoeker heeft een zienswijze ingediend.

Bij besluit van 28 juni 2011 (primair besluit A) heeft verweerder een projectbesluit ex artikel 3.10 van de Wro genomen om de aanleg van een tennisaccommodatie op het perceel mogelijk te maken.

Bij besluit van 28 juni 2011, verzonden 6 juli 2011 (primair besluit B), heeft verweerder aan de gemeente Dinkelland een reguliere bouwvergunning 1e fase verleend voor het bouwen

van een hekwerk rondom het tenniscomplex, rasterwerk tussen de tennisbanen, lichtmasten en een oefenkooi op het perceel.

Bij besluit van 28 juni 2011, verzonden 6 juli 2011 (primair besluit C), heeft verweerder aan [X] een reguliere bouwvergunning 1e fase verleend voor het bouwen van een kleedaccommodatie, kantine, berging en opslagruimte op het perceel.

Bij brief van 25 juli 2011 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de drie primaire besluiten. Bij brief van 28 juli 2011 is aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende het schorsen van de drie primaire besluiten totdat op het beroepschrift is beslist.

Openbare behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden ter zitting van 19 augustus 2011, alwaar verzoeker in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. M.Y. Rutjes, ambtenaar in dienst van verweerders gemeente. Gemeente Dinkelland heeft zich doen vertegenwoordigen door J.B.M. Scholten Meilink Lenferink, ambtenaar van de gemeente. [X] heeft zich doen vertegenwoordigen door [naam] en [naam].

Op de zitting is de behandeling aangehouden voor nader overleg tussen partijen. Bij fax van 22 augustus 2011 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld nader overleg niet (langer) zinvol te achten.

Het onderzoek is vervolgens gesloten.

3. Overwegingen

Algemeen

Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, door een partij in de hoofdzaak aan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening worden gevraagd. Bij de beoordeling van een zodanig verzoek dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.

Voor zover deze toetsing meebrengt dat tevens de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure. Gelet hierop dient in het onderhavige geding de vraag te worden beantwoord of onverwijlde spoed vereist dat de drie besluiten van 28 juni 2011, inhoudende het verlenen van een projectbesluit en twee bouwvergunningsbesluiten 1e fase voor het realiseren van een tenniscomplex op het perceel, wordt geschorst dan wel dat anderszins een voorlopige voorziening wordt getroffen.

Omvang van het projectbesluit

[X] is thans gevestigd op tennispark [naam] op [adres]. Vanwege de beoogde herontwikkeling van die locatie is voor [X] een nieuwe locatie gezocht en gevonden aan de [adres], grenzend aan de accommodatie van voetbalvereniging [naam] (hierna: het perceel). Het realiseren van de beoogde tennisaccommodatie op het perceel omvat het aanleggen van drie tennisbanen, het aanleggen van 12 parkeerplaatsen, het aanleggen van een bevoorradingsweg en het bouwen/oprichten van bouwwerken, zoals een kleedaccommodatie, kantine, berging, opslagruimte, oefenkooi, lichtmasten alsmede het plaatsen van een hekwerk rondom het tenniscomplex en rasterwerk tussen de tennisbanen.

De bestemming van het perceel is “Terrein voor actieve recreatie annex groensingel” volgens het bestemmingsplan “Sportpark”. Deze gronden zijn bestemd voor:

- sportvelden ten behoeve van actieve sportbeoefening, een en ander met bijbehorende voorzieningen;

- afschermende beplanting en overige groenvoorzieningen;

- ontsluitings- en parkeervoorzieningen.

Een en ander met dien verstande dat de gronden, welke op de plankaart zijn aangeduid als “zone groensingel”, primair bestemd zijn als afschermende beplanting.

Blijkens de planvoorschriften mogen binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak maximaal twee gebouwen, zoals een clubgebouw en/of kleedgebouw, met een grondoppervlak van ten hoogste 600 m² en een hoogte van ten hoogste 8 m worden gebouwd. Binnen de gehele bestemming zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een maximale hoogte van 2,5 m, met dien verstande dat de hoogte van lichtmasten ten hoogste 18 m mag bedragen, de hoogte van ballenvangers ten hoogste 7,5 m mag bedragen en de hoogte van andere (vlaggen- en licht-) masten ten hoogste 6 m mag bedragen.

Het realiseren van de beoogde tennislocatie op het perceel is op een aantal onderdelen in strijd met het bestemmingsplan. Dit betreft het navolgende:

- het (gedeeltelijk) aanleggen van drie tennisbanen op de “zone groensingel”;

- het (gedeeltelijk) aanleggen van een bevoorradingsweg op de “zone groensingel”;

- het plaatsen van enkele lichtmasten en een hekwerk op de “zone groensingel”;

- het bouwen van gebouwen (in casu kleedaccommodatie, kantine, berging en opslagruimte) buiten het bouwvlak.

Om ondanks deze strijd medewerking te kunnen verlenen heeft verweerder een projectbesluit genomen. Dit projectbesluit is tweeledig. Ten eerste ziet het projectbesluit op het buiten toepassing laten van bestemmingsplan(voorschriften) zodat drie tennisbanen en de bevoorradingsweg kunnen worden aangelegd op de “zone groensingel”. Dit betreft een zogenaamd gebruiksprojectbesluit zonder samenloop met een bouwvergunning. Ten tweede ziet het projectbesluit op het buiten toepassing laten van bestemmingsplan(voorschriften) waardoor een bouwvergunning kan worden verleend voor het bouwen van een kleedaccommodatie, kantine, berging en opslagruimte buiten het bouwvlak.

De overige activiteiten/handelingen, te weten het (grotendeels) aanleggen van drie tennisbanen en het (grotendeels) aanleggen van de bevoorradingsweg op de bestemming “Terrein voor actieve recreatie annex groensingel”, het aanleggen van 12 parkeerplaatsen en het plaatsen van een hekwerk rondom het tenniscomplex (mits niet in de groenstrook) rasterwerk tussen de tennisbanen en een aantal lichtmasten (mits niet in de groenstrook), zijn niet in strijd met het bestemmingsplan. Deze activiteiten/handelingen worden dan ook niet door het projectbesluit bestreken.

Gronden van voorlopige voorziening

Verzoeker verwijst naar een brief van verweerder, gedateerd 25 juni 1990, waarin wordt aangegeven dat de groensingel (met een breedte van 10 m) zal worden gehandhaafd en dat op het direct achterliggende terreingedeelte geen intensieve sportbeoefening zal plaatsvinden. Deze toezegging wordt thans teniet gedaan. Door het aanleggen van de tennisbanen kan de oefenbak, welke is gelegen voor de boerderij aan de Alleeweg, niet meer worden gebruikt voor dressuur. De reden daarvoor is de vereiste concentratie en rust.

Verzoeker voorziet problemen met de situering van de bevoorradingsweg. Verzoeker vreest licht- en lawaaioverlast alsmede waardedaling van zijn woning.

Overwegingen van de voorzieningenrechter

Ter zitting heeft verzoeker desgevraagd meegedeeld dat hij alle drie primaire besluiten, te weten het projectbesluit en beide bouwvergunningsbesluiten 1e fase, heeft bestreden.

Het projectbesluit

Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder op grond van het bepaalde in artikel 3.10 van de Wro bevoegd is om de strijd met het bestemmingsplan op te heffen middels het buiten toepassing laten van bestemmingsplanvoorschriften. De voorzieningenrechter onderschrijft dit standpunt.

Verzoeker bestrijdt de aanwending van de bevoegdheid om een gebruiksprojectbesluit te nemen.

De voorzieningenrechter begrijpt de beroepsgronden van verzoeker aldus dat verzoeker ten eerste stelt dat er geen sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing (licht- en geluidsoverlast alsmede situering van de bevoorradingsweg). Ten tweede stelt verzoeker dat het vertrouwensbeginsel is geschonden (deels aanleggen van tennisbanen en bevoorradingsweg op de “zone groensingel” alsmede toestaan dat tennisbanen worden aangelegd op het direct achterliggende terreingedeelte). Ten derde stelt verzoeker dat de belangenafweging ondeugdelijk is (gebruik dressuurbak en waardevermindering van de woning).

Ten aanzien van de beroepsgronden inzake de goede ruimtelijke onderbouwing overweegt de voorzieningenrechter het volgende. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 29 december 2010, LJN BO9191, uitgesproken dat de jurisprudentie inzake de aanwending van de vrijstellingsbevoegdheid ex artikel 19 van de WRO van toepassing is op de aanwending van de bevoegdheid tot het nemen van een projectbesluit ex artikel 3.10 van de Wro. Uit die jurisprudentie blijkt dat, indien de inbreuk op het geldende planologische regime geringer is, minder zware eisen aan de ruimtelijke onderbouwing van het project worden gesteld. Daarnaast blijkt uit deze jurisprudentie dat bij het verlenen van vrijstelling niet voorbij kan worden gegaan aan de mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan, waarvan vrijstelling wordt verleend, reeds voorziet (de Afdeling 8 december 2004, LJN AR7130).

In casu staat het vigerende bestemmingsplan actieve sportbeoefening (inclusief bijbehorende bebouwing) alsmede de aanleg van een bevoorradingsweg toe. Het projectbesluit ziet enkel op het deels bebouwen/gebruiken van de groenstrook (deel van de drie tennisbanen, deel van de bevoorradingsweg, hekwerk en lichtmasten) en het bouwen van gebouwen buiten het bouwvlak. De inbreuk op het geldende planologische regime is dan ook gering, zodat er eveneens geen zware eisen aan de ruimtelijke onderbouwing behoeven te worden gesteld. Het feit dat het vigerende bestemmingsplan reeds actieve sportbeoefening en een bevoorradingsweg toestaat, heeft als consequentie dat de hiermee samenhangende ”gevolgen” inzake verstoring van rust vanwege verkeer van en naar de sportvelden alsmede geluiden vanaf de sportvelden alsmede lichtoverlast vanwege lichtmasten, reeds zijn verdisconteerd in dit bestemmingsplan. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat het projectbesluit, in verhouding tot hetgeen reeds mogelijk is op basis van het vigerende

bestemmingsplan, resulteert in een toename van het verkeersgeluid, sportgeluiden en lichtoverlast, die geheel zou zijn toe te rekenen aan het projectbesluit.

Gelet op vorenstaande oordeelt de voorzieningenrechter dat voldaan is aan de eis dat er sprake moet zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing.

Ten aanzien van de grief dat verweerder het vertrouwensbeginsel heeft geschonden overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

Uit de jurisprudentie blijkt dat het vertrouwensbeginsel niet alleen eist dat gewekte verwachtingen worden gehonoreerd, indien deze gerechtvaardigd zijn, maar ook dat bij afweging van de betrokken belangen, waarbij het belang van degene bij wie de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt zwaar weegt, geen zwaarder wegende belangen (in casu het algemeen belang of belangen van derden) aan het honoreren van de verwachtingen in de weg staan. Aan de omstandigheid dat op grond van gewekt vertrouwen niet iets is gedaan of nagelaten, waardoor nadeel is geleden, mag betekenis worden toegekend bij de uit te voeren belangenafweging (de Afdeling 6 juli 2011, LJN BR0488).

In casu heeft verzoeker in 1990 zijn zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan “Sportpark” ingetrokken nadat verweerder bij brief van 25 juni 1990 een pakket maatregelen en voorzieningen met betrekking tot het destijds nog te realiseren sportpark had gepresenteerd. Deze maatregelen zagen, voor zover van belang, op de breedte van de groensingel en het gebruik van het achterliggende terreingedeelte van het sportpark.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de afspraken/toezeggingen in deze brief een looptijd hebben van 10 jaren. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de looptijd oneindig is. De voorzieningenrechter oordeelt dat de overeenkomst de strekking heeft het bestemmingsplan “Sportpark” in 1990 onherroepelijk te laten worden. Een bestemmingsplan heeft een in de tijd beperkte betekenis. Planologische ontwikkelingen staan immers niet stil. Dit komt tot uitdrukking in de actualisatieplicht zoals die is neergelegd in artikel 3.1, tweede lid, van de Wro. Daaruit volgt dat bestemmingsplannen in beginsel iedere tien jaar opnieuw worden vastgesteld. Deze termijn is inmiddels ruim verstreken.

Los daarvan kan een overeenkomst er niet aan in de weg staan dat op basis van gewijzigde inzichten uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening in afwijking van de overeenkomst een andere bestemming aan de gronden wordt gegeven (de Afdeling 7 juli 1997, LJN AP7126). De voorzieningenrechter constateert dat er hier sprake is van gewijzigde inzichten en daarnaast van belangen van derden die geen partij zijn bij de overeenkomst. [X] moet zijn huidige locatie verlaten zodat hiervoor een oplossing moet worden gevonden. Deze oplossing kan worden gevonden door de tennisbanen te realiseren op het trapveldje op het sportpark. Vanwege deze gewijzigde omstandigheden dient er een belangenafweging plaats te vinden. Verzoeker heeft meegedeeld dat zijn belangen zijn gelegen in het kunnen gebruiken van de dressuurbak, die is gelegen voor zijn woning aan de [...], voor het trainen van paarden. Verzoeker heeft desgevraagd ter zitting meegedeeld dat hij weinig tot geen hinder ondervindt van de huidige sportactiviteiten en de daarmee samenhangende verkeersstromen. Verzoeker verwacht hinder te ondervinden van de beoogde tennisactiviteiten omdat dit, volgens verzoeker, onverwachte geluiden zijn. Hierdoor kunnen paarden minder goed worden getraind in de dressuurbak. De voorzieningenrechter oordeelt dat, gelet op hetgeen verzoeker omtrent zijn belangen heeft aangevoerd, verweerder in redelijkheid het algemene belang en de belangen van [X] heeft kunnen laten prevaleren.

Ten aanzien van de gestelde lichtoverlast overweegt de voorzieningenrechter dat uit de ruimtelijke onderbouwing volgt dat maatregelen worden getroffen om lichthinder zo veel mogelijk te voorkomen. [X] heeft dit ter zitting bevestigd. Ten aanzien van de gestelde waardevermindering van verzoekers woning overweegt de voorzieningenrechter dat, indien hiervan sprake is, verzoeker een verzoek om planschadevergoeding bij verweerder kan indienen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het nemen van een projectbesluit.

De bouwvergunningsbesluiten

Verzoeker heeft geen gronden ingediend die zien op de beide bouwvergunningsbesluiten.

Samenvattend

De voorzieningenrechter oordeelt voorshands dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht om de strijd met het bestemmingsplan op te heffen middels het nemen van een projectbesluit, dat verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en dat verweerder terecht beide bouwvergunningen 1e fase heeft verleend. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen zal daarom worden afgewezen.

4. Beslissing

De voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo,

Recht doende:

- wijst het verzoek af.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Aldus gedaan door mr. M.E. Wees, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van

mr. A.E.M. Lever, griffier.

De griffier, De voorzieningenrechter,

Uitgesproken in het openbaar op 29 AUGUSTUS 2011

Afschrift verzonden op

AB


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature