Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Overval op filiaal van Bart Smit te Utrecht op 27 augustus 2010. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, werkzaam in dat filiaal ten tijde van de overval, als mededader bij deze overval betrokken is geweest. Het handelen van verdachte en haar mededaders was naar zijn uiterlijke verschijningsvorm gericht op het plegen van een feit als omschreven in artikel 312 of artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht . De opvatting dat van ‘bedreiging met geweld’ in de zin van artikel 312 geen sprake kan zijn indien de persoon tegen wie de bedreiging is gericht, zich niet bedreigd heeft gevoeld vindt immers volgens de HR geen steun in het recht (HR 22-02-2011, LJN: BP0295).

Veroordeling in verband met afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Onvoldoende wettig bewijs voor het oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde feit (met betrekking tot de overval op filiaal van Bart Smit te Utrecht op 13 augustus 2010) heeft begaan, zodat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.

Uitspraak



RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/711851-10 [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 augustus 2011

in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren op [1993] te [geboorteplaats]

wonende te [woonplaats], [adres]

raadsman mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 augustus 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:

1.

primair: zich op 13 augustus 2010 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan

afpersing van medewerkers van een filiaal van [bedrijf];

subsidiair: op 13 augustus 2010 samen met anderen medeplichtig is geweest aan afpersing van medewerkers van dat filiaal;

meer subsidiair: zich op 13 augustus 2010 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een geldbedrag van dat filiaal;

2.

primair: zich op 27 augustus 2010 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan afpersing van medewerkers van een filiaal van [bedrijf] en/of aan diefstal met geweld op dat filiaal;

subsidiair: op 27 augustus 2010 samen met anderen medeplichtig is geweest aan afpersing van medewerkers van dat filiaal en/of aan diefstal met geweld op dat filiaal;

meer-subsidiair: zich op 27 augustus 2010 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan verduistering van een geldbedrag van dat filiaal.

3 De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich zowel op 13 augustus 2010 als op 27 augustus 2011 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan afpersing. In dat verband heeft de officier van justitie ook gewezen op het arrest van de Hoge Raad d.d. 22 februari 2011, nr. 09/00717 (LJN: BP0295) en de conclusie van Advocaat-Generaal A.J.M. Machielse in die zaak.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van beide feiten niet tot een bewezenverklaring kan komen.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

Feit 2

Op 27 augustus 2010 heeft verdachte aangifte gedaan van een overval op een speelgoedwinkel van [bedrijf] aan de [adres] te [woonplaats]. Zij heeft daartoe verklaard dat zij op die dag omstreeks 19:55 uur samen met [A] in die winkel werkzaam was en dat zij bezig waren om de spullen die buiten stonden binnen te halen. Zij zag dat ineens twee jongens via de ingang binnen kwamen. Zij zag dat de jongen die voorop liep een pistool uit zijn vest haalde, dat hij dit pistool in zijn linkerhand deed en dat hij zei dat dit een overval was en dat zij naar de zijdeur moest lopen en die open moest doen. Zij liep naar de zijdeur en deed die deur van het slot.

Hierna hoorde zij diezelfde jongen zeggen dat zij naar achteren moest gaan in de richting van het kantoortje. Zij zag dat [A] de deur van het kantoortje opende die is voorzien van een codeslot. Toen zij in het kantoortje stonden ging de deur daarvan automatisch dicht. Zij hoorde dat de jongen met het pistool tegen haar zei dat zij de kluis moest openmaken. Toen die jongen dat zei zag zij steeds een pistool. Verdachte heeft verklaard dat zij niet weet of het pistool op haar gericht was, maar dat zij wel wist dat het er nog was en dat zij onder die dreiging de kluis opende. Zij moest de inhoud van de kluis in de door de jongens meegenomen plastic tas doen. Vervolgens verlieten zij het kantoortje en liepen zij de winkel weer in. Zij hoorde de tweede dader zeggen: ‘Nu de kassa’. Verdachte heeft verklaard dat zij toen achter de kassa is gaan staan, de lade uit de kassa heeft gehaald en de lade heeft leeggegooid in een plastic tas.

Zij zag de jongens via de zijuitgang de winkel uitlopen.

Getuige [getuige], als manager security werkzaam bij de firma [bedrijf], heeft verklaard dat zowel op 13 augustus 2010 als op 27 augustus 2010 een overval is gepleegd op het filiaal van [bedrijf] aan de [adres] te [woonplaats]. De getuige heeft verklaard dat hij het opvallend vindt dat op beide data twee dezelfde medewerksters van de winkel, zijnde verdachte en [A], het slachtoffer waren. Daarnaast is het getuige opgevallen dat beide overvallen plaatsvonden op een vrijdag en daarmee kort voordat het in het filiaal aanwezige geld wordt opgehaald en dat tijdens beide overvallen verdachte en [A] alleen in de winkel waren en geen klanten of ander personeel. Getuige heeft de beelden van de in de winkel aanwezige bewakingscamera’s van de overval van 27 augustus 2010 bekeken. Daarbij is het getuige opgevallen dat het lijkt alsof verdachte zich om 20:00 uur meldt bij de toegangsdeur alsof zij de overvallers wil laten weten ‘dat de kust veilig is’. Ondanks het feit dat het inmiddels 20:02 uur is, sluit verdachte de toegangsdeur niet en kort daarna komen de overvallers de winkel binnen. In de beleving van de getuige verloopt de overval erg rustig en werken beide medewerksters van de winkel rustig mee. Het valt de getuige op dat verdachte met één van de beide overvallers naar de tweede toegangsdeur loopt en deze deur van het slot haalt, waarmee via de zijdeur een makkelijke vluchtweg is gecreëerd. Voorts blijkt, aldus de getuige, uit de beelden van de overval van 27 augustus 2010 dat deze overval slechts 26 seconden duurt. Dat is erg snel, afgezet tegen het feit dat het openen van de kluis met een sleutel niet heel simpel is en je vervolgens uit die kluisjes de sealbag met geld en het doosje met wisselgeld moet pakken.

Ter terechtzitting van 16 augustus 2011 zijn beelden van de in de winkel aanwezige bewakingscamera’s van de overval van 27 augustus 2010 getoond. Uit eigen waarneming stelt de rechtbank vast dat op de beelden is te zien dat verdachte en [A] de spullen die buiten voor de winkel staan naar binnen halen, dat op enig moment - tijdens die werkzaamheden - het licht in de winkel al uitgaat, en dat na het binnenhalen van alle spullen door verdachte één van de dubbele toegangsdeuren wordt gesloten maar dat zij de andere deur wijdopen laat staan. Verdachte gaat vervolgens een aantal keren in de opening van de deur staan en kijkt rond. De binnenkomst van de beide overvallers verloopt rustig. Verdachte raakt één van de overvallers met haar hand aan. Verdachte loopt met één van de overvallers naar de zijdeur. Daarna lopen zowel [A] als verdachte samen met de overvallers naar het kantoortje en gaan alle vier dat vertrek binnen. Voor het binnengaan van het vertrek is op de camerabeelden te zien dat één van de overvallers een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) in zijn linkerhand heeft. Voorts is te zien dat zowel verdachte als [A] glimlachen. Op de camerabeelden van de kassa is te zien dat verdachte in een vloeiende trefzekere beweging de kassalade uit de kassa haalt en de lade omkeert boven een door één van de overvallers opengehouden tas.

Daarna verlaten beide overvallers via de zijingang de winkel.

De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij en zich schuldig heeft gemaakt aan het haar onder 2, primair, ten laste gelegde feit. De rechtbank heeft daarin meegewogen de korte tijdsspanne waarbinnen de overval heeft plaatsgevonden, het feit dat verdachte één deur van de dubbele toegangsdeur open laat staan terwijl het licht in de winkel al uit is en alle spullen die buiten uitgestald stonden inmiddels binnen staan en dat de lichaamstaal van verdachte ontspannen is. Zo legt zij als de overvallers de winkel binnen komen, een hand op de arm van één van de overvallers, loopt zij glimlachend naar het kantoortje en legt zij bij het verlaten van het kantoortje haar hand op de heup van één van de overvallers.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte als mededader bij deze overval betrokken is geweest. Het handelen van verdachte en haar mededaders was naar zijn uiterlijke verschijningsvorm gericht op het plegen van een feit als omschreven in artikel 312 of artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht . Het feit had alle uiterlijke kenmerken van een gewapende overval.

De opvatting dat van ‘bedreiging met geweld’ in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht geen sprake kan zijn indien de persoon tegen wie de bedreiging is gericht, zich niet bedreigd heeft gevoeld vindt immers volgens de HR geen steun in het recht (HR 22 februari 2011, 09/00717, r.o. 2.6, LJN: BP0295).

De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van het onder bedreiging afgeven van een geldbedrag. Immers, uit bovengenoemde bewijsmiddelen komt het beeld naar voren dat één van de overvallers een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) in zijn hand had en dat verdachte de inhoud van de kluis en nadien de inhoud van de kassa in een plastic tas moest doen, die haar door één van de overvallers werd voorgehouden.

Van het primair, tweede cumulatief/alternatief, ten laste gelegde feit, te weten - kort gezegd - het onder bedreiging wegnemen van een geldbedrag, zal de verdachte om die reden worden vrijgesproken.

Feit 1

De rechtbank stelt voorop dat het op grond van het dossier begrijpelijk is dat er een verdenking is gerezen dat verdachte ook betrokken is geweest bij de overval d.d. 13 augustus 2010 op het filiaal van [bedrijf] aan de [adres] te [woonplaats]. Het dossier bevat evenwel naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig bewijs voor het oordeel dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, omdat de rechtbank in het dossier niet meer aantreft dat de getuigenis van [getuige] naar aanleiding van de overval d.d. 27 augustus 2010 en de anonieme melding d.d. 19 augustus 2010 naar aanleiding van de oproep in het RTV Utrecht programma Bureau Hengeveld.

De rechtbank zal verdachte dan ook voor het onder 1 ten laste gelegde feit vrijspreken.

4.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

(Feit 2)

op 27 augustus 2010 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld

[verdachte] en [A] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [bedrijf], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat één van haar mededader(s)

- opzettelijk dreigend een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) aan die [verdachte] en/of [A] heeft getoond en

- (daarbij) opzettelijk dreigend tegen die [verdachte] heeft gezegd dat zij de deur moest openen en naar achteren (naar het kantoor) moest lopen en (vervolgens) dat zij de kluis moest openen en de inhoud van die kluis en de kassalade in een tas moest stoppen, althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard of strekking,

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

5.1 De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:

Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

5.2 De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:

- jeugddetentie voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft om vrijspraak van de ten laste gelegde feiten gevraagd.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.

De gewapende overval op het filiaal van [bedrijf] op 27 augustus 2010 is een buitengewoon ernstig feit. Een dergelijk feit leidt niet alleen tot beroering, boosheid en verontwaardiging bij bezoekers en omwonenden van het winkelcentrum, waarin dit filiaal is gevestigd, maar veroorzaakt ook een gevoel van onveiligheid in de samenleving. Daar komt bij dat het filiaal twee weken daarvoor ook al het doelwit van een gewapende overval is geweest, en aan beide overvallen veel aandacht is besteed, zowel door de schrijvende pers als door RTV Utrecht.

De rechtbank rekent verdachte haar rol bij deze overval zwaar aan, Zij heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat aan haar als plaatsvervangend bedrijfsleidster van dit filiaal van [bedrijf] was gegeven.

De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van twee feiten.

Nu de rechtbank slechts het tweede feit bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. In beginsel geeft het bewezen feit aanleiding tot het opleggen van een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie. Verdachte is evenwel een zogenoemde ‘first offender’, zij is nog jong en zij heeft zich sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis per 19 november 2010 stipt gehouden aan de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg haar gegeven in het kader van de opgelegde maatregel Hulp en Steun in de ITB Plus-variant. Voorts, zo blijkt uit de rapportage van Bureau Jeugdzorg d.d. 12 augustus 2011, heeft verdachte ook na de afronding van de ITB Plus-maatregel de daarmee bereikte structuur zelfstandig weten te behouden. De rechtbank acht het ongewenst dat deze positieve ontwikkeling wordt onderbroken.

Om die reden zal de rechtbank overgaan tot het opleggen van een straf als hierna genoemd.

7 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77a, 77 g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8 De beslissing

De rechtbank:

Vrijspraak

- spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit en van het onder 2 primair tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit;

Bewezenverklaring

- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 232 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;

- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:

* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;

- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;

een werkstraf van 120 uren;

- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 60 dagen;

Voorlopige hechtenis

- heft op het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J.E. Kruijff-Bronsing en mr. E.A.A. van Kalveen, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 augustus 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature