Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaar omdat hij samen met een ander een tankstation heeft overvallen. Daarbij is een vuurwapen gebruikt. De rechtbank verwerpt het verweer dat de mededader niet als medepleger kan worden aangemerkt, hoewel de medeverdachte niet bij de feitelijke uitvoering van de overval betrokken is geweest.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH

Sector Strafrecht

Parketnummer: 01/839243-11

Datum uitspraak: 31 augustus 2011

Vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,

wonende te [woonplaats] [adres],

thans gedetineerd te: PI Vught, Vosseveld 2 HvB Regulier.

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 augustus 2011.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 18 juli 2011.

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

Hij op of omstreeks 19 februari 2011, te Veldhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 300 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] en/of [bedrijf]., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die

diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,

en/of

hij op of omstreeks 19 februari 2011, te Veldhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk zoch of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer], heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 300 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s):

- een wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op [slachtoffer]

heeft/hebben gericht en/of daarbij [verdachte] dreigend de woorden toegevoegd

"geld geld" en/of "opschieten";

(artikel 312/317 Wetboek van Strafrecht )

Tengevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan staat in de tweede regel van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit "zoch" vermeld in plaats van "zich". Voorts ontbreken ten gevolge van een kennelijk omissie in de op een na laatste regel van de tenlastelegging de woorden "heeft/hebben" voor het woord "toegevoegd". De rechtbank herstelt deze schrijffout en deze omissie en leest de tenlastelegging zoals hiervoor verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier is van mening dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan. Gelet op de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte], de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en

[getuige 3] en gelet op het signalement en de meting van de lengte van de dader, is bewezen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan afpersing. Verdachte heeft zijn bewering dat de genoemde getuigen hem de schuld in de schoenen zouden willen schuiven, op geen enkele wijze gestaafd. [medeverdachte] wist dat de overval zou plaatsvinden en heeft het tankstation voorafgaand aan en tijdens de overval in de gaten gehouden. Na de overval heeft [medeverdachte] de deur voor verdachte open gedaan en heeft hij gedeeld in de buit. [medeverdachte] is daarom medepleger van de afpersing.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het (mede)plegen van diefstal en afpersing. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De beschrijving die de aangever [slachtoffer] geeft van de dader van de overval, stemt niet overeen met verdachte. Verdachte is niet lichtgetint, heeft grijsblauwe ogen en heeft geen Marokkaans accent. Er zijn meer personen die voldoen aan de overige omschreven kenmerken van de dader. Eerdergenoemde [medeverdachte] heeft ongeveer hetzelfde postuur als verdachte. Een fotoconfrontatie heeft niet plaatsgehad. Verdachte is slechts als dader aangewezen door [medeverdachte] en vrienden dan wel kennissen van [medeverdachte]. Zij vestigen de aandacht op [medeverdachte], zodat [medeverdachte] de dans zal ontspringen. Hun verklaringen verschillen op onderdelen van elkaar. De getuigen zijn niet geconfronteerd met deze verschillen en daarop kritisch bevraagd. Hun verklaringen worden niet door ander bewijsmateriaal ondersteund. De telefoons van verdachte en [medeverdachte] zijn getapt, maar dit heeft geen relevante informatie opgeleverd. Er is ook geen proces-verbaal waarin verbalisanten relateren dat zij verdachte hebben herkend als de dader op de camerabeelden van de overval.

Het oordeel van de rechtbank.

De heer [slachtoffer] heeft aangifte gedaan namens [bedrijf] In de aangifte verklaart hij dat op 19 februari 2011 omstreeks 18:30 uur een overval is gepleegd op het tankstation aan de Sterrenlaan 1 te Veldhoven, waar hij op dat moment werkzaam was. Aangever zat achter de kassa en zag een man binnen staan met een bedekt gezicht. Hij hoorde de man zeggen "Geld Geld". Hij zag dat de man een pistool had in zijn rechterhand en dat hij het pistool op hem richtte. Aangever is toen in de richting van de linker kassa gelopen.1 Hij hoorde de man roepen "Geld en Geld" en "Opschieten".2 Hij zag dat de man een plastic Aldi-tas in zijn hand had. Aangever heeft de tas aangepakt en het briefgeld uit de kassa in de tas gestopt. Hij heeft de tas vervolgens teruggegeven aan de overvaller. Deze heeft de tas aangepakt en is snel naar buiten gelopen.3

Deze verklaringen van [slachtoffer] vinden worden bevestigd door een verbalisant, die de camerabeelden van de overval heeft bekeken.4 Bij de overval is een bedrag van € 265,-- weggenomen.5

Op een afdruk van een cameraopname van het tankstation aan de Sterrenlaan 1 te Veldhoven van 19 februari 2011 ten tijde van de overval is te zien dat de dader wegvlucht via de automatische toegangsdeur. De kruin van de dader bevindt zich op gelijke hoogte met een gele sticker op de deur. Na meting bleek de afstand van de grond tot deze sticker 1.66 meter te bedragen.6 Verdachte heeft een lichaamslengte tussen de 1.61 en 1.67 meter.7

Medeverdachte [medeverdachte] verklaart dat verdachte met het idee kwam het tankstation aan de Sterrenlaan te overvallen. Op de dag van de overval heeft verdachte veel rondgefietst in de omgeving van de Sterrenlaan om de zaak goed te bekijken. Ook hebben verdachte en [medeverdachte] op die dag vanuit de slaapkamer in de woning van [medeverdachte] de situatie rond het nabijgelegen tankstation bekeken. Verdachte heeft [medeverdachte] daarbij uitgelegd hoe de overval in zijn werk zou gaan. Verdachte heeft op die dag om ongeveer zes uur à half zeven via een zogenaamde 'ping' aan [medeverdachte] laten weten dat hij binnen korte tijd het benzinestation binnen zou gaan. [medeverdachte] is toen op zijn slaapkamer gaan zitten om zicht te hebben op het tankstation, zodat hij kon zien wanneer verdachte de overval had gepleegd en naar de woning van [medeverdachte] zou komen. Dan zou [medeverdachte] de deur openmaken. Direct na de overval heeft [medeverdachte] verdachte onderdak verschaft. Verdachte had een plastic Aldi-tas bij zich.8 [medeverdachte] heeft het vuurwapen van verdachte voorafgaand aan de overval gezien. [medeverdachte] heeft een bedrag van € 60,-- van verdachte gekregen omdat hij verdachte onderdak had geboden. Ook [getuige 1] heeft geld gekregen van verdachte.9

Getuige [getuige 1], een huisgenoot van [medeverdachte], verklaart dat verdachte en [medeverdachte] op

19 februari 2011 in de woning van [medeverdachte] en [getuige 1] op de slaapkamer van [medeverdachte] zaten. Verdachte zat steeds bij het raam en zei dat hij het tankstation in de gaten aan het houden was.10 Die middag vertelde verdachte dat hij het tankstation wilde beroven.11 Op een gegeven moment is verdachte weggegaan.12 [medeverdachte] is in zijn slaapkamer gebleven. [getuige 1] denkt dat [medeverdachte] dit deed om alles in de gaten te kunnen houden. Na verloop van tijd kwam verdachte terug naar de woning. [medeverdachte] liep toen naar de voordeur.13 Verdachte en [medeverdachte] zaten beiden vol adrenaline. Verdachte had een plastic tasje en pakte hier het geld uit. Verdachte gaf een paar briefjes van vijf euro aan [getuige 1] en een stapeltje geld aan [medeverdachte].14

De rechtbank acht op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de overval op genoemd tankstation. De rechtbank volgt verdachte niet in zijn standpunt dat de verklaringen van [medeverdachte], [getuige 1] en de andere getuigen, die verdachte aanwijzen als de dader van de overval, ongeloofwaardig moeten worden geacht. De enkele, ongemotiveerde stelling van verdachte dat zij hem de schuld in de schoenen willen schuiven, is hiertoe onvoldoende. De verklaringen van [medeverdachte], [getuige 1] en de andere getuigen, die verdachte als dader aanwijzen, zijn gedetailleerd en in de kern consistent. De omstandigheid dat aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat de dader mogelijk lichtgetint was en met een buitenlands accent sprak, leidt niet tot een ander oordeel. Het gezicht van dader was bedekt bij het plegen van de overval. Voorts heeft de dader slechts enkele woorden gesproken, waarbij hij een ander accent kan hebben aangenomen.

De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte het feit heeft gepleegd tezamen en in vereniging met [medeverdachte]. Uit de verklaringen van [medeverdachte] en [getuige 1] blijkt dat [medeverdachte] voorafgaand aan de overval op de hoogte was van het feit dat verdachte de overval ging plegen en daarbij ook het wapen van verdachte heeft gezien. Hij heeft voor de overval tezamen met verdachte en tijdens de overval zelf het tankstation vanuit zijn woning in de gaten gehouden en verdachte na de overval onderdak en daarmee toevlucht verschaft. Voorts leidt de rechtbank uit de hiervoor weergegeven verklaring van [medeverdachte] af dat tussen verdachte en [medeverdachte] was afgesproken dat [medeverdachte] het tankstation tijdens de overval in de gaten zou houden, dat verdachte na de overval naar de woning van [medeverdachte] zou komen en dat [medeverdachte] op de uitkijk zou staan om hem direct binnen te laten. Aldus was [medeverdachte] willens en wetens van het begin tot het eind bij de overval betrokken en heeft hij daaraan een wezenlijke bijdrage geleverd. Voorts heeft [medeverdachte] gedeeld in de buit. Derhalve was er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte en [medeverdachte]. De enkele omstandigheid dat [medeverdachte] bij de overval geen feitelijke uitvoeringshandelingen, anders dan het op de uitkijk staan in zijn woning, heeft verricht, staat aan het aannemen van medeplegen niet in de weg.

Nu verdachte het geld niet eigenhandig heeft weggenomen, maar [slachtoffer] onder bedreiging met een wapen heeft gedwongen het geld aan hem af te staan, is er geen sprake van diefstal maar van afpersing. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het eerste cumulatief/alternatief aan hem ten laste gelegde feit en worden veroordeeld voor het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte

op 19 februari 2011 te Veldhoven tezamen en in vereniging met een ander met het

oogmerk zich of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (in totaal 265 euro) toebehorende aan een ander dan aan verdachte of zijn mededader, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte een wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op [verdachte] heeft gericht en daarbij [verdachte] dreigend de woorden heeft toegevoegd "geld geld" en "opschieten".

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De kwalificatie.

Het bewezenverklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.

De strafbaarheid.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit of van de verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie vordert veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaren. Verdachte heeft tezamen en in vereniging met een ander een ernstig strafbaar feit gepleegd, dat grote impact heeft gehad op het slachtoffer en de samenleving. Daarbij heeft hij gebruik gemaakt van een wapen en zijn gezicht bedekt. Er is sprake van recidive. Verdachte lijkt niets van zijn verleden te hebben geleerd en, gelet op het reclasseringsadvies, ook niet te willen leren. Op grond van de richtlijnen van het Openbaar Ministerie zou een gevangenisstraf van rond de vijf jaar passend zijn. Nu de feitelijke uitvoering van de overval door verdachte alleen is gedaan en het slachtoffer aldus niet met twee daders is geconfronteerd, is bij de strafeis evenwel niet worden betrokken dat er sprake is van medeplegen. Een gevangenisstraf van vier jaar doet recht aan de aard en de ernst van het feit.

De vordering van de benadeelde partij [bedrijf] is toewijsbaar voor zover het betreft het weggenomen geld en de administratieve kosten. De overigen posten komen niet voor toewijzing in aanmerking, nu deze onvoldoende zijn gemotiveerd en onderbouwd.

De toewijzing van de vordering dient hoofdelijk te geschieden. Tevens dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.

De in beslag genomen bivakmuts dient verbeurd te worden verklaard en de in beslag genomen kogel dient te worden onttrokken aan het verkeer.

Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

Verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij dient daarom te worden afgewezen. De raadsman van verdachte refereert zich ten aanzien van het beslag.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Onder bedreiging van een vuurwapen dan wel een daarop gelijkend voorwerp heeft verdachte zijn slachtoffer gedwongen geld af te staan, terwijl deze op dat moment alleen en in de avonduren werkzaam was bij het betreffende tankstation. Voor het slachtoffer is de overval een zeer beangstigende ervaring geweest. Uit het procesdossier blijkt dat hij na de overval emotioneel was, gedurende een week geen werkzaamheden heeft verricht en daarna gedurende een maand zijn werkzaamheden niet alleen, maar tezamen met een collega heeft verricht. De daad van verdachte zal voor het slachtoffer en voor andere medewerkers van tankstations het gevoel van veiligheid bij het verrichten van hun werkzaamheden ernstig hebben aangetast. Verdachte heeft er geen blijk van gegeven zich om deze en andere gevolgen van zijn daad te bekommeren. Hij heeft het initiatief voor de overval genomen en deze feitelijk uitgevoerd, waarbij hij zijn eigen gewin en dat van zijn mededader voorop heeft gesteld.

In 2006 heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan een soortgelijk, ernstig strafbaar feit, waarvoor hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. Dit heeft hem er evenwel niet van weerhouden opnieuw een dergelijk delict te plegen.

Gelet op deze omstandigheden en in verband met een juiste normhandhaving is de rechtbank, evenals de officier van justitie, van oordeel dat een forse gevangenisstraf op zijn plaats is en dat niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor de duur als hierna te melden.

De vordering van de benadeelde partij [bedrijf]

De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij heeft voldoende gemotiveerd en onderbouwd dat de opgevoerde schadeposten in een rechtstreeks verband staan met het gepleegde delict en dat de gevorderde kosten redelijk zijn. Relevant in dit kader is dat verdachte de gevorderde posten inhoudelijk niet heeft betwist.

De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.

De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Motivering van de hoofdelijkheid.

De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat blijkens het onderzoek ter terechtzitting deze voorwerpen toebehoren aan verdachte, deze bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:

Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 27, 36f, 47, 317.

DE UITSPRAAK

Verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:

medeplegen van afpersing

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel.

Gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het

Wetboek van Strafrecht.

Maatregel van schadevergoeding van € 1.289,67 subsidiair 22 dagen hechtenis.

Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [bedrijf] van een bedrag van € 1.289,67 (zegge: duizend tweehonderd en negenentachtig euro en zevenenzestig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat betreft een materiële schadevergoeding.

De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.

Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.

Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij :

Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf] van een bedrag van € 1.289,67 (zegge: duizend tweehonderd en negenentachtig euro en zevenenzestig eurocent) ter zake van een materiële schadevergoeding (€ 265,-- ter zake van kosten diefstal, € 317,72 ter zake van kosten

personeelsconsulent, € 293,95 ter zake van gemiste marge, € 175,-- ter zake van kosten traumabegeleiding en € 238,-- ter zake van administratieve kosten).

Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de

datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.

Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.

Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden

begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.

Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor

zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot

vergoeding van deze schade.

Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten: een

bivakmuts en een kogel.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. P.P.M. Rousseau, voorzitter,

mr. N.M. Spelt en mr. W. Schoorlemmer, leden,

in tegenwoordigheid van mr. H.F. Koenis, griffier,

en is uitgesproken op 31 augustus 2011.

1 Eindproces-verbaal van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost, met dossiernummer PL2233 2011025104, afgesloten dd. 31 mei 2011, in totaal 211 doorgenummerde pagina's (hierna te noemen eindpv), aangifte [slachtoffer], p. 144 en 145.

2 Eindpv, verhoor [slachtoffer], p. 151.

3 Eindpv, aangifte [slachtoffer], p. 145.

4 Eindpv, proces-verbaal van bevindingen, p. 189 en 190.

5 Voegingsformulier benadeelde partij [bedrijf], p. 2.

6 Eindpv, proces-verbaal van bevindingen, p. 193.

7 Eindpv, proces-verbaal relaas, p. 28.

8 Eindpv, verhoor verdachte [medeverdachte], p. 62.

9 Eindpv, verhoor verdachte [medeverdachte], p. 63.

10 Eindpv, verhoor verdachte [getuige 1], p. 131 en 132.

11 Eindpv, verhoor verdachte [getuige 1], p. 133.

12 Eindpv, verhoor verdachte [getuige 1], p. 132.

13 Eindpv, verhoor verdachte [getuige 1], p. 137.

14 Eindpv, verhoor verdachte [getuige 1], p. 138.

??

??

10

Parketnummer: 01/839243-11

[verdachte]


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature