Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Inkomstenbelasting / artikel 9 LIB / 2002 en 2003 / Aruba

Belanghebbende heeft in Nederland gelegen onroerend goed in eigendom. In verband met de verwerving daarvan is hij een hypothecaire lening aangegaan, ter zake waarvan hij rente betaald. Belanghebbende wil de negatieve opbrengst van zijn onroerend goed aftrekken. De Inspecteur weigert dat. De Raad oordeelt dat ingeval de kosten van in het buitenland gelegen onroerend goed de opbrengsten daaruit overtreffen, het saldo niet in mindering op het inkomen wordt toegelaten. Het beroep van belanghebbende op gewekt vertrouwen (uitlatingen van de Minister en de aanslagregeling over afgelopen jaren) wordt ook verworpen.

Uitspraak



Beschikking van 9 juli 2008, nr. 2007/0095

DE RAAD VAN BEROEP VOOR BELASTINGZAKEN

zitting houdende in Aruba,

inzake:

R., woonachtig te Aruba, belanghebbende,

gemachtigde R.M. te Oranjestad, Aruba.

tegen

de Inspecteur der Belastingen.

1. Het procesverloop

1.1 Aan belanghebbende zijn voor de jaren 2002 en 2003 op 19 oktober 2005 aanslagen in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen over 2002 van Afl. 135.784 en over 2003 van Afl. 153.565.

1.2 Belanghebbende is op 31 oktober 2005, dus tijdig, in bezwaar gekomen tegen de aanslagen. Bij uitspraken van 29 januari 2007 heeft de Inspecteur de aanslag over het jaar 2002 gehandhaafd en de aanslag over het jaar 2003 verminderd, onder handhaving van het belastbare inkomen over dat jaar.

1.3 Belanghebbende is op 23 maart 2007 tegen deze uitspraken in beroep gekomen.

1.4 De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

1.5 Ter zitting van 10 april te Oranjestad zijn verschenen mr. R.M., namens belanghebbende alsmede, namens de Inspecteur, mr. M.

2. De tussen partijen vaststaande feiten

Het volgende is op grond van de schriftelijke stukken en hetgeen ter zitting is gezegd, komen vast te staan. Het is tussen partijen niet in geschil of door één van de partijen gesteld en door de andere partij niet of onvoldoende tegengesproken.

2.1 Belanghebbende bezit in Nederland gelegen onroerend goed. In verband met het onroerend goed is hij een hypothecaire lening aangegaan, ter zake waarvan hij rente betaald.

2.2 Belanghebbende heeft voor het jaar 2002 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen van Afl. 84.577 en voor het jaar 2003 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan naar een belastbaar inkomen van Afl. 73.780. De belastbare inkomens over deze jaren zijn berekend door onder meer rekening te houden met een – ten gevolge van het in aftrek brengen van de betaalde rente als genoemd in 2.1 – negatieve opbrengst van onroerende goederen van Afl. 51.207 voor het jaar 2002 en Afl. 79.784 voor het jaar 2003.

2.3 De Inspecteur heeft bij de berekening van het belastbare inkomen over 2002 en 2003 de in 2.2 genoemde negatieve opbrengst van onroerende goederen gecorrigeerd.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of bij de berekening van het belastbare inkomen de negatieve opbrengst van onroerende goederen in aftrek dient te worden gebracht. Niet meer in geschil is de vraag of bij de berekening van het verschuldigde bedrag aan inkomstenbelasting de voorkoming van dubbele belasting op juiste wijze is toegepast.

4. De standpunten van partijen

4.1 Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat artikel 9, lid 8, van de Landsverordening inkomstenbelasting (hierna: de LIB) niet aan hem kan worden tegengeworpen. Hij stelt dat de invoering van de bepaling ingevolge de Landsverordening van 31 december 1985 tot wijziging van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting (P.B. 1956, no. 9), P.B. 1985/172, eind jaren tachtig door de toenmalige Minister van Financiën (Engelbrecht) is opgeschort. Hij verwijst in dit verband op een Mededeling van de Minister van Financiën en Economische zaken van 29 december 2003, waarin zou staan dat de beperking van de renteaftrek bij persoonlijke lasten vanaf 2006 tot Afl. 5000 wordt toegepast, en stelt dat de beperking van de aftrek van negatieve inkomensbestanddelen ter zake van in het buitenland gelegen onroerend goed nooit is ingetrokken. Voor zover de opschorting van de toepassing van de bepaling zou zijn ingetrokken, is dat naar zijn mening niet genoegzaam bekend gemaakt. Belanghebbende beroept zich op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het vertrouwensbeginsel. Ter ondersteuning van zijn stelling dat de Inspecteur het beleid voerde de negatieve opbrengst van buitenlands onroerend goed in aftrek toe te laten, wijst de gemachtigde op de aanslagregeling ten name van een andere cliënt van hem en op zijn ervaring van Inspecteur een aantal jaren geleden.

4.2 De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de aftrekbeperking van artikel 9, lid 8, van de LIB van toepassing is terzake van het in Nederland gelegen onroerende goed en dat geen beleid bestaat op grond waarvan die aftrekbeperking niet zou worden toegepast. Hij stelt daarnaast dat de vermindering van de aanslag over het jaar 2002 een gevolg is van het alsnog in aanmerking nemen van een voorkoming van dubbele belasting terzake van het inkomen uit B. Holding N.V. Daarom kan belanghebbende aan de aanslag over 2002, die door de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op nihil uitkwam, niet het vertrouwen ontlenen dat de opbrengst van onroerend goed in het buitenland bij de aanslagregeling over 2003 in aanmerking zou worden genomen. De Inspecteur heeft ter zitting gesteld dat hij de Mededeling van de Minister van Financiën en Economische zaken van 29 december 2003 niet heeft kunnen vinden en dat bij navraag op de Inspectie niemand bekend bleek met een eens gevoerd beleid om een dergelijke opbrengst in aftrek toe te laten.

4.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

5. Beoordeling van het geschil

5.1 Op grond van artikel 4 van de LIB dient – kort gezegd – als opbrengst van onroerende goederen te worden beschouwd de voordelen die van gebouwen worden getrokken. Op grond van artikel 9, lid 1, van de LIB , dient de opbrengst ter berekening van het zuiver bedrag te worden verminderd met de kosten tot verwerving, inning en behoud van de opbrengst en de op de opbrengst rustende lasten. Ingevolge artikel 9, lid 8, van de LIB , worden de kosten tot verwerving, inning en behoud der opbrengst in aanmerking genomen tot en voor zover in een jaar tegenover die kosten positieve opbrengsten staan, behoudens ten aanzien van – onder meer – de opbrengsten van hier te lande gelegen onroerende goederen.

5.2 De beperking in de aftrek van kosten opgenomen in artikel 9, lid 8, van de LIB , geldt gelet op het voorgaande ten aanzien van de onroerende goederen van belanghebbende, nu deze niet in het binnenland zijn gelegen. Daaruit volgt dat de door de Inspecteur toegepaste correcties van het door belanghebbende over 2002 en 2003 aangegeven belastbare inkomen, in overeenstemming met de LIB zijn.

5.3 Met betrekking tot het beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geldt dat belanghebbende naar het oordeel van de Raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat er gepubliceerd beleid bestaat of heeft bestaan, op grond waarvan de voornoemde bepaling niet is ingevoerd, dan wel de werking daarvan is ‘opgeschort’. De gemachtigde heeft de Mededeling van de Minister van Financiën en Economische zaken van 29 december 2003 niet ingebracht. Evenmin is aannemelijk gemaakt door de gemachtigde, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, dat ooit een (ongepubliceerd) beleid in die zin is gevoerd. Daaraan doet niet af dat mogelijk bij een andere belastingplichtige aftrek van de negatieve opbrengst van buitenlandse onroerend goed is toegelaten in afwijking van de LIB . Het beroep op de voornoemde beginselen faalt daarom. Daaruit volgt dat de door de Inspecteur ter zake van de opbrengst van onroerende goederen toegepaste correcties van het aangegeven belastbare inkomen van belanghebbende over 2002 en 2003, juist zijn.

6. Beslissing

De Raad verklaart het beroep ongegrond.

Alsdan gedaan in raadkamer door mrs. J.Th. Drop, C.W.M. van Ballegooijen en G.J. van Muijen in tegenwoordigheid van de secretaris S.J. Rasmijn en uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature