Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Ouderschap en (toestemming tot) internationale verhuizing. BW 1:253 a.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector Civiel recht

Uitspraak : 3 augustus 2011

Zaaknummer : 200.084.400.01

Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-9090

[De moeder],

wonende te [naam land], [adres] [naam district] [naam graafschap],

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. A.H. van Haga te ’s-Gravenhage,

tegen

[de vader],

wonende te [woonplaats],

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de vader,

advocaat mr. E.J. Kim-Meijer te ’s-Gravenhage.

Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming te ’s-Gravenhage,

hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 22 maart 2011 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 2 februari 2011 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.

De vader heeft op 9 juni 2011 een verweerschrift ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de moeder:

- op 27 april 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;

- op 17 juni 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;

van de zijde van vader:

- op 17 juni 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen;

- op 18 juni 2011 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;

- op 20 juni 2011 een brief van diezelfde datum met bijlagen.

De zaak is op 29 juni 2011 mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en mevrouw mr. P.J. Molenaar, tolk in de [buitenlandse] taal;

- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;

De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking is het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om met de minderjarige [naam minderjarige], geboren [in] 2005 te [geboorteplaats] (verder: de minderjarige) naar [naam land] te verhuizen alsmede haar verzoek tot vervangende toestemming voor inschrijving op de [naam school], [naam district], [naam graafschap] en tot bepaling dat de minderjarige aldaar onderwijs zal volgen zodra hij hoofdverblijf heeft in [naam land], afgewezen. Voorts is bij die beschikking – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat de minderjarige met ingang van 14 januari 2011 voorlopig de hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader. Iedere verdere beslissing ten aanzien van onder meer de hoofdverblijfplaats van de minderjarige is, in afwachting van de resultaten van mediation , aangehouden.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Onder meer staat vast dat de moeder en de vader gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefenen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder met de minderjarige naar [naam graafschap] ([naam land]) alsmede de vervangende toestemming voor inschrijving van de minderjarige op de [naam school], [naam district], [naam graafschap].

2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, (het hof begrijpt:) in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat vervangende toestemming wordt verleend voor verhuizing van de moeder met de minderjarige naar [naam graafschap], althans [naam land], dan wel te bepalen dat de vader ter zake zijn toestemming dient te verlenen. Voorts verzoekt de moeder vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van de minderjarige op de [naam school] te [naam district], [naam graafschap], althans te bepalen dat de minderjarige onderwijs zal volgen in [naam land] zodra hij daar zijn hoofdverblijf heeft. Ter terechtzitting is namens de moeder verklaard dat zij haar verzoek beperkt tot het verlenen van vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder met de minderjarige naar [naam graafschap] (en niet geheel [naam land]).

3. De vader bestrijdt primair het beroep en heeft subsidiair, in het geval de bestreden beschikking door het hof wordt vernietigd, een aantal verzoeken gedaan met betrekking tot de door de moeder gevraagde vervangende toestemmingen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen.

4. De moeder stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter ten onrechte haar verzoek tot vervangende toestemming om met de minderjarige naar [naam graafschap] te verhuizen alsmede haar verzoek tot vervangende toestemming voor inschrijving van de minderjarige op de [naam school], [naam district], [naam graafschap] heeft afgewezen. De moeder is van mening dat zij zorgvuldig is geweest in haar besluit naar [naam graafschap] terug te keren. Zij heeft daar, anders dan in Nederland, veel meer mogelijkheden om een dienstbetrekking met een passend inkomen te vinden waarmee zij zichzelf en de minderjarige kan onderhouden. Het feit dat zij, zoals de rechtbank heeft overwogen, al zeven jaar in Nederland woont, ziet de moeder niet als een argument om haar verzoek tot vervangende toestemming af te wijzen. Voorts beschikt zij in [naam graafschap] over behoorlijke huisvesting (te weten bij haar ouders) alsmede over een netwerk van familie en vrienden die de minderjarige eventueel zouden kunnen opvangen. Van belang is verder dat partijen al eerder voornemens waren met het gezin te vertrekken naar [naam land]. De moeder acht het in het belang van de minderjarige dat hij zich bij haar in [naam graafschap] voegt, aangezien daar de perspectieven voor hem beter zijn dan in Nederland. Daarbij komt dat de moeder de eerste hechtingsfiguur is voor de minderjarige en het dus voor hem van groot belang is dat hij bij zijn moeder verblijft en door haar verzorgd en opgevoed wordt. De moeder erkent dat het van belang is dat de minderjarige een gedegen contact heeft met de vader. Volgens haar is de afstand tussen [naam graafschap] en Nederland dusdanig dat regelmatig contact tussen de vader en de minderjarige haalbaar is. Op grond van het voorgaande is de moeder van mening dat de bestreden beschikking in zoverre dient te worden vernietigd.

5. De vader stelt zich op het standpunt dat de kinderrechter op juiste gronden heeft beslist zoals deze heeft gedaan. Hij voert daartoe het volgende aan. De vader is van mening dat het besluit van de moeder om in [naam land] te gaan wonen, gelet op het belang van de minderjarige, niet noodzakelijk is. Hoewel de moeder stelt wel degelijk getracht te hebben om in Nederland een dienstbetrekking te verkrijgen en zich daartoe bij de nodige organisaties (speciaal gericht op anderstaligen) heeft ingeschreven, heeft zij ter zake geen bewijs (in de vorm van sollicitaties, uitnodigingen, afwijzingen en inschrijvingen) overgelegd. Daarbij komt dat de werkzaamheden die de moeder in [naam land] wenst te gaan uitvoeren, zich ook nog niet hebben uitgekristalliseerd: zij heeft tot op heden nog geen baan gevonden. De moeder legt ook geen stukken over waaruit zou kunnen blijken dat zij (regelmatig) solliciteert naar banen in [naam land]. Voorts beschikt de moeder niet over een zelfstandige woonruimte en is het hebben van een sociaal netwerk onvoldoende reden om de minderjarige uit zijn vertrouwde omgeving weg te halen en aan de zorg van de vader (die bovendien een goed inkomen verdient) te onttrekken. Over de toekomst van de moeder (en de minderjarige) in [naam land] bestaat naar de mening van de vader teveel onzekerheid, hetgeen niet in het belang van de minderjarige is. De stelling van de moeder dat partijen reeds in een eerder stadium plannen hadden om te gaan verhuizen naar [naam land] betwist de vader. Verder vreest de vader dat de frequentie en daarmee de intensiteit van het contact tussen hem en de minderjarige ingrijpend wordt verminderd indien de minderjarige bij de moeder verblijft. Aan een uitgebreide zorgregeling (zoals die ook gold ten tijde van de relatie van partijen) kan dan geen uitvoering meer worden gegeven. De vader merkt als laatste nog op dat hij het betreurt dat de moeder geen gehoor heeft gegeven aan de oproep van de mediator om een nieuwe afspraak te plannen.

6. Het hof overweegt als volgt.

Op grond van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke gezagsuitoefening, waaronder geschillen omtrent de verblijfplaats van het kind, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing dienen alle omstandigheden van het geval in acht te worden genomen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen (vergelijk Hoge Raad 25 april 2008, LJN: BC5901).

7. Het hof is, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, van oordeel dat de rechtbank na afweging van alle belangen juist en op goede gronden heeft beslist. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze tot de zijne. Naar het oordeel van het hof zijn door de moeder in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aangevoerd die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof neemt daarbij nog het volgende in aanmerking. Gebleken is dat de moeder op 14 januari 2011 is teruggekeerd naar [naam land] en dat zij bij haar ouders is gaan wonen. Hoewel de moeder stelt regelmatig te solliciteren en ook te worden uitgenodigd voor gesprekken, heeft zij tot op heden nog geen werk gevonden in [naam land] teneinde in haar eigen levensonderhoud (en in dat van de minderjarige) te kunnen voorzien. Voorts heeft de moeder ook in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat zij geen mogelijkheden heeft om op de Nederlandse arbeidsmarkt aan de slag te kunnen. Zij heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij pogingen heeft ondernomen om in Nederland een dienstbetrekking te verkrijgen. Het hof is, mede gelet op het feit dat de moeder ter zitting heeft verklaard voor zichzelf geen toekomst te zien in Nederland en derhalve ook niet van plan is terug te keren, van oordeel dat de moeder met de verhuizing naar [naam land] enkel haar eigen belang op het oog heeft (gehad) en niet (mede) het belang van de minderjarige. Gelet op het voorgaande is het hof derhalve van oordeel dat de bestreden beschikking in zoverre dient te worden bekrachtigd.

8. Nu het hof de bestreden beschikking bekrachtigt voor wat betreft de door de moeder verzochte vervangende toestemming voor verhuizing van de minderjarige met haar naar [naam graafschap] en voor de inschrijving van de minderjarige op de [naam school] te [naam district], [naam graafschap], behoeven de subsidiaire verzoeken van de vader geen bespreking meer.

9. Mitsdien wordt als volgt beslist.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Mos-Verstraten en Van Dijk, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 augustus 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature