Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Berekening dagloon bij arbeidsongeschiktheid in refertejaar. Het UWV heeft een onjuiste uitleg gegeven aan artikel 4, eerste en vierde lid, van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen . Deze bepalingen dienen aldus te worden gelezen dat per aangiftetijdvak bekeken dient te worden welke berekening voor eiseres de meest gunstige is. Bestreden besluit wordt vernietigd. Zelf in de zaak voorzien door het juiste dagloon te berekenen en vast te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 4 van het Besluit niet van toepassing op de berekening van het opgebouwde vakantiegeld, nu dat artikel ziet op loon. Onder loon moet hier worden verstaan het sv- loon. Opgebouwd vakantiegeld behoort niet tot het sv-loon.

Uitspraak



RECHTBANK BREDA

Sector bestuursrecht, team bestuursrecht

procedurenummer: 11 / 814 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de zaak van

(naam persoon),

wonende te (woonplaats), eiseres,

gemachtigde mr. A.T.C. Adriaenssen,

en

de Raad van bestuur van het Uitvoerings¬instituut werknemers¬verzekeringen (UWV; kantoor Eindhoven),

verweerder.

1. Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 december 2010 (bestreden besluit), inzake de afwijzing van een verzoek om herziening van haar dagloon in het kader van de Werkloosheidswet (WW).

Het beroep is behandeld ter zitting van 1 juni 2011, waarbij eiseres en haar echtgenoot aan¬wezig waren. De gemachtigde van eiseres en verweerder zijn na voorafgaande kennis¬geving niet ter zitting verschenen.

2. Beoordeling

2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Eiseres is werkzaam geweest als medewerkster financiële administratie voor 24 uur per week bij (bedrijfsnaam) te (woonplaats). Met ingang van 11 februari 2008 is eiseres arbeidsongeschikt geworden. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst met ingang van 31 december 2009 ontbonden. Eiseres heeft een WW-uitkering aangevraagd.

Bij besluit van 14 januari 2010 heeft verweerder aan eiseres met ingang van 4 januari 2010 een WW-uitkering toegekend. Daarbij is haar WW-dagloon vastgesteld op € 75,64.

Op 19 maart 2010 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 6 april 2010 heeft verweerder dit bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend. Eiseres heeft hiertegen geen beroep ingesteld.

Bij brief van 24 juni 2010 heeft eiseres verzocht om het dagloon te herzien. Daartoe stelt zij dat uit een brief van de werkgever van 6 mei 2010 is gebleken dat de werkgever in totaal € 2.448,37 bruto in mindering heeft gebracht op haar salaris, omdat haar tweede ziektejaar op 11 februari 2009 was aangevangen. Eiseres is van mening dat dit bedrag op grond van artikel 4 van het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen opgeteld dient te worden bij het loon voor de berekening van het dagloon. Eiseres komt uit op een dagloon van € 84,48 in plaats van € 75,64. Verder merkt zij op dat in november en december 2009 ten onrechte tweemaal € 20,84 is ingehouden op de CAO-toeslag wegens ziekte. Een bedrag van € 41,68 dient derhalve eveneens opgeteld te worden bij het loon voor de berekening van het dagloon.

Bij primair besluit van 15 juli 2010 heeft verweerder het verzoek van eiseres afgewezen, omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden op grond waarvan de eerder genomen beslissing moet worden herzien.

Bij brief van 22 juli 2010 heeft verweerder aan eiseres desgevraagd een specificatie van de dagloonberekening gezonden.

Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.

2.2 Eiseres heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat verweerder bij de dagloon¬berekening is uitgegaan van een onjuiste berekeningsgrondslag. Verweerder heeft immers niet de tussentijdse salarisverhogingen (mei 2009 en augustus 2009) en de winstuitkering (juni 2009) meegenomen. Hierover is door eiseres ook WW-premie betaald. Volgens eiseres heeft verweerder voor de maanden februari 2009 tot en met oktober 2009 ten onrechte het sv-loon van januari 2009 toegepast. Vanwege de salarisverhogingen (mei 2009 en augustus 2009) is ook het opgebouwde vakantiegeld per maand hoger geworden. Tenslotte merkt eiseres nogmaals op dat in november en december 2009 ten onrechte tweemaal € 20,84 is ingehouden op de CAO-toeslag wegens ziekte. Een bedrag van € 41,68 dient derhalve eveneens opgeteld te worden bij het loon voor de berekening van het dagloon. Eiseres verzoekt het dagloon met terugwerkende kracht vast te stellen op € 81,71.

2.3 De rechtbank constateert dat het verzoek van eiseres om haar dagloon te herzien, tweeledig moet worden uitgelegd. Enerzijds betreft het een herzieningsverzoek met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum van haar WW-uitkering, 4 januari 2010, en anderzijds betreft het een herzieningsverzoek naar de toekomst toe.

2.4 Met betrekking tot het herzieningsverzoek met terugwerkende kracht overweegt de rechtbank als volgt.

In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuwe feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.

Het tweede lid bepaalt dat het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb , de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit.

De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 6 april 2010, waarbij haar bezwaar tegen het toekenningsbesluit van 14 januari 2010 niet-ontvankelijk is verklaard. Daarmee is dat toekenningsbesluit rechtens onaantastbaar geworden en heeft dat besluit formele rechtskracht gekregen.

Het verzoek van eiseres van 24 juni 2010 om met terugwerkende kracht een hoger dagloon te krijgen, is een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb .

Onder verwijzing naar de wet en de jurisprudentie overweegt de rechtbank dat zij in zo’n geval een beperkt toetsingskader heeft, namelijk of aan het verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd.

De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandig¬heden die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn tot heroverweging van het toe¬kenningsbesluit van 14 januari 2010. Daarbij is van belang dat verweerder onbetwist heeft gesteld dat de salarisverhogingen van mei en augustus 2009, de betaalde winstuitkering van juni 2009 en de korting van het salaris gedurende het tijdvak van februari 2009 tot en met oktober 2009, alle blijken uit de loon¬aangifte van de werkgever over de genoemde loonaangiftetijdvakken. Deze waren ten tijde van de dagloonberekening dan ook bij verweerder bekend. Er is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden. De brief van de werkgever van 6 mei 2010 inzake de korting op het salaris en de specificatie van de dagloonberekening van 22 juli 2010 kunnen evenmin als een nieuw feit worden aangemerkt.

Nu niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden, kon verweerder gebruik maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 4:6 van de Awb en het verzoek van eiseres afwijzen onder verwijzing naar het eerdere besluit van 14 januari 2010.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het verzoek van eiseres, om haar WW-dagloon met terugwerkende kracht tot 4 januari 2010 te herzien, op goede gronden is afgewezen.

2.5 Voor zover het herzieningsverzoek van eiseres van 24 juni 2010 gezien moet worden als een verzoek om haar dagloon naar de toekomst toe te herzien, overweegt de rechtbank als volgt.

Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de WW wordt voor de berekening van de uitkering waarop op grond van dit hoofdstuk recht bestaat als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies, bedoeld in artikel 16, eerste lid, is ingetreden, verdiende, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen , met betrekking tot een loontijdvak van een dag.

Ingevolge het tweede lid worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ten aanzien van de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld.

De bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit dagloonregels werknemers¬verzekeringen van 8 oktober 2005 (hierna: het Besluit).

Artikel 4, eerste en vierde lid, van het Besluit - voor zover hier van belang - luidt als volgt:

1. Indien in het refertejaar door de werknemer in een aangiftetijdvak geen loon of minder loon is genoten […] omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht wegens arbeids¬ongeschiktheid, […] wordt bij het vaststellen van het loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten bij dezelfde werkgever in het laatste aan […] die arbeidsongeschiktheid voorafgaande en in het refertejaar gelegen aangiftetijdvak, waarin die situatie zich niet heeft voorgedaan.[…]

4. Dit artikel blijft buiten toepassing, indien de vaststelling van het loon met toepassing van dit artikel leidt tot een lager loon dan de vaststelling van het loon zonder toepassing van dit artikel.

Op grond van artikel 1, aanhef en onder j, van het Besluit wordt onder loon verstaan:

het loon, bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 1, paragraaf 1, van de Wet financiering sociale verzekeringen […] (kortom: het sv-loon).

2.6 De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft gemeend dat in deze situatie artikel 4 van het Besluit van toepassing is.

Verweerder heeft bij de dagloonberekening toepassing geven aan artikel 4, eerste lid, van het Besluit. Omdat in het refertejaar in de aangiftetijdvakken februari 2009 tot en met oktober 2009 door eiseres minder loon werd genoten omdat zij haar arbeid niet heeft verricht wegens arbeidsongeschiktheid, heeft verweerder voor het loon in die aangiftetijdvakken in aan¬merking genomen het loon, genoten door eiseres in het voorafgaande aangiftetijdvak, januari 2009 (€ 1.385,19). Uitgaande van deze berekening komt verweerder op een dagloon van € 75,64. Op grond van het vierde lid van artikel 4 van het Besluit heeft verweerder ook nog het dagloon berekend zonder deze gelijkstelling, maar dit leidde niet tot een hoger dagloon. Uitgaande van de - voor eiseres - meest gunstige berekening heeft verweerder het dagloon vastgesteld op € 75,64.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder een onjuiste uitleg gegeven heeft aan artikel 4, eerste en vierde lid, van het Besluit. Deze bepalingen dienen aldus te worden gelezen dat per aangiftetijdvak bekeken dient te worden welke berekening voor eiseres de meest gunstige is. In de maanden februari, maart, april, juli, augustus, september en oktober 2009 is de gelijk¬stelling met het loon van januari 2009 voor eiseres het meest gunstig. Ook in mei 2009 is gelijkstelling met januari 2009 (€ 1.385,19) het meest gunstig voor eiseres in plaats van het sv-loon minus het betaalde vakantiegeld (€ 2.413,32 - € 1.402,32 = € 1.011,00).

De stelling van eiseres dat de tussentijdse salarisverhogingen (mei 2009 en augustus 2009) hierbij ten onrechte niet meegenomen worden kan niet tot een ander oordeel leiden. Gezien de systematiek van artikel 4 is niet van belang of er een salaris ¬verhoging heeft plaats¬gevon¬den, maar uitsluitend of het loon in een aangiftetijdvak tijdens de arbeids¬ongeschikt¬heid van eiseres hoger of lager is dan het loon in het daaraan voorafgaande aangiftetijdvak waarin zij nog wel werkte (januari 2009).

In juni 2009 heeft echter de winstuitkering plaatsgevonden en in dat aangiftetijdvak is het sv-loon (€ 2.344,72) duidelijk gunstiger voor eiseres dan gelijkstelling met het loon van januari 2009 (€ 1.385,19).

De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder voor de dagloonberekening over de maand juni 2009 uit had moeten gaan van het daadwerkelijk in dat aangiftetijdvak door eiseres genoten sv-loon in plaats van de gelijkstelling met januari 2009. Gelet daarop is het beroep van eiseres gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.

2.7 Om de procedure niet langer te laten duren dan strikt noodzakelijk is, zal de recht¬bank, nu de loongegevens bekend zijn, zelf in de zaak voorzien door zelf het juiste dagloon te berekenen en vast te stellen.

Verweerder had het sv-loon vastgesteld op € 19.283,45. In dat bedrag had verweerder voor juni 2009 € 1.385,19 meegenomen in plaats van het daadwerkelijk genoten loon in dat aangifte¬tijdvak, € 2.344,72. De rechtbank constateert dat het totale sv-loon in het referte¬jaar dus € 19.283,45 – € 1.385,19 + € 2.344,72 = € 20.242,98 bedraagt.

Ten aanzien van het opgebouwde vakantiegeld overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is artikel 4 van het Besluit niet van toepassing voor de berekening van het opgebouwde vakantiegeld, nu dat artikel ziet op loon. Onder loon moet hier worden verstaan het sv- loon. Opgebouwd vakantiegeld behoort niet tot het sv-loon. Voor de berekening van het totaal opgebouwde vakantiegeld dient daarom uitgegaan te worden van het daadwerkelijk in het refertejaar door eiseres opgebouwde vakantiegeld. Het totaal opgebouwde vakantiegeld bedraagt: € 117,49 (januari) + € 116,42 (februari) + 2 x € 115,83 (maart en april) + 3 x € 117,73 (mei tot en met juli) + 5 x € 118,00 (augustus tot en met december) = € 1.408,76.

Verweerder heeft het totaal uitbetaalde vakantiegeld vastgesteld op € 1.077,37. Dit bedrag is door eiseres niet betwist en ook de rechtbank gaat uit van de juistheid daarvan.

Het dagloon wordt vervolgens als volgt berekend:

totaal sv-loon + totaal opgebouwd vakantiegeld – totaal uitbetaald vakantiegeld / 261.

Voor eiseres wordt het dagloon dus:

€ 20.242,98 + € 1.408,76 - € 1.077,37 = € 20.574,37 / 261 = € 78,83.

Dit bedrag dient nog verhoogd te worden met de indexering van januari 2010, 0,64%. Het uiteindelijke dagloon bedraagt derhalve € 78,83 + 0,64% = € 79,33.

2.8 Ten aanzien van de beroepsgrond van eiseres, dat in november en december 2009 ten onrechte tweemaal € 20,84 is ingehouden op de CAO-toeslag is de rechtbank ten slotte van oordeel dat, wat daar ook van zij, op grond van artikel 45 van de WW het sv-loon het uitgangspunt dient te zijn voor de dagloonberekening. Deze beroepsgrond faalt derhalve.

2.9 Gelet op hetgeen is overwogen onder de punten 2.5, 2.6 en 2.7 zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien door het dagloon met ingang van de datum van het herzieningsverzoek, te weten 24 juni 2010, vast te stellen op € 79,33.

2.10 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proces¬kosten van eiseres in beroep, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vast¬gesteld op het hieronder opgenomen bedrag. De rechtbank zal verweerder niet veroordelen in de proces¬kosten van eiseres in bezwaar, omdat daar niet al tijdens de bezwaar¬procedure om is verzocht, zoals in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb als voorwaarde is gesteld.

3. Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

verklaart het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 15 juli 2010 ongegrond voor zover het betrekking heeft op de periode tot 24 juni 2010;

verklaart het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 15 juli 2010 gegrond voor zover het betrekking heeft op de periode vanaf 24 juni 2010 en stelt het WW-dagloon per 24 juni 2010 vast op € 79,33 bruto per dag;

bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het bestreden besluit;

gelast dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 41,- vergoedt;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,-.

Aldus gedaan door mr. M. Breeman, rechter, en door deze en mr. M.A. de Rooij, griffier, ondertekend.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2011.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.

In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft daarbij gronden van uw beroep (ook ‘grieven’ genoemd) uitdrukkelijk verworpen. Indien u daarin niet wilt berusten, moet u tegen de uitspraak binnen bovengenoemde termijn hoger beroep instellen.

Afschrift verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature