Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

UWV heeft zich bij zijn besluitvorming ter zake van het moment van heropening van eisers WAO-uitkering gebaseerd op artikel 47b van de WAO in samenhang met artikel 35, tweede lid, van de WAO . Uit de bepalingen volgt, zo blijkt ook uit de jurisprudentie van de CRvB, inderdaad dat indien de WAO-uitkering is ingetrokken wegens detentie, de belanghebbende zelf moet vragen om heropening van de uitkering nadat de detentie is afgelopen. De uitkering kan dan niet eerder ingaan dan het tijdstip waarop om heropening is gevraagd. De rechtbank is echter van oordeel dat deze bepalingen niet kunnen worden toepast in de onderhavige situatie, waarbij UWV eisers uitkering pas in oktober 2010 heeft ingetrokken wegens eerdere detenties in de periode 2004 - 2007. Onder deze omstandigheden kon niet van eiser worden verwacht dat hij, terwijl zijn uitkering nog niet was ingetrokken wegens detentie, bij invrijheidstelling telkens wel om heropening van zijn uitkering vroeg. Daarbij komt dat uit de gedingstukken blijkt dat eiser in de genoemde jaren meermaals contact heeft gehad met UWV teneinde te bewerkstelligen dat zijn uitkering weer werd uitbetaald, welke op dat moment om andere redenen niet werd uitbetaald of was ingetrokken. UWV heeft naar oordeel van de rechtbank ten onrechte artikel 47b van de WAO in samenhang met artikel 35, tweede lid, van de WAO toegepast in de situatie van eiser.

Uitspraak



RECHTBANK HAARLEM

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11 - 1907

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2011

in de zaak van:

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

gemachtigde: mr. J. Nijssen, advocaat te Amsterdam,

tegen:

de Raad van Bestuur van het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 oktober 2010 (besluit 1) heeft verweerder op verzoek van eiser de besluiten van 2 mei en 4 mei 2007 heroverwogen en deze besluiten ingetrokken. Voorts heeft verweerder aan eiser meegedeeld, dat zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidverzekering (WAO) wordt ingetrokken per 27 augustus 2004, dat hij na afloop van zijn detentie alsnog een schriftelijke aanvraag om voortzetting van zijn WAO-uitkering had moeten indienen en dat een bedrag van in totaal € 4.489,94 wordt teruggevorderd, waarvan een bedrag van € 3.215.26 betrekking heeft op over de periode van 27 augustus 2004 tot 1 december 2004 onverschuldigd betaalde WAO-uitkering.

Bij besluit van 28 oktober 2010 (besluit 2) heeft verweerder eisers WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100%, met ingang van

24 mei 2007 heropend, onder verrekening van perioden waarin eiser inkomsten uit arbeid heeft genoten.

Bij besluit van 29 oktober 2010 (besluit 3) heeft verweerder aan eiser meegedeeld hij vanaf 27 augustus 2004 geen recht meer heeft op een toeslag ingevolge de Toeslagenwet en dat de aan hem over de periode van 27 augustus 2004 tot 1 december 2004 onverschuldigd betaald toeslag van € 1.070,84 bruto wordt teruggevorderd .

Tegen deze drie besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 23 februari 2011 heeft verweerder de bezwaren tegen besluit 1 en besluit 3 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen besluit 2 is gegrond verklaard en dit besluit heeft verweerder in zoverre herroepen dat eisers WAO-uitkering niet per 24 mei 2007 wordt heropend, maar per 11 april 2007.

Tegen het besluit van 23 februari 2011 heeft eiser tijdig beroep ingesteld.

Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.

Het beroep is behandeld ter zitting van 5 juli 2011, alwaar eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. Z. Seyban, werkzaam bij het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

2. Overwegingen

2.1 De rechtbank gaat uit van het volgende. Eiser ontving sedert 1991 een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Zijn uitkering werd bij besluit van 29 maart 2005 per 1 december 2004 geschorst, omdat aan eiser verzonden brieven over het verstrekken van inlichtingen met betrekking tot zijn toenmalige werkzaamheden als zelfstandige door verweerder retour werden ontvangen vanwege een onjuist adres. Op 12 mei 2005 heeft eiser zich aan het loket van een kantoor van verweerder gemeld met het verzoek hem weer een WAO-uitkering te verstrekken. In reactie daarop heeft verweerder eiser bij brief van 16 september 2005 verzocht inlichtingen te verstrekken over onder meer zijn inkomsten als zelfstandige. Omdat eiser de gevraagde inlichtingen niet heeft verstrekt, heeft verweerder bij besluit van 2 mei 2007 besloten eisers uitkering per 1 januari 2004 in te trekken. Bij brief van 24 mei 2007 heeft eiser verweerder opnieuw verzocht om hervatting zijn WAO-uitkering. Op 8 juli 2010 heeft eiser (alsnog) inkomensgegevens over 2004 verstrekt, waarna verweerder aan eiser per die datum een voorschot is gaan betalen op een mogelijke heropening van zijn WAO-uitkering. Bij brief van 3 september 2010 is namens eiser verzocht de WAO-uitkering per 1 januari 2004 te heropenen. Naar aanleiding van dit verzoek heeft verweerder bij brief van 5 oktober 2010 eiser verzocht om een overzicht van al zijn activiteiten en inkomsten vanaf januari 2004. Eiser heeft hierop bij brief van 14 oktober 2010 van zijn gemachtigde gereageerd. In die brief is onder meer gewezen op een drietal perioden van detenties die eiser heeft doorgemaakt (27 juli 2004 tot en met 19 september 2004, 24 oktober 2005 tot en met 10 april 2007 en 25 mei 2010 tot en met 3 juni 2010). Vervolgens heeft de in het procesverloop genoemde besluitvorming plaatsgevonden.

2.2 Verweerder heeft eisers WAO-uitkering met ingang van 1 januari 2004 heropend en met ingang van 27 augustus 2004 ingetrokken in verband met eisers detentie per 27 juli 2004. Deze periode van detentie is beëindigd per 20 september 2004, maar omdat eiser geen melding heeft gemaakt van de afloop van zijn detentie is er volgens verweerder geen aanleiding om zijn uitkering per die datum te heropenen. Eiser heeft volgens verweerder eerst bij brief van 14 oktober 2010 melding gemaakt van zijn volledige detentieperiodes. Het bepaalde in artikel 35, tweede lid, van de WAO leidt er volgens verweerder toe dat eisers WAO-uitkering niet eerder dan per 24 mei 2006 kan worden geopend, zijnde de datum gelegen één jaar voor de dag waarop eiser zijn verzoek van 24 mei 2007 heeft gedaan. Echter, omdat eiser zich volgens zijn opgave van 14 oktober 2010 op dat moment tot 11 april 2007 in detentie bevond, heeft verweerder eisers WAO-uitkering per 11 april 2007 heropend.

2.3 Eiser heeft in beroep – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.

Eisers WAO-uitkering is ingetrokken per 27 augustus 2004 wegens detentie en had moeten worden heropend per 20 september 2004 toen eiser weer in vrijheid was gesteld. Verweerder heeft miskent dat eiser pas door het besluit van 27 oktober 2010 wist dat zijn uitkering was ingetrokken in verband met detentie, zodat hem niet verweten kan worden dat hij niet om heropening heeft gevraagd per 20 september 2004. Subsidiair wijst eiser op de gedingstukken 74.7 en 74.8 waaruit blijkt dat hij zich op 12 september 2005 bij verweerder heeft gemeld. Voor zover vast zou komen te staan dat eiser niet tijdig om heropening per 20 september 2004 heeft gevraagd dan moet de melding op 12 september 2005 worden opgevat als verzoek om heropening van de uitkering na beëindiging detentie.

Verder is in de brief van 14 oktober 2010 een onjuiste opgave gedaan van eisers detentieperiodes. Eiser is niet van 24 oktober 2005 tot 10 april 2007 gedetineerd geweest. Hij is van 24 oktober 2005 tot 19 december 2005 en van 30 augustus 2006 tot 10 april 2007 gedetineerd geweest. In de tussentijd stond hij weliswaar gesignaleerd, maar had hij zich aan zijn vrijheidsstraf onttrokken en was hem niet rechtens de vrijheid ontnomen. Ten aanzien het niet tijdig vragen om heropeningen van zijn uitkering na deze detenties geldt hetzelfde als hiervoor aangevoerd. Subsidiair wijst eiser er op dat hij op 24 mei 2006 niet gedetineerd was, zoals eerder werd aangenomen, zodat de uitkering in ieder geval per die datum kan worden heropend.

Concluderend meent eiser aanspraak te kunnen maken op een WAO-uitkering van

1 januari 2004 tot en met 27 augustus 2004, van 20 september 2004 tot en met 24 november 2005, van 19 december 2005 tot en met 30 september 2006 en van 11 april 2007 tot heden. Omdat eiser recht had op WAO-uitkering per 20 september 2004, is de toeslag eveneens ten onrechte niet herleefd per die datum. Tenslotte is nog aangevoerd dat eisers maatmanloon niet juist is vastgesteld en dat dus ook de gemaakte berekeningen van de korting wegens inkomsten, die summier en onvoldoende inzichtelijk zijn, niet kloppen.

2.4 Verweerder heeft in beroep nog het volgende naar voren gebracht. Eiser heeft eerst bij brief van 14 oktober 2010 inzichtelijk gemaakt wanneer hij gedetineerd is geweest, van eerdere aanvragen om heropening van zijn uitkering na invrijheidstelling is niet gebleken. Het in beroep aangehaalde stuk van 12 september 2005 kan niet worden gezien als een zodanige melding. Dat eiser eerst per 27 oktober 2010 op de hoogte is geraakt van intrekking van zijn uitkering wegens detentie, is het gevolg van het schenden van zijn mededelingsplicht hieromtrent. De gevolgen hiervan dienen voor rekening en risico van eiser te blijven. Voorts stelt verweerder te hebben mogen vertrouwen op eisers eigen opgave van 14 oktober 2010 ten aanzien van zijn detentieperiodes. Bovendien kan nergens uit worden afgeleid dat eiser in de periode van 24 oktober 2005 tot en met 29 augustus 2006 eerder in vrijheid is gesteld. Wat betreft het maatmanloon en de berekeningen wordt verwezen naar het dagloonrapport (B74.20), een overzicht berekening en indexeringen van het maatmanloon (B53) en berekeningen van gehanteerde inkomsten uit arbeid (B50.2, B51.2, B52.2). De gehanteerde inkomensgegevens werden eisers gemachtigde voorgelegd en door hem per brief van 14 oktober 2010 akkoord bevonden (B47.1). Voor het overige heeft gemachtigde niet nader gemotiveerd op welke aspecten de berekening niet inzichtelijk zouden zijn.

De rechtbank overweegt als volgt.

2.5 Het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de WAO en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde hier van belang.

2.6 Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de WAO gaat de arbeidsongeschiktheidsuitkering in op de dag, met ingang van welke de belanghebbende aan de vereisten voor het recht op toekenning van de uitkering voldoet. In het tweede lid is bepaald dat in afwijking van het eerste lid de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet vroeger kan ingaan dan een jaar vóór de dag, waarop de aanvraag werd ingediend.

2.7 In artikel 43, vijfde lid, van de WAO is bepaald dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ingetrokken, indien degene die recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering rechtens zijn vrijheid is ontnomen, vanaf de dag dat deze vrijheidsontneming één maand heeft geduurd.

2.8 Ingevolge artikel 47b, eerste lid, heeft de persoon wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van artikel 43, vijfde lid, is ingetrokken van af de dag dat hij in vrijheid wordt gesteld met inachtneming van de bepalingen van deze wet aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, indien hij op die dag arbeidsongeschikt is. Volgens artikel 47b, derde lid, van de WAO zijn de artikelen 19, vierde lid, 35 en 47, zevende lid, van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de aanspraak op heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in dit artikel.

2.9 Niet in geschil is dat eiser over de periode van 1 januari 2004 tot 27 augustus 2004 recht heeft op een volledige WAO-uitkering en dat hij over de perioden dat hij gedetineerd is geweest, met uitzondering van de eerste maand van die perioden, geen recht heeft op WAO-uitkering. Voorts is niet in geschil dat eiser doorlopend 80-100% arbeidsongeschikt wordt geacht.

2.10 In geschil is in de eerste plaats of verweerder eisers WAO-uitkering op goede gronden eerst per 11 april 2007 heeft heropend, nadat hij heeft besloten die uitkering wegens de op 27 juli 2004 aangevangen detentieperiode per 27 augustus 2004 te beëindigen.

2.11 Verweerder heeft zich bij zijn besluitvorming ter zake van het moment van heropening van eisers WAO-uitkering gebaseerd op artikel 47b van de WAO in samenhang met artikel 35, tweede lid, van de WAO . Uit de bepalingen volgt, zo blijkt ook uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, inderdaad dat indien de WAO-uitkering is ingetrokken wegens detentie, de belanghebbende zelf moet vragen om heropening van de uitkering nadat de detentie is afgelopen. De uitkering kan dan niet eerder ingaan dan het tijdstip waarop om heropening is gevraagd. De rechtbank is echter van oordeel dat deze bepalingen niet kunnen worden toepast in de onderhavige situatie, waarbij verweerder eisers uitkering pas in oktober 2010 heeft ingetrokken wegens eerdere detenties in de periode 2004 - 2007. Onder deze omstandigheden kon niet van eiser worden verwacht dat hij, terwijl zijn uitkering nog niet was ingetrokken wegens detentie, bij invrijheidstelling telkens wel om heropening van zijn uitkering vroeg. Daarbij komt dat uit de gedingstukken blijkt dat eiser in de genoemde jaren meermaals contact heeft gehad met verweerder teneinde te bewerkstelligen dat zijn uitkering weer werd uitbetaald, welke op dat moment om andere redenen niet werd uitbetaald of was ingetrokken. Verweerder heeft naar oordeel van de rechtbank dan ook ten onrechte artikel 47b van de WAO in samenhang met artikel 35, tweede lid, van de WAO toegepast in de situatie van eiser.

2.12 Uit het vorenstaande volgt dat verweerder, nu sprake is van een onjuiste wetstoepassing, niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat eisers per 27 augustus 2004 ingetrokken WAO-uitkering eerst per 11 april 2007 kan worden heropend en aan eiser over de (gehele) periode van 27 augustus 2004 tot 1 december 2004 onverschuldigd een uitkering krachtens de WAO en de TW is betaald. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2.13 De rechtbank heeft overwogen verweerder na een tussenbeslissing in de gelegenheid te stellen voormeld gebrek te herstellen, omdat naar het oordeel van de rechtbank eiser in elk geval wel kan worden tegengeworpen dat hij ter zake van zijn eerste detentieperiode, toen zijn WAO-uitkering nog niet was geschorst of ingetrokken, de inlichtingenverplichting op grond van de WAO heeft geschonden door toen die detentie niet bij verweerder melden. Het gewijzigde besluit dat daaruit zou kunnen voortvloeien is echter zodanig anders van karakter dat het toepassen van de bestuurlijke lus in dit geval niet is aangewezen.

2.14 Met het oog op het door verweerder nieuw te nemen besluit op bezwaar overweegt de rechtbank nog het volgende.

2.15 Het standpunt van verweerder dat eiser gehouden kan worden aan zijn eigen opgave van detentieperiodes, zoals is gedaan op 14 oktober 2010 kan voor wat betreft de periode van 20 december 2005 tot 29 augustus 2006 zonder nadere motivering niet worden gevolgd. Uit het bewijsstuk dat eiser in beroep heeft overgelegd komt naar voren dat eiser zich in die periode heeft onttrokken aan zijn detentie. Dit is van belang, omdat op dat moment het huidige artikel 47c van de WAO nog niet gold. Die bepaling, waarin is geregeld dat ook geen recht op uitkering bestaat in geval iemand zich ontrekt aan zijn vrijheidsstraf, is pas per 1 januari 2011 in werking getreden. Indien verweerder ondanks het door eiser overgelegde bewijsstuk twijfelt aan de onttrekking, ligt het op de weg van verweerder hiernaar nader onderzoek te doen.

2.16 Eisers stelling dat zijn maatmanloon niet juist is vastgesteld en daardoor ook de berekeningen van de korting van zijn inkomsten uit arbeid over perioden in 2007 en 2008 niet juist zijn, kan zonder nadere motivering niet worden gevolgd. Verweerder heeft voldoende duidelijk gemaakt hoe het maatmanloon is vastgesteld, van welke inkomensgegevens is uitgegaan en op welke wijze de berekeningen ter zake van de korting van die inkomsten zijn uitgevoerd.

2.17 Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.

3. Beslissing

De rechtbank:

3.1 verklaart het beroep gegrond;

3.2 vernietigt het bestreden besluit van 23 februari 2011;

3.3 bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;

3.4 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 874,- te betalen aan eiser;

3.5 gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 41 aan hem vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in tegenwoordigheid van

mr. A. Buiskool, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2011.

afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature