Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.084.982
(rekestnummers rechtbank: 11.69 en 11.70)
arrest van de eerste civiele kamer van 26 mei 2011
inzake
[appellant sub 1]
en zijn echtgenote
[appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. T.H. Geukes Foppen te Amsterdam.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1 Op 13 januari 2011 hebben appellanten (hierna te noemen: [appellanten]) bij de rechtbank Arnhem beiden een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Bij afzonderlijke - eveneens op 13 januari 2011 ingediende - verzoekschriften hebben [appellanten] voormelde rechtbank tevens verzocht om de weigerachtige schuldeiser Defam Financieringen B.V. te bevelen in te stemmen met een vóór indiening van het verzoekschrift aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (hierna te noemen: Fw).
1.2 Bij vonnis van 24 maart 2011 heeft de rechtbank Arnhem [appellanten] niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot gedwongen schuldregeling.
1.3 Het hof verwijst naar voornoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 1 april 2011 ingekomen verzoekschrift zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en hun verzoek in eerste aanleg alsnog toe te wijzen.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met één bijlage, de brief met bijlage van 10 mei 2011 van mr. Geukes Foppen, de brieven met bijlagen van 2 mei en 16 mei 2011 van mr. A.W. Brantjes, kantoorgenoot van mr. Geukes Foppen, en het faxbericht met bijlagen van 17 mei 2011 van mr. M.C.P.G. Canoy, eveneens kantoorgenoot van mr. Geukes Foppen.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 mei 2011, waarbij [appellanten] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door mrs. Geukes Foppen en M.C.P.G. Canoy. Laatstgenoemde heeft het woord gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities met daarbij gevoegd twee uitspraken van de Hoge Raad van 5 november 2010. Tevens zijn namens Grip Schuldhulpverlening te Tiel (hierna te noemen: Grip) verschenen [...] en [...].
2.4 Ter zitting van het hof heeft mr. Canoy een aantal stukken uit de eerste aanleg overgelegd.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hof stelt voorop dat blijkens de toelichting ter terechtzitting dit hoger beroep enkel ziet op het (niet-ontvankelijk verklaren van hun) verzoek om een gedwongen schuldregeling.
3.2 Blijkens de bij faxbericht van 17 mei 2011 door mr. Canoy aan het hof overgelegde brieven zal op 30 mei 2011 bij de rechtbank Arnhem de mondelinge behandeling van de verzoeken van [appellanten] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling plaatsvinden.
3.3 De rechtbank heeft [appellanten] in hun verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord niet-ontvankelijk verklaard, omdat in hun geval het minnelijk traject is uitgevoerd door Grip en Grip geen op de voet van artikel 48 lid 1 onder d van de Wet op het consumentenkrediet aangewezen instelling is en Grip evenmin een door het college van burgemeester en wethouders gemandateerde instelling is. De rechtbank is van oordeel dat het verzoekschrift daardoor niet voldoet aan het in artikel 285 lid 1 onder f Fw opgenomen vereiste.
3.4 Het hof oordeelt als volgt. In artikel 360 Fw is bepaald dat tegen de beslissingen van de rechter, gegeven ingevolge de bepalingen van titel III van de Fw betreffende de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, geen hogere voorziening openstaat, behalve in de gevallen waarin het tegendeel is bepaald. In de wettelijke regeling schuldsanering is niet voorzien in de mogelijkheid van een schuldenaar om hoger beroep in te stellen van een negatieve beslissing op zijn verzoek tot het uitspreken van een gedwongen schuldregeling (ex artikel 287a Fw). Het voorgaande brengt met zich dat [appellanten] in beginsel niet kunnen worden ontvangen in hun hoger beroep.
3.5 Thans dient het hof te beoordelen of, zoals [appellanten] hebben betoogd, is voldaan aan een van de vereisten voor doorbreking van dit appelverbod, te weten dat sprake is van een schending van een zo fundamenteel rechtsbeginsel dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet meer kan worden gesproken, of dat de rechtbank met haar beslissing buiten het toepassingsgebied van het ingeroepen artikel is getreden dan wel dat zij dat artikel ten onrechte heeft toegepast. Daartoe hebben [appellanten] enkel aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet aan een inhoudelijke beoordeling is toegekomen als bedoeld in artikel 287a lid 1 Fw .
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank echter (terecht) eerst beoordeeld of [appellanten] konden worden ontvangen in hun verzoek ex artikel 287a lid 1 Fw . Niet is gesteld of gebleken dat de rechtbank buiten het beoordelingskader daarvan is getreden. Het enkele gegeven dat [appellanten] menen dat hun verzoek wel ontvankelijk moest worden verklaard, is onvoldoende om uit te gaan van het bestaan van een doorbrekingsgrond.
3.6 Gelet op het voorgaande, komt het hof niet meer toe aan de beoordeling van de grond(en) waarop de rechtbank haar beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring heeft gebaseerd. De conclusie is dat het hoger beroep moet worden verworpen.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Arnhem van 24 maart 2011.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.J. de Kerpel-van de Poel, A. Smeeïng-van Hees en A.A. van Rossum, en is bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste raadsheer ondertekend door de jongste raadsheer, op 26 mei 2011 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.