Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Weigering ziekengeld. Er was geen sprake van een nieuw ziektegeval, omdat de ziekte van werknemer reeds is aangevangen op 15 november 2006, derhalve voor aanvang van de dienstbetrekking per 1 januari 2008. De door betrokkene bepleite uitleg van artikel 29b, eerste lid, aanhef en onder b en slot, van de ZW dat uit de bewoordingen van dat artikel niet kan worden afgeleid dat een nieuwe arbeidsongeschiktheid moet zijn ingetreden na aanvang van een nieuwe dienstbetrekking wordt door de Raad niet gevolgd.

Uitspraak



10/1044 ZW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 januari 2010, 09/942 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[Betrokkene], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: betrokkene)

en

appellant.

Datum uitspraak: 27 juli 2011

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Namens betrokkene heeft mr. E.D. Breugelmans-Tanis, advocaat bij Facilicom Services Group te Schiedam, een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. M.H. Beersma. Namens betrokkene is mr. Breugelmans-Tanis verschenen, bijgestaan door J.H. Schouten, werkzaam als re-integratiemanager bij betrokkene.

II. OVERWEGINGEN

1.1. [Naam werknemer] (hierna: werknemer) was als schoonmaker werkzaam bij [naam B.V.] op de locatie [naam ziekenhuis] te [plaatsnaam]. Tijdens dat dienstverband heeft werknemer met ingang van 17 januari 2005 een indicatiestelling als bedoeld in artikel 11 van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) verkregen. Per 15 november 2006 heeft de werknemer zich ziek gemeld. Op 1 januari 2008 heeft er een contractwisseling plaatsgevonden en is het schoonmaakcontract voor het [naam ziekenhuis] aan betrokkene gegund. Op grond van artikel 50 van de op dat moment geldende CAO in het schoonmaak- en glazenwassersbedrijf diende betrokkene aan werknemer een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te bieden, die door werknemer is aanvaard.

1.2. Bij brief van 23 juni 2008 heeft betrokkene bij appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de vangnetregeling als bedoeld in artikel 29b van de Ziektewet (ZW) ingediend met ingang van 1 januari 2008 in verband met ziekte van de werknemer.

1.3. Bij besluit van 14 juli 2008 heeft appellant aan betrokkene meegedeeld dat de werknemer geen recht heeft op ziekengeld, omdat tussen betrokkene en werknemer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd gold en betrokkene daarom verplicht was tijdens ziekte het loon door te betalen. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft appellant bij besluit van 10 februari 2009 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat in de gegeven situatie kan worden gesproken van overgang van onderneming en dat mitsdien sprake is van een loondoorbetalingsverplichting voor betrokkene.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak, alsmede bepalingen gegeven over vergoeding van proceskosten en griffierecht. Ter beantwoording van de vraag of per 1 januari 2008 de bestaande arbeidsovereenkomst van de werknemer is gecontinueerd wegens overgang van de onderneming of dat sprake is van een nieuw dienstverband bij een nieuwe werkgever, heeft de rechtbank overwogen dat vaststaat dat er geen overeenkomst is gesloten tussen [naam B.V.] en betrokkene, waarbij betrokkene als verkrijger en [naam B.V.] als vervreemder kan worden aangemerkt. De verplichting van betrokkene om aan een deel van het personeel van [naam B.V.], te weten het deel van het personeel dat werkzaam was op het object [naam ziekenhuis] en dat geen leidinggevende functie heeft, een arbeidsovereenkomst aan te bieden, vloeit voort uit artikel 50 van de toepasselijke CAO en niet uit een overeenkomst tussen betrokkene en [naam B.V.]. Volgens de rechtbank voorziet de betreffende bepaling in de CAO in het aanbieden van een arbeidsovereenkomst in bepaalde gevallen van “overname” van een schoonmaakobject, juist indien geen sprake is van een overgang van personeel van rechtswege. De rechtbank heeft dan ook geoordeeld dat werknemer per 1 januari 2008 een nieuwe dienstbetrekking met een nieuwe werknemer is aangegaan. Nu vaststaat dat de werknemer onmiddellijk voorafgaand aan deze dienstbetrekking een Wsw-indicatiestelling had, wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 29b, eerste lid, onder b, van de ZW en is het standpunt van appellant dat werknemer geen recht heeft op ziekengeld onjuist.

3.1. In hoger beroep heeft appellant zich, onder verwijzing naar EG-richtlijn 2001/23 en naar artikel 7:662 e.v. van het Burgerlijk Wetboek , op het standpunt gesteld dat wel sprake is van overgang van een onderneming. Deze overgang van rechtswege betekent volgens appellant dat de arbeidsovereenkomst met [naam B.V.], inclusief alle daarvan deel uitmakende arbeidsvoorwaarden, van rechtswege is overgegaan op betrokkene en dat daarmee per 1 januari 2008 niet gesproken kan worden van een nieuwe dienstbetrekking als bedoeld in artikel 29b, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW . Ook indien per

1 januari 2008 wel sprake zou zijn van een nieuwe dienstbetrekking kan op grond van artikel 29b, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW geen recht op ziekengeld ontstaan ter zake van de arbeidsongeschiktheid van werknemer die is ingetreden op 15 november 2006, omdat sprake is van een reeds lopende ziekteperiode.

3.2. Betrokkene handhaaft haar standpunt dat geen sprake was van overgang van een onderneming. Nu werknemer reeds een Wsw-indicatie heeft gekregen voor 1 januari 2008 heeft hij volgens betrokkene recht op ziekengeld, omdat sprake is van een nieuwe dienstbetrekking.

4.1. In hoger beroep ligt de vraag ter beantwoording voor of appellant terecht op grond van artikel 29b, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW aan werknemer ziekengeld heeft geweigerd.

4.2. Artikel 29b, eerste lid, aanhef en onder b, en slot, van de ZW - ten tijde hier in geding - luidde: De werknemer die onmiddellijk voorafgaand aan zijn dienstbetrekking met een werkgever, niet zijnde een werkgever als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening , een indicatiestelling als bedoeld in artikel 11 van die wet had, (…) heeft van af de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken recht op ziekengeld over perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte die zijn aangevangen na aanvang van de dienstbetrekking.

4.3. Gelet op het in hoger beroep door appellant ingenomen standpunt en ter finale beslechting van het geschil, waarmee partijen ter zitting hebben ingestemd, zal de Raad in het midden laten of er sprake is van overgang van een onderneming. Ook indien zou worden uitgegaan van de juistheid van het standpunt van betrokkene dat per 1 januari 2008 sprake is van een nieuwe dienstbetrekking, dan heeft appellant naar het oordeel van de Raad bij het bestreden besluit op grond van artikel 29b, eerste lid, aanhef en onder b, van de ZW terecht ziekengeld geweigerd (de verwijzing in het bestreden besluit naar artikel 29b, eerste lid, aanhef en onder a, van de ZW berust, gelet op de bewoordingen van dat besluit op een kennelijke verschrijving). Vaststaat immers dat geen sprake was van een nieuw ziektegeval, omdat de ziekte van werknemer reeds is aangevangen op 15 november 2006, derhalve voor aanvang van de dienstbetrekking per 1 januari 2008. De door betrokkene bepleite uitleg van artikel 29b, eerste lid, aanhef en onder b en slot, van de ZW dat uit de bewoordingen van dat artikel niet kan worden afgeleid dat een nieuwe arbeidsongeschiktheid moet zijn ingetreden na aanvang van een nieuwe dienstbetrekking wordt door de Raad niet gevolgd. Mitsdien heeft appellant terecht en op goede gronden ziekengeld geweigerd.

4.4. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het inleidend beroep ongegrond dient te worden verklaard.

5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2011.

(get.) Ch. van Voorst.

(get.) M.A. van Amerongen.

RK


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature