Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Uitleg uiterste wilsbeschikking van erflater op grond van artikel 4:46 BW en meer in het bijzonder de vraag waarom erflater in zijn uiterste wilsbeschikking benoemt dat hij met een bepaald persoon in de derde echt gehuwd is, terwijl vaststond dat dat naar wettelijke maatstaven niet juist was.

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK HAARLEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 127472 / HA ZA 06-1116

Vonnis van 1 juni 2011

in de zaak van

1. [eiser A],

wonende te Biscarosse, Frankrijk,

2. [eiser B],

wonende te Biscarosse, Frankrijk,

eisers,

advocaat mr. drs. E.A.J. Verschuur-van der Voort te Bloemendaal,

tegen

[gedaagde],

wonende te Zandvoort,

gedaagde,

advocaat mr. P. Wieringa te Zaandam.

Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 15 september 2010,

- akte uitlating na vonnis van [eisers],

- antwoordakte van [gedaagde].

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De verdere beoordeling

2.1. Bij tussenvonnis van 15 september 2010 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag hoe de uiterste wilsbeschikking van erflater op grond van artikel 4:46 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dient te worden uitgelegd, én meer in het bijzonder de vraag waarom erflater in zijn uiterste wilsbeschikking benoemt dat hij met [gedaagde] in de derde echt gehuwd is, terwijl vaststond dat dat naar wettelijke maatstaven niet juist was.

2.2. [eisers] stelt zich primair op het standpunt dat de bewoordingen van de uiterste wilsbeschikking van erflater duidelijk zijn zodat er in casu geen ruimte is voor uitlegging van zijn uiterste wilsbeschikking in de zin van artikel 4:46 BW . De echtgenote wordt tot erfgename benoemd. Nu er geen echtgenote blijkt te zijn, vervalt het onderdeel van de uiterste wilsbeschikking jegens de echtgenote die er achteraf niet blijkt te zijn. De uiterste wilsbeschikking heeft desondanks nog wel duidelijk zin, zodat aan uitlegging niet wordt toegekomen. Aldus steeds [eisers]

2.3. Daarmee heeft [eisers] miskend dat de rechtbank in haar tussenvonnis van 15 september 2010 reeds heeft overwogen dat de uiterste wilsbeschikking van erflater uitlegging behoeft omdat de bewoordingen ervan onduidelijk zijn. Nu dit heeft te gelden als een bindende eindbeslissing, kan hiervan in deze procedure niet meer worden afgeweken, behoudens indien bijzondere omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechtbank aan de eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden. Hiervan is geen sprake, zodat hetgeen [eisers] hieromtrent naar voren heeft gebracht, geen verdere bespreking behoeft.

2.4. Thans komt de rechtbank derhalve toe aan uitlegging van de uiterste wilsbeschikking van erflater, zodat dient te worden nagegaan wat de bedoeling van erflater is geweest. Daarbij dient allereerst gekeken te worden naar artikel 4:46 lid 1 BW dat bepaalt dat bij de uitlegging van een uiterste wilsbeschikking dient te worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Pas als deze ‘verhoudingen en omstandigheden’ geen uitsluitsel geven, dient te worden gekeken naar het bepaalde in lid 2 respectievelijk lid 3 van voormeld artikel.

2.5. [eisers] heeft in dit kader gesteld dat de uiterste wilsbeschikking van erflater onder regie van [gedaagde] tot stand moet zijn gekomen als sluitstuk van een vooropgezet plan van [gedaagde] en dat erflater ernstig ziek en verzwakt het allemaal heeft laten gebeuren zonder zich te realiseren wat er precies gebeurde. Daarbij heeft [eisers] erop gewezen dat [gedaagde] niet heeft onderbouwd waarom zij wel erfgename is ondanks het feit dat zij niet de echtgenote is van erflater.

2.6. Onderbouwing van de stellingen dat [gedaagde] de hand heeft gehad in het opstellen van de uiterste wilsbeschikking van erflater en dat erflater niet de bedoeling had om [gedaagde] als zijn erfgename te benoemen, ontbreekt evenwel evenzeer, terwijl het geven van een dergelijke onderbouwing wel op de weg van [eisers] had gelegen. [eisers] verbindt aan zijn stellingen immers de conclusie dat de toedeling van de nalatenschap aan [gedaagde], die in de uiterste wilsbeschikking wordt aangemerkt als echtgenote en erfgename, dient te worden vernietigd.

2.7. Dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor onregelmatigheden bij de huwelijksvoltrekking tussen haar en erflater of dat [gedaagde] op onrechtmatige wijze heeft geprobeerd bestuurder te worden van de vennootschappen en stichtingen waarvan erflater grootaandeelhouder en/of bestuurder was, kunnen de stellingen van [eisers] dat [gedaagde] de hand heeft gehad in het opstellen van de uiterste wilsbeschikking van erflater en dat erflater niet de bedoeling had om [gedaagde] als zijn erfgename te benoemen, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet dragen. Daarmee is immers niets gezegd over de bedoeling van erflater ter zake zijn uiterste wilsbeschikking noch over de wijze waarop zijn uiterste wilsbeschikking tot stand is gekomen. Dat geldt evenzeer voor het feit dat [gedaagde] geen sleutel had van de kluis van erflater bij ABN-AMRO Bank te Zandvoort en/of van het bestaan van deze kluis niet op de hoogte is gesteld door erflater.

2.8. [eisers] gaat voorts voorbij aan het feit dat erflater [gedaagde] in zijn uiterste wilsbeschikking expliciet aanduidt als zijn echtgenote, terwijl erflater bij uitstek op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat [gedaagde] diens echtgenote niet was, en er zich tussen het moment waarop erflater zijn uiterste wil heeft doen opstellen en het moment waarop hij is overleden, geen wijzigingen hebben voorgedaan in de ‘huwelijkse staat’ van erflater en [gedaagde]. Anders gezegd: het is niet zo dat erflater en [gedaagde] op het moment dat erflater zijn uiterste wilsbeschikking liet opstellen, in derde echt gehuwd waren en op het moment van zijn overlijden weer opnieuw gescheiden waren. Er is nooit sprake geweest van een (tweede) huwelijk tussen erflater en [gedaagde], maar desondanks heeft erflater [gedaagde] in zijn uiterste wilsbeschikking wel aangemerkt als zijn echtgenote.

De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat [eisers] bij vonnis van 15 september 2010 expliciet in de gelegenheid is gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag waarom erflater in zijn uiterste wilsbeschikking benoemt dat hij met [gedaagde] in de derde echt gehuwd is, terwijl vaststond dat dat naar wettelijke maatstaven niet juist was en dat [eisers] in zijn akte van 13 oktober 2010 zich over voornoemde vraag niet althans onvoldoende heeft uitgelaten. De – overigens onvoldoende onderbouwde – stelling van [eisers] dat erflater, ernstig ziek en verzwakt, het allemaal heeft laten gebeuren zonder zich te realiseren wat er precies gebeurde, is in dit verband ontoereikend.

2.9. Immers, voor zover [eisers] zich in dit kader op de zwakke gezondheid van erflater beroept en stelt dat erflater zich niet realiseerde wat er gebeurde, heeft te gelden dat de geldigheid van de uiterste wilsbeschikking van erflater in de onderhavige procedure niet ter discussie staat, zodat er vanuit moet worden gegaan dat erflater in staat was zijn wil te bepalen op het moment van het opstellen van zijn uiterste wilsbeschikking en de uiterste wilsbeschikking derhalve de uiterste wil van erflater correct weergeeft.

2.10. Het voorgaande wordt bovendien ondersteund door de bij conclusie van antwoord in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van de notaris. Daarin heeft de notaris verklaard dat indien een notaris een testament opmaakt, hij zeker moet zijn dat de testateur in staat is om zijn wil te bepalen en dat als dat niet het geval is de notaris zijn diensten dient te weigeren. De notaris heeft voorts verklaard dat hij wist dat erflater ziek was en dat hij een voorbespreking met erflater heeft gevoerd, waarbij hij erflater uitleg heeft gegeven over het langstlevende testament, dat bij echtelieden met kinderen destijds zeer gebruikelijk was. Daarna heeft hij na enkele dagen het ontwerptestament aan erflater toegestuurd. Vervolgens weer kort daarna is – aldus de notaris – het testament volledig voorgelezen aan erflater en door erflater ondertekend. Daarbij heeft de notaris – zo verklaart hij – nogmaals aan erflater gevraagd of het testament wel zijn uiterste wil was, waarop erflater bevestigend heeft geantwoord. De notaris heeft voorts verklaard dat hij op dat moment niet de indruk heeft gekregen dat erflater niet in staat was zijn wil te bepalen of dat erflater met tegenzin het testament ondertekende.

2.11. Weliswaar geeft de schriftelijke verklaring van de notaris op sommige punten geen duidelijkheid, bijvoorbeeld ten aanzien van de wijze waarop de notaris zijn oordeel heeft gevormd over de vraag of erflater zijn wil nog kon bepalen en in hoeverre de notaris het expliciet met erflater heeft gehad over diens toen schijnbaar net gesloten huwelijk met [gedaagde] alsmede of en in hoeverre [gedaagde] betrokken is geweest bij het opstellen van de uiterste wilsbeschikking, maar te dien aanzien had het op de weg van [eisers] gelegen de notaris hierover te doen horen of anderszins aan te tonen dat er onregelmatigheden hebben plaatsgevonden bij het opstellen van de uiterste wilsbeschikking van erflater. Aangezien dit niet is gebeurd, dient er – zoals hiervoor reeds is overwogen – van uit te worden gegaan dat erflater in staat was zijn wil te bepalen en zijn uiterste wilsbeschikking zijn wil correct weergeeft.

2.12. Nu erflater ernstig ziek was en hij zijn uiterste wilsbeschikking derhalve heeft opgesteld met het vooruitzicht dat hij op zeer korte termijn zou komen te overlijden, zijn uiterste wilsbeschikking tweemaal door de notaris met hem is besproken en erflater [gedaagde] daarin expliciet als zijn echtgenote en daarmee als erfgename heeft aangeduid, zijn uiterste wilsbeschikking een zogeheten langstlevende testament betreft, welke specifiek tot doel heeft de echtgenote verzorgd achter te laten, moet het ervoor worden gehouden dat het de bedoeling van erflater was om [gedaagde] verzorgd achter te laten als ware zij zijn echtgenote.

2.13. Dat [gedaagde] de hoedanigheid van echtgenote niet daadwerkelijk bezat, is naar het oordeel van de rechtbank niet beslissend. Hiertoe is redengevend dat erflater – ervan uitgaande dat hij in staat was zijn wil te bepalen – op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat er tussen hem en [gedaagde] geen tweede huwelijk had plaatsgevonden en [gedaagde] desondanks in zijn uiterste wilsbeschikking als echtgenote heeft aangemerkt en dat iedere andere uitleg van de uiterste wilsbeschikking van erflater duidelijke zin ontbeert.

2.14. Dat van de door [gedaagde] gestelde bedoeling van erflater, te weten dat hij haar als echtgenote en moeder van hun vier minderjarige kinderen, verzorgd wilde achterlaten, niets terecht komt omdat [gedaagde] veroordeeld is tot betaling van een grote geldsom aan haar ex-echtgenote [C], en het geld uit de nalatenschap daardoor rechtstreeks naar [C] gaat, doet aan het voorgaande niet af, nu dit een omstandigheid betreft die pas is ontstaan na het verlijden van het testament.

2.15. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

3. De beslissing

De rechtbank

3.1. wijst de vorderingen van [eisers] sub II, III en IV af,

3.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Wolfs, mr. K.I. de Jong en mr. M.P.E. Oomens en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2011.?


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature