Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Politierechter veroordeelt 69-jarige man (verdachte A) voor de opbrengsten uit uitkeringsfraude tot een taakstraf van 40 uur. Hij woonde samen met een 63-jarige vrouw die haar (gewijzigde) woonsituatie niet had doorgegeven en onterecht uitkering ontving. Zie uitspraak LJN BR3892 voor uitspraak vrouw (verdachte B)

Uitspraak



RECHTBANK ZUTPHEN

Sector Straf

Politierechter

Parketnummer: 06/665009-10

Uitspraak d.d.: 22 juli 2011

tegenspraak / dip

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte A],

geboren te [plaats, 1942],

wonende te [adres].

Raadsmam: mr. Sandberg advocaat te Vorden

Onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juli 2011.

De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 september 2009 tot

en met 11 oktober 2010 in de gemeente Zutphen, in elk geval in Nederland,

tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, meermalen, althans

eenmaal, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift

opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van

artikel 35 van de Algemene nabestaandenwet , opzettelijk heeft nagelaten tijdig

de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot

bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte en/of zijn mededader

wist/wisten, althans redelijkerwijze moest/moesten vermoeden dat die gegevens

van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op

een verstrekking of tegemoetkoming, te weten het recht van [verdachte B] op

een uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet, dan wel voor de hoogte of

de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij verdachte

en/of zijn mededader aan de Sociale Verzekeringsbank niet de samenwoning met

voornoemde [verdachte B] en/of de feitelijke woonsituatie gemeld/opgegeven;

art 227b Wetboek van Strafrecht

ALTHANS, dat

hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2009

tot en met 11 oktober 2010 in de gemeente Zutphen, in elk geval in Nederland,

(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning [adres A] te Zutphen, althans een woning en/of van de in die woning aanwezige

voorzieningen zoals gas en/of water en/of electriciteit en/of eet- en/of

drinkwaren heeft genuttigd, wetende dat de huur/vergoeding van/voor die woning

en/of die voorzieningen en/of die eet- en/of drinkwaren geheel of gedeeltelijk

werd(en) betaald van een uitkering krachtens Algemene nabestaandenwet, welke

door [verdachte B] - met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde -

door valsheid in geschrifte of door oplichting of door verduistering, in elk

geval door enig misdrijf was verkregen, hebbende verdachte aldus (telkens)

opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel

getrokken;

art 416 lid 2 Wetboek van Strafrecht

Taal- en/of schrijffouten

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten en/of kennelijke omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het primair tenlastegelegde

Gelet op het bepaalde in artikel 35 Algemene nabestaandenwet (Anw) is de nabestaande, het ouderloos kind, diens wettelijk vertegenwoordiger of de instelling als bedoeld in artikel 49 of artikel 57 aan wie de uitkering wordt uitbetaald verplicht tot het onverwijld en uit eigen beweging verstrekken van feiten en omstandigheden welke van belang zijn voor het recht op uitkering. Verdachte behoort tot geen van deze categorieën. Derhalve kan niet bewezen worden dat hij in strijd met een op hem rustende inlichtingenverplichting heeft gehandeld.

Verdachte dient dan ook hiervan te worden vrijgesproken.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs1

Vaststaande feiten / aanleiding van het onderzoek

De Sociale Verzekeringsbank heeft een onderzoek ingesteld naar de leefsituatie van verdachte op het adres [adres B] te Zutphen. Verdachte werd thuis echter niet aangetroffen. Verdachte heeft tevens aangegeven dat hij in de periode van begin maart tot eind oktober op camping [camping] te Doetinchem zou verblijven. Na een bezoek aan deze camping is het vermoeden ontstaan dat verdachte een gezamenlijke huishouding voert met zijn medeverdachte [verdachte B].

Gevoerde verweren:

Namens verdachte is aangevoerd dat het fair trial beginsel van art 6 EVRM is geschonden. Ten eerste is er geen bevel art 126g van het Wetboek van Strafvordering voor stelselmatige observaties voor het huis van verdachte gegeven. Het hierdoor verkregen materiaal dient te worden uitgesloten van het bewijs. Ten tweede is verdachte verhoord zonder bijstand of consultatie van een raadsman. Daarbij heeft de raadsman verwezen naar de recente uitspraak van het EHRM van 28 juni 2011, Sebalj v. Kroatië, waarin het Hof ondubbelzinnig heeft vastgesteld dat de verdachte recht heeft op de aanwezigheid van een advocaat tijdens het politieverhoor. In het onderhavige geval heeft verdachte tegenover de hem verhorende sociaal rechercheurs verklaringen afgelegd, is daarbij geen raadsman aanwezig geweest, en dient derhalve de verklaring van verdachte van het bewijs in zijn zaak te worden uitgesloten.

De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van handelen in strijd met het fair trial beginsel van art 6 EVRM. Verdachte is middels een brief van 4 oktober 2010 gewezen op haar recht op rechtsbijstand. Zij meent tevens dat er van stelselmatige observaties geen sprake was. Het betrof slechte korte periodes, dus een bevel was niet vereist.

De politierechter overweegt hieromtrent het navolgende.

Met betrekking tot de -gesteld- stelselmatige observatie blijkt uit de zich in het dossier bevindende stukken, alsmede uit het verhandelde ter terechtzitting dat in het kader van het vooronderzoek in de periode van 4 november 2009 tot en met 17 november 2009 in totaal vijf kortdurende waarnemingen hebben plaatsgehad. Tevens hebben er tijdens het nader onderzoek in de periode van 17 augustus 2010 tot en met woensdag 15 september 2010 in totaal tien kortdurende waarnemingen plaatsgehad. Doel van de onderzoeken was om vanaf de openbare weg de aanwezigheid van verdachte in of bij de woning van medeverdachte [verdachte B] te kunnen waarnemen.2

De politierechter stelt vast dat in 2 min of meer afgebakende periodes, met een tussenpoos van ongeveer een jaar, waarnemingen zijn gedaan op een aantal vermelde data, soms meerdere op een dag. Het ging om waarnemingen vanaf de openbare weg, met name gericht op hetgeen zich afspeelde op de openbare weg, de aanwezigheid van voertuigen en tijdstippen waarop verdachte zich in en buiten de woning begaf. Tegen die achtergrond is de politierechter van oordeel dat - gelet op de duur, de intensiteit, de plaats en de wijze waarop de observatie is verricht - niet is geprobeerd een min of meer volledig beeld van het privé leven van verdachte te verkrijgen. De politierechter verwijst hierbij tevens naar het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2010 (LJN: BM4211). Er is dan ook geen sprake van stelselmatig observeren, waarvoor een bevel van de officier van justitie vereist is, als bedoeld in artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.

Met betrekking tot het gevoerde Salduz-verweer oordeelt de politierechter als volgt. De raadman heeft aangevoerd dat verdachtes verklaring, zoals hij deze op 12 oktober 2010 heeft afgelegd ten overstaan van verbalisanten [verbalisanten]3, moet worden uitgesloten van het bewijs. Deze verklaring is immers afgelegd voordat verdachte toegang had verkregen tot een advocaat. Dit acht de verdediging in strijd met artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

De politierechter is van oordeel dat de uitspraak van het EHRM van 27 november 2008 in de zaak van Salduz tegen Turkije met zich meebrengt dat de rechten van de verdediging in beginsel fataal beschadigd zijn, als tijdens een politieverhoor afgelegde verklaringen van de verdachte, waarmee hij zichzelf belast zonder voordien toegang tot een advocaat te hebben gehad, zijn gebruikt als basis voor een veroordeling en de veroordeling grotendeels op dergelijke verklaringen is gebaseerd. De politierechter is echter ook van oordeel, gezien het arrest van de Hoge Raad van 9 november 2010 (LJN: BN7727), dat uit rechtspraak van het EHRM niet voorvloeit dat deze ten aanzien van een aangehouden verdachte geformuleerde regel zonder meer ook geldt als het gaat om een niet-aangehouden verdachte. De politierechter is niet gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan in de onderhavige zaak anders moet worden beslist.

Verdachte is per brief van 4 oktober 2010 verzocht op 12 oktober 2010 te verschijnen bij de Sociale Verzekeringsbank (SvB), teneinde als verdachte gehoord te worden inzake een onderzoek op grond van de bepalingen van het Wetboek van Strafrecht in verband met de bepalingen in de Anw en AOW. Dit onderzoek richtte zich blijkens de brief op zijn woon- en leefsituatie. In deze brief is verdachte gewezen op het recht op rechtsbijstand, wat inhoudt dat hij voorafgaande aan zijn verhoor een advocaat kon consulteren. Aanwezigheid van een advocaat tijdens het verhoor was blijkens de brief niet toegestaan. Verdachte is niet aangehouden en heeft zich niet in enige vorm van detentie bevonden voor of tijdens het verhoor. Tevens is voorafgaand aan het verhoor geen enkel dwangmiddel toegepast op verdachte. Evenmin is aan de politierechter gebleken van omstandigheden waardoor de toegankelijkheid en de mogelijkheid tot het consulteren van een advocaat voorafgaand aan het verhoor voor verdachte belemmerd werd, hetzij als gevolg van enig actief optreden van de autoriteiten, hetzij door financiële onmacht, hetzij anderszins. Nu verdachte zich in volle vrijheid en zo mogelijk na het verwerven van deskundig advies van een advocaat heeft kunnen beraden op zijn positie en hetgeen hij tegenover de rechercheurs van de SVB zou verklaren is er naar het oordeel van de politierechter geen sprake van schending van aan verdachte toekomende rechten van een zodanige aard en in zo'n mate dat daardoor het fair trial beginsel van art 6 EVRM is geschonden. Dit geldt des te meer nu verdachte de verklaring later in geen enkel stadium heeft ingetrokken. Weliswaar heeft hij ter terechtzitting de weergave van een aantal zaken in het proces-verbaal van zijn verhoor bestreden, doch heeft hij nadat deze aan hem middels voorlezing zijn voorgehouden de juistheid van de weergave van zijn verklaring op die punten erkend.

De verklaringen van verdachte behoeven derhalve niet te worden uitgesloten van het bewijs.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Zij baseert dit ten eerste op de waarnemingen door de rechercheurs van de Sociale Verzekeringsbank gedaan voor de woning van de medeverdachte [verdachte B]. Zij hebben de auto en de bedrijfsauto van verdachte meerdere keren 's ochtends voor de woning van medeverdachte zien staan. Ook hebben zij op de woning een naambordje zien hangen met daarop de namen van verdachte en [verdachte B]. Tevens hebben zij verdachte zelf enkele malen in en uit de woning zien lopen. De officier van justitie wijst tevens op het buurtonderzoek dat de rechercheurs op 12 oktober 2010 hielden. Meerdere buurtbewoners verklaren dat verdachte met [verdachte B] samenwoont op het adres [adres A] te Zutphen. Ook wijst de officier van justitie op getuige [getuige A] die verklaart dat op het adres [adres B] te Zutphen geen oudere man van 65 jaar of ouder ziet wonen en op campinghouder [campinghouder] die niet beter wist dan dat verdachte en medeverdachte een getrouwd stel waren. Ten slotte voert de officier van justitie aan dat zowel verdachte als [verdachte B] verklaren dat ze een groot deel van de nachten bij elkaar slapen. Ze ontkennen echter de samenwoning, maar hier ligt enkel een definitieverwarring aan ten grondslag. De officier van justitie concludeert dat verdachte en [verdachte B] hun hoofdverblijf aan de [adres A] te Zutphen hebben.

Standpunt van de verdachte / de verdediging

Met een toelichting als vermeld in de ter terechtzitting overgelegde pleitnotitie en in het proces-verbaal van het ter terechtzitting verhandelde is namens verdachte het volgende aangevoerd. Er ontbreekt enige bewijs van samenwoning van verdachte met [verdachte B]. De raadsman van verdachte voert aan dat [verdachte B] door haar ervaringen met een eerder huwelijk in haar relatie met verdachte de nodige afstand betrachtte en veel waarde hechtte aan haar eigen leven, met strikt gescheiden financiën. Verder stelt de raadsman van verdachte dat verdachte zijn hoofdverblijf wel dergelijk op de [adres B] had en dat er sprake is van een zeer eenzijdig onderzoek. Verdachte en medeverdachte zijn wel met elkaar omgegaan in de in de dagvaardingen genoemde perioden, maar zij hebben geen gezamenlijke huishouding, als bedoeld in de Algemene nabestaandenwet, gevoerd. Bovendien stelt de raadsman dat de waarnemingen ten aanzien van verdachte op het adres van medeverdachte hebben plaatsgevonden in een beperkte periode en enkel bewijs kunnen leveren voor die beperkte periode. Het feit dat [verdachte B] op haar huisadres de rekening van de camping ontving is niet relevant, aangezien verdachte degene was die de rekening daadwerkelijk betaalde. Enig bewijs dat verdachte zijn hoofdverblijf in dezelfde woning als [verdachte B] had, ontbreekt dus.

Beoordeling door de politierechter

Naar het oordeel van de politierechter is vast komen te staan dat verdachte met zijn partner [verdachte B] een gezamenlijke huishouding voerde gedurende de in de tenlastelegging genoemde periode, ingaande 1 september 2009. Uit de observaties, gedaan door sociaal rechercheurs van de SVB is gebleken dat verdachte meerdere dagen per week verbleef in de woning van [verdachte B] aan de [adres A] te Zutphen en daar de nacht doorbracht. Uit de verklaringen van verdachte is daarbij af te leiden dat hij, afgezien van de maandag en de donderdag alle nachten van de week bij [verdachte B] bleef slapen. In de woning maakte verdachte gebruik van alle daar aanwezige voorzieningen als gas, water en electriciteit.

Uit de verklaringen van verdachte alsmede van [verdachte B] komt naar voren dat verdachte door [verdachte B] werd voorzien van eten en drinken, welke zij deels aanschafte. Verdachte was op de hoogte van de uitkeringssituatie van [verdachte B] en daarmee van het feit dat huur, voorzieningen en boodschappen door haar werden betaald van die uitkering.

Gelet op het bepaalde in artikel 3, tweede lid, van de Anw wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij (...).

Ingevolge het vierde lid van deze bepaling is in ieder geval sprake van gezamenlijke huishouding, indien betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en onder a t/m d genoemde omstandigheden. Naar het oordeel is deze opsomming niet limitatief, gezien de term 'in ieder geval', hetgeen betekent dat naast de genoemde ook andere omstandigheden kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van een gezamenlijke huishouding.

De politierechter oordeelt dat verdachte zijn hoofdverblijf had in de woning van [verdachte B].

Hij bracht daar naar eigen zeggen tenminste 5 van de 7 dagen per week de nacht door, at daar, gebruikte daar alle voorzieningen en maakte er gebruik van internet voor zijn bankzaken en, blijkens de verklaring van [verdachte B], contact met zijn werkgever. Het verblijf in en de bewoning van de door hem gehuurde kamer op het adres [adres B], waar hij huurde bij de zoon van [verdachte B], was ook blijkens de verklaringen van buurtbewoner [getuige A], zeer beperkt van aard en omvang.

De politierechter wijst daarbij nog op de omstandigheid dat verdachte en [verdachte B] er kennelijk voor hadden gekozen gedurende de periode april tot oktober eveneens te voorzien in een gezamenlijk verblijf in een op naam van verdachte staande stacaravan. Tekenend acht de politierechter in deze de door de beheerders [campinghouders] weergegeven indruk dat verdachte en [verdachte B] een echtpaar vormden, alsmede het feit dat zij beiden vermeld stonden op een naambordje bij de voordeur van de woning van [verdachte B].

Verdachte heeft daarbij aangegeven dat hij en [verdachte B] afwisselend boodschappen betaalden.

Gelet op die omstandigheden was sprake van een gezamenlijke huishouding, waarvan ingevolge artikel 35 Anw door [verdachte B] melding had moeten worden gemaakt aan de SvB.

Gelet op zijn verklaring was verdachte op de hoogte van het feit dat [verdachte B] weduwe was, een inkomen had uit enige uitkering, en dat samenwoning een relevante te melden omstandigheid was, welke gevolgen had of kon hebben voor het (eindigen van het) recht op of de hoogte van de uitkering. Die omstandigheden in samenhang bezien brengt de politierechter tot het oordeel dat verdachte wist dat [verdachte B] een uitkering ingevolge de AnW ontving, de omstandigheid van samenwoning niet meldde of had gemeld aan de SvB en uit de inkomsten uit die uitkering alles betaalde.

Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de politierechter is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:

hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 september 2009

tot en met 11 oktober 2010 in de gemeente Zutphen, in elk geval in Nederland,

(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de woning [adres A] te Zutphen en/of van de in die woning aanwezige

voorzieningen zoals gas en/of water en/of electriciteit en/of eet- en/of

drinkwaren heeft genuttigd, wetende dat de huur/vergoeding van/voor die woning

en/of die voorzieningen en/of die eet- en/of drinkwaren geheel of gedeeltelijk

werd(en) betaald van een uitkering krachtens Algemene nabestaandenwet, welke

door [verdachte B] - met wie verdachte op bovengenoemd adres samenwoonde -

door enig misdrijf was verkregen, hebbende verdachte aldus (telkens)

opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel

getrokken;

Vrijspraak van het meer of anders ten laste gelegde

Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de politierechter niet bewezen. De verdachte behoort daarvan te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:

Subsidiair: Opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

Oplegging van straf en/of maatregel

De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een werkstraf van 40 uur wordt opgelegd.

De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte first offender is, een beperkt inkomen heeft en inmiddels samenwoont met [verdachte B]. Naar de mening van de raadsman bestaat geen vrees voor herhaling.

De politierechter heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft, in de wetenschap dat zijn partner een uitkering ontving uit algemene middelen, welke mede afhankelijk is van het verschaffen van juiste en volledige informatie aan de uitkering verstrekkende instelling, gebruik gemaakt van die uitkering, terwijl hij wist dat de uitkeringsinstantie niet volledig omtrent alle feiten en omstandigheden werd geïnformeerd. Verdachte heeft voordeel getrokken uit, en daarmee in zekere zin misbruik gemaakt van gelden uit algemene uitkeringsfondsen. Het sociaal zekerheidsstelsel is mede gebaseerd op het vertrouwen dat de uitkering verstrekkende instelling mag hebben in voldoen aan alle verplichtingen welke verbonden zijn aan het ontvangen van een uitkering.

Dit vertrouwen en daarmee het stelsel wordt ondermijnd, wanneer niet aan die verplichtingen wordt voldaan. Het voordeel trekken daaruit acht de politierechter kwalijk.

De politierechter zal gezien verdachtes leeftijd en zijn gezondheid, maar eveneens het feit dat hij nog tot voor kort werkzaamheden heeft verricht als chauffeur personenvervoer, volstaan met een werkstraf van beperkte omvang.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De politierechter:

* verklaart niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;

* verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;

* verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;

* verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:

subsidiair: Opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken

* verklaart verdachte strafbaar;

* veroordeelt de verdachte tot de navolgende taakstraf, te weten:

een werkstraf gedurende 40 (veertig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen.

Aldus gewezen door mr. Van de Wetering, politierechter, in tegenwoordigheid van Algra, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 juli 2011.

Eindnoten

1 Wanneer hierna verwezen wordt naar dossierpagina's, betreft dit delen van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij (stam)proces-verbaal, nummer 35144, Sociale Verzekeringsbank Noord- en Oost, vestiging Deventer, gesloten en ondertekend op 12 november 2010.

2 Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant, pagina 16-19.

3 Proces verbaal van verhoor van verdachte, bijlage 2.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature