Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Weigering herziening WAO-uitkering. Het Uwv heeft terecht geoordeeld dat beperkingen als gevolg van het stellen van de diagnose Morbus Bechterew beschouwd moeten worden als voort te vloeien uit een andere ziekteoorzaak dan die waarvoor WAO-uitkering werd genoten en mitsdien niet tot toekenning van een WAO-uitkering op grond van artikel 43a van de WAO kunnen leiden.

Uitspraak



10/3687 WAO

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 20 mei 2010, 09/4460 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 29 juli 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Voets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door L.H.J. Ambrosius.

II. OVERWEGINGEN

1. Appellant, in verband met psychische klachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur, is na het doorlopen van de wettelijke wachtperiode met ingang van 27 januari 2003 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Per 24 februari 2004 is de uitkering ingetrokken. Op 12 februari 2009 heeft appellant om heropening van de WAO-uitkering verzocht, nadat bij hem de diagnose Morbus Bechterew was gesteld. Verzekeringsarts C.C.H. van Linschoten-Coumans heeft desgevraagd informatie van de behandelende sector verkregen, te weten een brief van huisarts I.B. Poling van 28 juli 2009, een brief van reumatoloog M. Janssen van 5 februari 2009, alsmede de uitslag van een röntgenfoto van 18 november 1997. De verzekeringsarts heeft geoordeeld dat de - arbitrair - per 1 december 2008 toegenomen arbeidsongeschiktheid niet voortvloeit uit dezelfde ziekteoorzaak. Bij besluit van 20 augustus 2009, genomen op grond van artikel 43a van de WAO , is geweigerd de WAO-uitkering te herzien.

2. In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat de reumatische klachten reeds vanaf 2004 bestonden. Bezwaarverzekeringsarts M.P.W. Kreté heeft op 21 oktober 2009 het standpunt van de verzekeringsarts onderschreven waarna het bezwaar bij besluit van 23 oktober 2009 ongegrond is verklaard.

3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat uit de onderliggende rapportages van de verzekerings- en bezwaarverzekeringsarts blijkt dat appellant destijds ongeschikt werd geacht op grond van psychische problematiek. Bij het vaststellen van de beperkingen op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) werden uitsluitend beperkingen aangenomen ten aanzien van het sociaal- en persoonlijk functioneren. De rechtbank is van oordeel dat appellant zijn stelling dat de psychische beperkingen uit 2004 mede het gevolg waren van de ziekte van Bechterew niet medisch heeft onderbouwd. Voorts heeft de rechtbank in een overweging ten overvloede overwogen dat - indien appellant zou menen per een eerdere datum dan 1 december 2008 ongeschikt te zijn geworden als gevolg van de ziekte van Bechterew - hij zich tot het Uwv kan wenden met een verzoek om een beoordeling ter zake te doen.

4. In hoger beroep is aangevoerd dat in de brieven van de huisarts en reumatoloog vermeld is dat appellant fysieke klachten heeft. Ook de bezwaarverzekeringsarts heeft daar op 7 januari 2000 al melding van gemaakt. De arbeidsongeschiktheid zou volgens appellant ingetreden zijn per 26 januari 2002. Namens appellant is verzocht om een onderzoek door een onafhankelijk deskundige.

5.1. De Raad overweegt als volgt.

5.2. Bij de beoordeling van de vraag of op grond van artikel 43a van de WAO aanspraak bestaat op toekenning van een WAO-uitkering dient volgens vaste rechtspraak van de Raad buiten twijfel te staan dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak dan die ter zake waarvan de ingetrokken uitkering werd genoten, wil artikel 43a WAO niet van toepassing zijn. De bewijslast rust in beginsel op degene die het standpunt huldigt dat er geen causaal verband is, waarbij de Raad verwijst naar de uitspraak van 20 april 2004, LJN AP0012. Voor het onderhavige geval betekent dit dat het Uwv buiten twijfel dient te stellen dat er van een oorzakelijk verband geen sprake is.

5.3. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv in die opdracht is geslaagd. De Raad overweegt dat vaststaat dat de WAO-uitkering over de periode 27 januari 2003 tot 24 februari 2004 is genoten vanwege ongeschiktheid op psychische gronden. Zowel in de FML per einde wachttijd als in die met betrekking tot de datum 23 februari 2004 zijn geen beperkingen aangenomen ten aanzien van fysieke problematiek. De stelling van appellant dat de verzekeringsarts en de huisarts wel melding hebben gemaakt van fysieke klachten is juist. Die vaststelling kan appellant echter niet baten, aangezien het louter bestaan van klachten, zonder dat daarvoor bij een eerdere WAO-beoordeling beperkingen zijn aangenomen, onvoldoende is om te kunnen concluderen tot dezelfde ziekteoorzaak in de zin van artikel 43a van de WAO . De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het Uwv terecht heeft geoordeeld dat beperkingen als gevolg van het stellen van de diagnose Morbus Bechterew beschouwd moeten worden als voort te vloeien uit een andere ziekteoorzaak dan die waarvoor WAO-uitkering werd genoten en mitsdien niet tot toekenning van een WAO-uitkering op grond van artikel 43a van de WAO kunnen leiden.

5.4. Ten aanzien van de in hoger beroep gehandhaafde stelling van appellant dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op een eerdere datum zou moeten worden bepaald, kan de Raad het oordeel van de rechtbank in de als overweging ten overvloede aangeduide overweging volledig onderschrijven en maakt deze tot de zijne.

5.5. Ten slotte ziet de Raad geen aanleiding voor een onderzoek door een onafhankelijk deskundige.

5.6. Uit de overwegingen 5.2 tot en met 5.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ziet de Raad geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2011.

(get.) J.W. Schuttel.

(get.) E. Heemsbergen.

RK


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature