Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Dochter heeft begrafenisondernemer opdracht gegeven voor het verzorgen van de uitvaart van haar vader en vordert deze kosten van haar moeder. Deze kosten zijn schulden van de nalatenschap als bedoeld in artikel 4:7 lid 1 sub b BW. Door de zuivere aanvaarding van de nalatenschap door de moeder in de zin van artikel 4:184 lid 2 BW , hebben nalatenschapschuldeisers verhaal op het vermogen van de moeder. Beroep van de moeder op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid wordt afgewezen.

Uitspraak



RECHTBANK UTRECHT

sector handel en kanton

kantonrechter

locatie Utrecht

zaaknummer: 739193 UC EXPL 11-3192 mh

vonnis van 29 juni 2011

inzake

[eiseres],

wonende te [woonplaats],

verder te noemen: dochter,

eiseres,

gemachtigde: mr. J.L.J. Leijendekker,

tegen:

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],

verder te noemen: moeder,

gedaagde,

gemachtigde: mr. J.A.P.F. Hoens.

1. Het verloop van de procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 20 april 2011;

- de comparitie van partijen van 14 juni 2011, waarvan aantekening is gehouden. Bij de comparitie is niet de moeder maar alleen haar gemachtigde verschenen.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. Feiten

2.1. [vader] (hierna: vader) was met moeder in gemeenschap van goederen getrouwd. Op 29 juli 2010 is de vader overleden. Hij heeft geen testament nagelaten.

2.2. Op 5 augustus 2010 is de vader begraven op de algemene begraafplaats Groenewoud in Cothen. De uitvaart is verzorgd door [A] Uitvaartverzorging in [woonplaats] (hierna: [A]). De dochter heeft [A] opdracht gegeven voor de verzorging van deze uitvaart, waarbij geen overleg heeft plaatsgevonden tussen moeder en dochter. Laatstgenoemde heeft met [A] afgesproken dat de factuur aan de moeder gestuurd zal worden.

2.3. Op 2 september 2010 stuurt [A] de factuur ten bedrage van € 2.906,80 aan de moeder. Op de factuur is een betalingstermijn van drie weken genoemd. Bij de berekening van het gefactureerde bedrag is rekening gehouden met het feit dat ASR uit hoofde van een uitvaartverzekering een bedrag van € 1.803,- aan de moeder heeft overgemaakt.

2.4. Nadat de moeder de factuur, ook na sommatie van [A] van 23 september 2010, onbetaald heeft gelaten, spreekt [A] de dochter aan in haar hoedanigheid van opdrachtgeefster.

3. Het geschil

3.1. De dochter vordert dat de kantonrechter de moeder bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeelt:

- tot betaling van een bedrag van € 2.906,80, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2010 tot de dag van algehele betaling;

- in de kosten van de procedure, met inbegrip van het salaris van de gemachtigde.

3.2. De dochter legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij gedwongen werd de uitvaart van haar vader te regelen, omdat haar moeder dit naliet. Zij stelt dat haar moeder gehouden is de kosten voor de uitvaart voor haar rekening te betalen, omdat het kosten van de nalatenschap zijn die voor rekening komen van de langstlevende echtgenoot.

3.3. De moeder voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van de dochter in de kosten van de procedure.

4. De beoordeling

4.1. Uit hetgeen partijen over en weer hebben toegelicht, leidt de kantonrechter af dat de moeder de nalatenschap zuiver heeft aanvaard in de zin van artikel 4:184 lid 2 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het rechtsgevolg van een dergelijke aanvaarding is dat nalatenschapschuldeisers verhaal hebben op het eigen vermogen van de moeder ter zake van schulden van de nalatenschap die op de moeder rusten.

Artikel 4:7 lid 1 sub b BW bepaalt dat de kosten van lijkbezorging, voor zover zij in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene, schulden van de nalatenschap zijn. Hieronder vallen niet alleen de onmiddellijke kosten van het eigenlijke begraven of cremeren. Beslissend is of de kosten redelijk zijn en in een rechtstreeks verband staan tot het geven van een eindbestemming aan het lijk. De kantonrechter overweegt dat daartoe in zijn algemeenheid in ieder geval kunnen worden gerekend de kosten van bekendmaking overlijden, de verklaring van overlijden, het vervoer van overledene, begrafenisondernemer, de kist of een ander omhulsel, de bloemen, de rouw- en volgauto’s, de uitvaartdienst, de cateringplechtigheid, het grafrecht, het graf, de grafbedekking en de dankcorrespondentie. Een eventuele beperking kan voortvloeien uit de omstandigheden van de overledene.

4.2. Ter zitting is namens de moeder betoogd dat de vader niet gelovig was. Voor zover zij hiermee betoogt dat de kosten voor het opbaren in de kerk in verband met omstandigheden van haar man geen schuld van de nalatenschap zijn, gaat de kantonrechter hieraan voorbij. De dochter heeft aangevoerd dat het haar vaders wens was in de kerk opgebaard te worden en dat de kosten voor het opbaren door Caritas zijn gedragen en niet door [A] in rekening zijn gebracht. Deze stelling is niet nader namens de moeder weersproken. Het standpunt van de dochter wordt verder ondersteund door de factuur van [A] waarop de kosten voor het opbaren niet worden genoemd.

4.3. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de onderhavige begrafeniskosten schulden van de nalatenschap zijn waarvoor de moeder in beginsel aansprakelijk is. Het enkele feit dat de dochter opdracht heeft gegeven voor de verzorging van de uitvaart door [A], maakt dit oordeel niet anders, omdat de moeder ingevolge artikel 4:14 lid 1 BW (ook) jegens de dochter gehouden is de begrafeniskosten te voldoen. De dochter is daarom bevoegd [A] naar de moeder te verwijzen.

4.4. De moeder heeft nog aangevoerd dat zij niet gehouden is de factuur te voldoen, omdat de dochter zonder enig overleg met haar de uitvaart heeft geregeld en zij zich nu geconfronteerd ziet met hoge begrafeniskosten. Daarbij is de vader begraven op een plaats waar hij niet begraven had willen worden. De kantonrechter begrijpt dit verweer aldus dat de moeder een beroep doet op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 BW .

De dochter voert aan dat zij meermalen heeft geprobeerd contact met haar moeder op te nemen over de uitvaart, maar dat de moeder telkens niet thuis gaf.

4.5. Wat ook de reden is van het feit dat geen overleg tussen moeder en dochter heeft plaatsgevonden, gesteld noch gebleken is dat de moeder zich op enige wijze bekommerd heeft om de beslissingen die in verband met de uitvaart genomen moesten worden of de daaraan verbonden kosten. Gelet op het feit dat uitvaarten voortvarend moeten worden geregeld vanwege het beperkte wettelijk voorgeschreven tijdsbestek tussen de datum van overlijden en de datum van begrafenis (dan wel crematie), is de kantonrechter van oordeel dat de dochter adequaat heeft gehandeld door de uitvaart zelfstandig te regelen. Dat de vader op een plaats is begraven waar hij niet begraven wilde worden, komt – indien al juist – voor risico van de moeder en is geen rechtvaardiging de factuur niet te betalen.

Met betrekking tot de hoogte van de uitvaartkosten wijst de kantonrechter erop dat namens de moeder tijdens de zitting is aangevoerd dat uitvaartkosten van om en nabij € 5.000,- niet als heel hoog zijn aan te merken. De kosten van de onderhavige uitvaart bedragen € 4.709,80.

De kantonrechter ziet dan ook geen aanleiding om op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid af te wijken van de systematiek van de wet. Dit oordeel brengt mee dat de moeder gehouden is de factuur van [A] te betalen.

4.6. De dochter vordert tot slot de wettelijke rente over het factuurbedrag vanaf 1 oktober 2010. Tijdens de zitting heeft de dochter toegelicht dat zij met [A] heeft afgesproken dat laatstgenoemde wacht met het incasseren van de factuur totdat in de onderhavige zaak uitspraak is gedaan. Deze afspraak brengt naar het oordeel van de kantonrechter mee dat het fatale karakter van de op de factuur genoemde betalingstermijn is komen te vervallen, zodat de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding.

4.7. De moeder zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de dochter worden begroot op:

- dagvaarding € 83,31

- vast recht 208,00

- salaris gemachtigde 350,00 (2,0 punten × tarief € 175,00)

Totaal € 641,31

Omdat aan de dochter een toevoeging is verleend, moet 75% van de explootkosten en het gehele salaris, te weten een bedrag van € 412,48, worden voldaan aan de griffier van de rechtbank.

5. De beslissing

De kantonrechter

5.1. veroordeelt de moeder aan de dochter te betalen een bedrag van € 2.906,80 (tweeduizend en negenhonderd en zes euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 februari 2011 tot de dag van volledige betaling,

5.2. veroordeelt de moeder tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de dochter, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 641,31, waarin begrepen € 350,00 aan salaris gemachtigde, waarvan een bedrag van € 412,48 te voldoen aan de griffier op het moment dat de moeder daarvoor een nota van de rechtbank heeft gekregen, en een bedrag van € 228,83 te voldoen aan de dochter,

5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,

5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is bij vervroeging in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature