Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor stofferingskosten in verband met verhuizing naar een andere woning. Appellante heeft haar standpunt, dat de door haar gestelde stofferingskosten voortvloeien uit een verhuizing waaraan een (voldoende ernstige) sociale noodzaak ten grondslag lag, onvoldoende onderbouwd of aannemelijk gemaakt.

Uitspraak



10/5834 WWB

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 september 2010, 10/602 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam (hierna: College)

Datum uitspraak: 26 juli 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J. Nieuwstraten, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Nieuwstraten. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Mersel, werkzaam bij de gemeente Schiedam.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Appellante heeft op 7 augustus 2009 een aanvraag ingediend om toekenning van bijzondere bijstand voor stofferingskosten in verband met haar verhuizing naar een andere woning met ingang van 5 augustus 2009.

1.2. Bij besluit van 14 september 2009 heeft het College de aanvraag afgewezen op de grond dat niet is komen vast te staan dat de kosten noodzakelijk zijn in de zin van artikel 35 van de Wet werk en bijstand .

1.3. Bij besluit van 14 januari 2010 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van

14 september 2009 ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van

14 januari 2010 ongegrond verklaard.

3. Appellante stelt zich, evenals in beroep, in hoger beroep op het standpunt dat de verhuizing noodzakelijk was in verband met de overlast die zij - reeds jarenlang - van haar onderbuurvrouw ondervond.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling, waarbij hij voor de van toepassing zijnde wetsbepaling en rechtspraak verwijst naar de aangevallen uitspraak.

4.1. Met de rechtbank en op dezelfde gronden is de Raad van oordeel dat appellante haar standpunt, dat de door haar gestelde stofferingskosten voortvloeien uit een verhuizing waaraan een (voldoende ernstige) sociale noodzaak ten grondslag lag, onvoldoende heeft onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Daarbij neemt de Raad, evenals de rechtbank, in aanmerking dat appellante geen urgentieverklaring voor een andere woning heeft aangevraagd. Verder stelt de Raad vast dat de door appellante ter onderbouwing van haar standpunt ingebrachte stukken, waaronder een verklaring van 18 juli 2005 van appellante zelf, een brief van buurtbemiddelingsbureau De Vijf en een kennisgeving van in- en uitschrijving van de school van haar zoon, alle betrekking hebben op een periode die ten minste anderhalf jaar voor de datum van de verhuizing is gelegen. Deze gegevens geven er onvoldoende blijk van dat ook in de tussengelegen periode tot de datum van appellantes verhuizing (nog steeds) sprake was van sociale omstandigheden die een verhuizing noodzakelijk maakten.

4.2. Appellante heeft in hoger beroep een van de politie Rotterdam-Rijnmond verkregen verklaring van inzage in de politiegegevens overgelegd. Voor zover appellante heeft betoogd dat de in die verklaring genoemde gegevens zien op incidenten met haar onderbuurvrouw, stelt de Raad vast dat die incidenten zich uitsluitend hebben voorgedaan in de jaren 2005 en 2006, hetgeen appellante ter zitting ook heeft beaamd. Nu uit die verklaring voorts niet kan worden afgeleid dat zich in de periode tussen 2006 en het moment van verhuizing (eveneens) relevante voorvallen hebben voorgedaan, biedt zij geen aanknopingspunt om een sociale noodzaak voor de verhuizing per 5 augustus 2009 aan te nemen.

4.3. De door appellante in hoger beroep ingebrachte, door haarzelf opgestelde en door meerdere oud buurtbewoners mede ondertekende, summiere verklaring brengt de Raad niet tot een ander dan het onder 4.1 weergegeven oordeel, reeds omdat deze verklaring geen feitelijk inzicht geeft in de situatie waarin appellante verkeerde in de periode voor haar verhuizing. De gestelde sociale noodzaak voor een verhuizing is op basis daarvan dan ook niet vast te stellen.

5. Het onder 4.1 tot en met 4.3 overwogene leidt de Raad tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2011.

(get.) C. van Viegen.

(get.) R.L.G. Boot.

HD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature