Uitspraak
Vonnis
RECHTBANK ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 206344 / HA ZA 10-1954
Vonnis van 6 juli 2011
in de zaak van
[eisers]
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J.M.A. Smits te Huizen,
tegen
[gedaagden]
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. dr. J.J.H. Post te Barneveld.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 december 2010
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het proces-verbaal van comparitie van 1 maart 2011
- akte na comparitie inhoudende akte aanpassing/vermeerdering van eis van de zijde van [eisers]
- de antwoordakte van de zijde van [gedaagden]
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Blijkens de op 23 december 2005 in de registers ingeschreven notariële akte van 22 december 2005 heeft Stimulan B.V. te Boxmeer aan [eisers] de eigendom overgedragen van:
“de bedrijfsgebouwen, twee vrijstaande kantoorvilla’s, diverse bijgebouwen, ondergrond, erf, tuin en verder toebehoren, plaatselijk bekend [adres] 200, 202 en 204 te ([woonplaats], kadastraal bekend [woonplaats], sectie A nummers 2284, groot vijftien are en twintig centiare, 2553, groot tien are en vijf en zeventig centiare, 2955 groot drie en zeventig are en vijftien centiare, 2552, groot twee are en vijfentwintig centiare, 2285, groot negentig centiare”.
2.2. In die akte is voorts onder meer vermeld dat Stimulan B.V., als rechtsopvolgster onder algemene titel van [een der gedaagde] B.V. [woonplaats], onder meer perceel 2284 in eigendom heeft verkregen door overschrijving van de akte van levering van 8 februari 1996.
2.3. Blijkens laatstbedoelde leveringsakte heeft [een der gedaagde] (verder: [een der gedaagde]) aan [een der gedaagde] B.V. onder meer in eigendom overgedragen:
“het woonhuis met garage, schuur, verder toebehoren, ondergrond, erf en tuin, staande en gelegen aan de [adres] 200 [woonplaats], gemeente [woonplaats], kadastraal bekend [woonplaats], sectie A nummer 2284, groot vijftien are en twintig centiare (..)”.
Artikel 5 van die akte luidt:
“Verkoper is verplicht het verkochte op heden geheel ontruimd, vrij van huur of ander gebruiksrecht aan koper af te leveren en hem de feitelijke macht daarover te verschaffen, met uitzondering van het gedeelte van het verkochte, hetwelk in gebruik is bij Vleeswarenfabriek Berbo B.V., zoals aan koper bekend. (..)”
2.4. Door overschrijving van een eveneens op 8 februari 1996 verleden leveringsakte heeft [een der gedaagde] B.V. aan [belanghebbende] B.V. geleverd:
“een perceel grond met daarop aanwezige opstallen, staande en gelegen aan de [adres] [woonplaats], gemeente [woonplaats], uitmakende een gedeelte van het perceel kadastraal bekend [woonplaats], sectie A nummer 2329, welke gedeelte op een aan deze akte te hechten situatietekening door middel van enkele en dubbele arcering schetsmatig is aangegeven, waarbij wordt bepaald dat de grens van het verkochte en het niet-verkochte gedeelte van dit nummer, voor zover gelegen ten noord-oosten van het kadastraal perceel nummer 2552 van dezelfde gemeente en sectie, wordt gevormd door de gevel van het fabrieksgebouw en wel zodanig dat een rechte grens ontstaat vanaf enerzijds de veevoederfabriek op het perceel 2329 van dezelfde gemeente en sectie naar de garage/bedrijfsruimte op het perceel nummer 2284 van dezelfde gemeente en sectie (..)”.
Die akte bevat onder meer de volgende in de hiervoor bedoelde akte van 22 december 2005 geciteerde bepaling:
“VESTIGING ERFDIENSTBAARHEDEN
I. (..)
II. Over en weer ten behoeve en ten laste van het verkochte enerzijds en ten laste en ten behoeve van het niet-verkochte gedeelte van gemeld perceel nummer 2329 (thans gesplitst in de percelen 2955 van [eisers] en 2742 en 2873 van [gedaagden], rb) anderzijds worden gevestigd al die erfdienstbaarheden waardoor de toestand waarin die perceelsgedeelten en de daarop staande opstallen zich ten opzichte van elkaar bevinden blijft gehandhaafd, speciaal voor wat betreft de afvoer van hemelwater en gootwater door afvoerleidingen en riolering als anderszins; als inbalking en inankering, over- en onderbouw, toevoer van licht en lucht, het hebben, houden en onderhouden en eventueel vervangen van kabels en dergelijke, zijnde hieronder evenwel niet begrepen een verbod om te bouwen of te verbouwen; al welke erfdienstbaarheden zullen blijven bestaan ook al mochten de heersende erven door bebouwing als anderszins van aard en/of bestemming worden veranderd waardoor verzwaring van die erfdienstbaarheden mocht plaatsvinden.”
2.5. Perceel 2284 van [gedaagden] is, met uitzondering van de uiterst noordoostelijke hoek ter grootte van enkele vierkante meters, rechthoekig van vorm. Het perceel is bebouwd met het woonhuis [adres] 200, met een bijgebouw waarvan de achtergevel grenst aan het ten noorden gelegen perceel 2742 en met een aanbouw aan het bedrijfsgebouw op perceel 2742, waarvan de oostelijke zijde grenst aan het bijgebouw. De aanbouw heeft een stenen fundering en een houten opbouw en bevat luchtverversings- en koelingsapparatuur ten behoeve van het bedrijfsgebouw op perceel 2742. Het bijgebouw bestaat onder meer uit een dubbele garage waarvan een afgescheiden gedeelte uitsluitend bereikbaar is vanuit het achter de garage gelegen deel van het bijgebouw dat aan perceel 2742 grenst. Het achter de garage gelegen deel van het bijgebouw bestaat onder meer uit een gang die vanuit het bedrijfsgebouw op perceel 2742 toegankelijk is en die met een deur in de westelijke gevel uitkomt in de tuin van perceel 2284 op een onverhard pad dat over perceel 2284 naar de percelen 2742 en 2873 leidt. In de muur van het bedrijfsgebouw op perceel 2742 bevinden zich ten westen van de aanbouw een deur en een raam met doorzichtig glas met uitzicht op een aangrenzend perceel van [eisers] Aan die muur hangt bovendien, boven het aangrenzend perceel van [eisers], een vochtafzuigapparaat ten behoeve van het bedrijfsgebouw. Met uitzondering van de aanbouw aan het bedrijfsgebouw op perceel 2742 komt bovenstaande beschrijving van vorm en inrichting van perceel 2284 overeen met de weergave van dat perceel op de situatietekening die aan de hiervoor in rechtsoverweging 2.4 bedoelde leveringsakte van 8 februari 1996 is gehecht.
2.6. Voordat [een der gedaagde] eigenaar werd van perceel 2284 huurde hij dat met ingang van januari 1972 van zijn vader. In 1974 is [betrokkene] (verder: [betrokkene]) een neef van [een der gedaagde], een deel van het bijgebouw op perceel 2284 gaan gebruiken. In dat jaar heeft [betrokkene] dat gedeelte van het bijgebouw afgescheiden. Perceel 2742 was totdat [gedaagden] daarvan op 13 december 1999 de onverdeelde eigendom hebben verworven, eigendom van [betrokkene]. Het van de garage afgescheiden gedeelte van het bijgebouw en het achter de garage gelegen deel van het bijgebouw is verhuurd aan [A], huurster van de bedrijfsruimte op perceel 2742.
2.7. Met e-mailbericht van 12 maart 2009 legde [betrokkene 2], de broer van [betrokkene], het volgende voor aan een advocaat:
“met onze buurman, [eiser] Baarn BV, de huidige eigenaar van onze voormalige veevoederfabriek, hebben we een verschil van mening dat we graag aan jou willen voorleggen. Het gaat om een stukje kantoorruimte, tegenwoordig in gebruik bij de huidige huurder van onze voormalige vleeswarenfabriek, een fabriek die een eenheid vormde met de gebouwen van de veevoederfabriek. (De huurder is een derde en niet de fa. [eiser]!) Het stukje kantoorruimte waarover ik spreek was in het verleden een onderdeel van de garage van mijn neef [een der gedaagde]. Omdat [betrokkene] dit deel altijd gebruikte voor zijn vleeswaren zijn we in het verleden overeengekomen [een der gedaagde] daarvoor schadeloos te stellen en hij heeft daar toen 10.000,-00 gulden gebeurd waardoor [betrokkene] met het ongestoord gebruik kon doorgaan.
De veevoederfabriek vervolgens werd eerst verkocht aan UTD (rechtsvoorganger van Stimulan B.V., rb) en later volgde het huis van [een der gedaagde]. Toen dit gebeurde heb ik persoonlijk aan de kadastermensen de grens aangegeven en daarbij vergeten dat een stukje van de garage, het deel dat [betrokkene] in gebruik had, daarbuiten viel. Op de kadasterkaart staat het genoemde deel dus nu op naam van [eiser] BV. (Het gaat om een 20m2).
Wij hebben het echter nu meer dan dertig jaar in ongestoord bezit zonder dat daar ooit iemand (ook UTD valt daaronder) een op- of aanmerking is gemaakt, laat staan huur voor gevraagd.
Vandaag heb ik de heer [eiser] bezocht en gezegd jou dit punt voor te leggen. Als je vindt dat het een [eiser] Baarn BV toekomt dan hebben wij daar vrede mee. Is het echter van ons, dan willen we dat ook in bezit houden. (..)”
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eisers] vorderen, na wijziging van eis, dat de rechtbank bij vonnis, uit voerbaar bij voorraad:
1. voor recht zal verklaren dat het perceel, kadastraal bekend [woonplaats], sectie A nummer 2284, en overlopend naar perceel (lees:) 2552 zoals in productie 2 is aangegeven (en in productie 8 met roze, gele en groene accentueerstift) conform de akte van levering van 22 december 2005 en nauwkeurig omschreven in de akte van levering van 8 februari 1996, eigendom is van [eisers],
alsmede [gedaagden] zal veroordelen:
2. tot betaling van huurpenningen voor het gebruik van de onroerende zaken in geschil, primair van € 6.653,67, inclusief omzetbelasting, vanaf 22 december 2005 tot aan het moment dat de huurovereenkomst met de huurder rechtsgeldig zal zijn beëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 december 2005 tot de datum vonnis, subsidiair tot een door een door de rechtbank te benoemen deskundige vastgestelde huurprijs;
3. tot het definitief dicht en ondoorzichtig maken van de deur in de ‘bedrijfsruimte’ [van eiser] op productie 8 aangegeven;
4. om de deur in perceel 2742 alsmede het raam in perceel 2742 welke uitkomt en uitkijken op perceel 2652 ondoorzichtig te maken en maatregelen te treffen dat de deur alleen in noodgevallen als nooddeur kan worden geopend;
5. de apparaten uit de groene houten opstallen te verwijderen binnen 30 dagen nadat de huurovereenkomst met de huurder zal zijn geëindigd;
6. tot verbeurte van een dwangsom op het nakomen van elk onderdeel onder de punten 3, 4 en 5 genoemd van € 100,-- voor elke dag totdat volledig is nagekomen vanaf 30 dagen na datum uitspraak (punt 3 en 4) of na einde huurovereenkomst (punt 5) met een maximum van € 10.000,--;
7. tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 904,--;
8. tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis.
[eisers] leggen de feiten aan hun vorderingen ten grondslag.
3.2. [gedaagden] voeren verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. [gedaagden] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uit voerbaar bij voorraad, 1. voor recht zal verklaren:
primair: dat het kantoortje met ondergrond en verder aan- en toebehoren, zijnde een aaneengesloten afgescheiden gedeelte van het perceel kadastraal bekend [woonplaats], sectie A, nummer 2284, zoals met kruisarcering aangegeven op de als productie 7 aan de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie gehechte tekening, welke tekening niet is bestemd voor inschrijving in de kadastrale registers, eigendom is van [gedaagden],
subsidiair: dat het kantoortje met ondergrond en verder aan- en toebehoren, zijnde een aaneengesloten afgescheiden gedeelte van het perceel kadastraal bekend [woonplaats], sectie A, nummer 2284, zoals met kruisarcering aangegeven op de als productie 7 aan de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie gehechte tekening, welke tekening niet is bestemd voor inschrijving in de kadastrale registers, door een rechtsgeldig beroep op verjaring eigendom is geworden van [gedaagden] en dat [eisers] mitsdien volledig medewerking dienen te verlenen aan een daartoe op te maken verklaring van verjaring ingevolge artikel 25 van de Kadasterwet van
mr. I.C.A. Braun, notaris te Barneveld, die alsnog binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis dient te worden ingeschreven in de openbare registers, te weten register Hypotheken 4,
2. indien de vordering sub 1. primair of subsidiair wordt toegewezen: op grond van artikel 5:47 BW ter grensbepaling van de beide percelen, plaatselijk bekend [adres] [woonplaats], kadastraal bekend [woonplaats], sectie A nummer 2742 en [adres] 200 [woonplaats], kadastraal bekend [woonplaats], sectie A, nummer 2284, beiden gelegen in de gemeente [woonplaats], als grenslijn aan zal wijzen een lijn, overeenkomstig de als productie 6 voorgestelde grenslijn, onder gelijktijdige bepaling dat de bij dit vonnis vastgestelde grensbepaling tussen beide genoemde percelen, overeenkomstig artikel 3:17 lid 1 sub e en f BW door tussenkomst van mr. I. C.A. Braun, notaris te [woonplaats], dient te worden geregistreerd in de in dit artikel van het BW genoemde openbare registers.
3. indien de vordering sub 1. primair of subsidiair wordt toegewezen: [eisers] zal bevelen binnen zes weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis onvoorwaardelijk mee te werken aan de formalisering van de werkelijke eigendomsverhoudingen met betrekking tot de bezittingen van [gedaagden],
primair: in die zin dat de eigendom van het kantoortje met ondergrond en verder aan- en toebehoren, zijnde een aaneengesloten afgescheiden gedeelte van het perceel kadastraal bekend [woonplaats], sectie A, nummer 2284, zoals met kruisarcering aangegeven op de als productie 7 aan de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie gehechte tekening, welke tekening niet is bestemd voor inschrijving in de kadastrale registers, krachtens inschrijving ex artikel 3:17 lid 1 sub e BW door tussenkomst van mr. I.C.A. Braun, notaris te [woonplaats], in de openbare registers dan wel op grond van een geldige notariële leveringsakte aan [gedaagden] toebehoort en zal bepalen dat de kosten van bovengenoemde formalisering te laste van [eisers] komen,
subsidiair: in die zin zoals de rechtbank in goede justitie zal bepalen,
4. zal bepalen dat [eisers], voor zover hun medewerking aan het hierbovenstaande is vereist, elk van hen hoofdelijk een dwangsom is verschuldigd van
€ 1.000,-- per dag en deze per dag verbeuren zolang zij na betekening van het in deze te wijzen vonnis in gebreke blijven om aan het bovenstaande medewerking te verlenen, met een maximum van € 100.000,--,
5. kosten rechtens, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de proceskosten indien de proceskosten niet binnen 14 dagen na de datum van het vonnis zijn voldaan, alsmede de nakosten.
3.5. [gedaagden] voeren verweer.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. Vanwege de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen die gezamenlijk worden behandeld.
4.2. Tot tijdens de comparitie gingen [eisers] er van uit dat alleen het door [betrokkene] afgescheiden gedeelte van de garage, door de partijen aangeduid met: ‘kantoortje’ is verhuurd. Op de comparitie bleek L.G.B. Scholten, verder Scholten, dat ook het in rechtsoverweging 2.4. bedoelde achter de garage gelegen deel van het bijgebouw, staande op perceel 2284, en de aanbouw aan het bedrijfsgebouw op perceel 2742 (verder: de kast), deels staande op perceel 2248, is verhuurd. Tussen de partijen staat vast dat het strookje grond dat is gelegen onmiddellijk ten zuiden van perceel 2742 en ten westen van perceel 2248, door [eisers] op productie 8 bij de akte na comparitie inhoudende akte aanpassing/ vermeerdering van eis aangeduid met: ‘pad Scholten’, eigendom is van [eisers], zij het dat [eisers] stellen dat het pad onderdeel is van perceel 2552, terwijl het volgens [gedaagden] onderdeel is van perceel 2955. Het gaat dus in alle gevallen om bebouwing op percelen, ten aanzien waarvan [eisers] stellen dat deze hun eigendom zijn. Hoewel het debat van de partijen zich aanvankelijk heeft beperkt tot het kantoortje zal er, behoudens het ‘erfdienstbaarheidsverweer’ dat voor het eerst in de antwoordakte is gevoerd, waarover hierna meer, en voor zover uit de stukken niet anders blijkt, van worden uitgegaan dat hetgeen met betrekking tot het kantoortje over en weer is aangevoerd ook geldt voor het achter de garage gelegen deel van het bijgebouw. Het kantoortje en het achter de garage gelegen deel van het bijgebouw zullen verder gezamenlijk worden aangeduid als: het kantoortje c.a.
4.3. [gedaagden] stellen zich primair op het standpunt dat [eisers] geen eigenaar zijn geworden van het kantoortje c.a. omdat de levering en bezitsverschaffing daarvan in artikel 5 van de (in rechtsoverweging 2.3. bedoelde) akte van 8 februari 1996 uitdrukkelijk is uitgesloten. Omdat de rechtsvoorganger van Stimulan de onbeperkte eigendom en het bezit van en de feitelijke macht over dat gedeelte niet heeft verkregen, was Stimulan niet beschikkingsbevoegd in de zin van artikel 3:84, lid 1, BW en heeft zij de eigendom niet rechtsgeldig aan [eisers] kunnen overdragen, aldus [gedaagden]
4.4. Aangezien de aan de leveringsakte van 8 februari 1996, waarbij [een der gedaagde] perceel 2284 aan [een der gedaagde] B.V heeft geleverd, voorafgaande obligatoire overeenkomst niet door de partijen maar door hun rechtsvoorgangers is aangegaan, komt het bij de uitleg van bepalingen in de leveringsakte aan op de daarin tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling die moet worden afgeleid uit de in de akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte. Uit de omschrijving van het verkochte in de akte kan niet anders worden afgeleid dan dat het gaat om het gehele perceel 2284, groot 15 are en 20 centiare. De letterlijke betekenis van de formulering van artikel 5, te weten dat de verkopers ten aanzien van het deel van het kantoortje c.a. niet verplicht zijn dat vrij van een gebruiksrecht, zoals huur, aan de koper te leveren en hem de feitelijke macht daarover te verschaffen, levert geen conflict op met de omschrijving van het verkochte. In het licht van de omschrijving van het verkochte is de betekenis van artikel 5 dat ook de eigendom van het kantoortje c.a. in eigendom is overgedragen, doch dat de koper geen aanspraak kan maken op het gebruik daarvan en, in verband daarmee, op het verkrijgen van de feitelijke macht daarover. Dat strookt ook met de omstandigheid dat [betrokkene] die ruimte ten tijde van de levering in 1996 gebruikte. Dat [betrokkene] voor dat gebruik aan [een der gedaagde] heeft betaald of het kantoortje c.a. van [een der gedaagde] heeft gekocht, heeft niet meegebracht dat [een der gedaagde] de eigendom daarvan heeft verloren. Eigendom kan, behoudens verjaring, waarover hierna meer, immers alleen door levering overgaan en die heeft nooit plaatsgevonden. De uitspraak van 22 januari 2003 van de rechtbank Maastricht (LJN AF3873) waar [gedaagden] in dit verband nog op hebben gewezen kan hen niet helpen. Reeds niet omdat het in die zaak om een niet met de onderhavige zaak te vergelijken casus gaat, in de kern neerkomend op de uitleg van de omschrijving ‘aangehorigheden’ in een akte van levering.
4.5. Subsidiair stellen [gedaagden] dat [eisers] zich bij de koop en levering hebben geconformeerd aan de feitelijke grenzen van het perceel doordat in de koopover-eenkomst met Stimulan is bepaald dat koper bekend is met de situering en kadastrale en feitelijke grenzen van het verkochte en koper de onroerende zaak aanvaard in de staat waarin deze zich ten tijde van de bezichtiging bevond, hetgeen volgens [gedaagden] in de leveringsakte is neergeslagen in artikel 2, waarin is vermeld dat de levering van het verkochte plaats vindt in de feitelijke staat waarin het zich dan bevindt. [gedaagden] stellen dat [eisers] daarmee afstand hebben gedaan van het kantoortje c.a. en van de kast.
4.6. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagden] [eisers] er bij de bezichtiging op hebben gewezen dat het kantoortje c.a. en de kast niet tot het verkochte behoorden. Ook uit de leveringsakte kan dat niet worden afgeleid. Daarin is immers niet vermeld dat niet het gehele perceel 2284 in eigendom wordt overgedragen. Gelet daarop was er voor [eisers] geen aanleiding om er aan te twijfelen dat de feitelijke en kadastrale perceelsgrenzen met elkaar overeenstemmen. [gedaagden] kunnen daarom niet in hun visie worden gevolgd dat [eisers] afstand hebben gedaan van de ondergrond van het kantoortje c.a. en de kast.
4.7. Meer subsidiair stellen [gedaagden] zij dat zij de eigendom (van de ondergrond) van het kantoortje c.s. door verjaring hebben verkregen, doordat hun rechtsvoorgangers, daarvan onafgebroken bezitter waren sedert, in ieder geval, 1980.
4.8. Ook het verjaringsverweer moet worden verworpen. Door het gebruik van het kantoortje c.a. met instemming van [een der gedaagde] is [betrokkene] dat voor [een der gedaagde] gaan houden. Daarom was [betrokkene], anders dan [gedaagden] betogen, geen bezitter zodat hij en zijn rechtsopvolgers alleen al daarom geen eigenaar door verjaring kunnen zijn geworden.
4.9. Voor het eerst in de antwoordakte voeren [gedaagden] uiterst subsidiair aan dat de kast zich op de eigendom van [gedaagden] mag bevinden op grond van in de leveringsakten van 1996 en 2005 gevestigde erfdienstbaarheden, alsmede dat op de voet van die erfdienstbaarheden het kantoortje c.a. als een opstal gezien moet worden: “die als erfdienstbaarheid tot handhaving van de bestaande toestand in de zin van artikel 5:54 BW functioneert ”, met als dienend erf het erf van [eisers] De stelling van [gedaagden] dat zij gerechtigd zijn om de deur, het raam en het vochtafzuigapparaat, uitkomend op of hangend boven de eigendom van [eisers] te hebben, onderbouwen zij eveneens met een beroep op het bestaan van een recht van erfdienstbaarheid tot handhaving van de bestaande toestand. Ten aanzien van de deur beroepen zij zich voorts op verjaring. Omdat [eisers] nog geen gelegenheid hebben gehad hierop te reageren zal de zaak naar de rol worden verwezen voor akte aan de zijde van [eisers]
4.10. In vorenbedoelde door [eisers] te nemen akte kunnen zij ook reageren op het verweer van [gedaagden] dat voor behandeling van vorderingen met betrekking tot huur of betaling van huurpenningen de kantonrechter bevoegd is.
4.11. Alle verdere beslissingen zullen worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
verwijst de zaak naar de rol van 3 augustus 2011 voor akte, zoals bedoeld in de rechtsoverwegingen 2.9. en 2.10. aan de zijde van [eisers]
houdt elke verdere beslissing aan,
in reconventie
houdt alle beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C.A Walda en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2011 .