Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Medeplegen witwassen, meermalen gepleegd. Verdachte heeft zich beziggehouden met het witwassen van uit illegale activiteiten verkregen geldbedragen door een boot te betalen met contante geldbedragen en door de boot op zijn naam te laten zetten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, juist als (fiscaal) jurist, beter had dienen te weten en daar naar had dienen te handelen. Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat verdachte reeds zeer zwaar gestraft is door de op hem betrekking hebbende negatieve publicaties in landelijke dagbladen, het verstrijken van de tijd, maar vooral door het verlies van een - naar het zich liet aanzien - potentieel glansrijke carrière, waardoor zij de door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke straf niet meer passend acht. Om desondanks ook de ernst van het feit aan te geven, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen, evenwel in geheel voorwaardelijke vorm. Gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk, met en proeftijd van 2 jaar.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer 09/650015-11

Datum uitspraak: 8 juli 2011

Tegenspraak

(Promis)

De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,

woonadres: [adres],

postadres: [postadres]

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 en 24 juni 2011.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.J. Beliën en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2. De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting d.d. 23 juni 2011 - ten laste gelegd dat:

Primair

hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2003 tot en met 15 april 2008, te Leiden en/of te Leiderdorp, en/of te Nieuw-Vennep en/of te

Zoeterwoude, althans in Nederland en/of te Hoogstraten, althans in België,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van

witwassen een gewoonte heeft gemaakt,

immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens)

- van onderstaande voorwerp(en), de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of

vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen

wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is/was en/of dat die voorwerp(en) voorhanden heeft/had en/of

- onderstaand(e) voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of

omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt,

immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), (telkens) een of

meerdere contant(e) geldbedrag(en) (op 18 februari 2006, 14.700,-: 20 februari 2006, 6.000,-; 6 maart 2006, 6.000,-: 8 april 2006, 14.000,-; tussen 8 april en 24 april, 20.000,-: 24 april 2006, 5.300,-; 8 mei 2006, 14.000,- en 23 juni, 10.000,- - contante betalingen

voor een boot) direct of indirect (onder meer middels (een) zogenaamde loan back

constructie(s)) geïnvesteerd in en/of besteed aan (bedrijfs)panden, waaronder het/de

pand(en):

- [pand 1] te [P]; en/of

- [pand 2] te [P]; en/of

- [pand 3] te [P],

en/of

- een boot, merk [merk],

en/of laten investeren in en/of laten besteden aan bovenstaand(e) pand(en) en/of

boot,

terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens) wist(en), dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

(Artikel 420ter / 420bis Wetboek van Strafrecht )

Subsidiair

hij op één of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2003 tot en met 15 april 2008, te Leiden en/of te Leiderdorp, en/of te Nieuw-Vennep en/of te

Zoeterwoude, althans in Nederland en/of te Hoogstraten, althans in België,

tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, zich (meermalen) schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen,

immers heeft/hebben hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) (telkens)

- van onderstaande voorwerp(en), de werkelijke aard en/of herkomst en/of vindplaats en/of

vervreemding en/of verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verhuld en/of verborgen

wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) is/was en/of dat die voorwerp(en) voorhanden heeft/had en/of

- onderstaand(e) voorwerp(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of

omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt,

immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), (telkens) een of

meerdere contant(e) geldbedrag(en) (op 18 februari 2006, 14.700,-: 20 februari 2006, 6.000,-; 6 maart 2006, 6.000,-: 8 april 2006, 14.000,-; tussen 8 april en 24 april, 20.000,-: 24 april 2006, 5.300,-; 8 mei 2006, 14.000,- en 23 juni, 10.000,- - contante betalingen

voor een boot) direct of indirect (onder meer middels (een) zogenaamde loan back

constructie(s)) geïnvesteerd in en/of besteed aan (bedrijfs)panden, waaronder het/de

pand(en):

- [pand 1] te [P]; en/of

- [pand 2] te [P]; en/of

- [pand 3] te [P],

en/of

- een boot, merk [merk],

en/of laten investeren in en/of laten besteden aan bovenstaand(e) pand(en) en/of

boot,

terwijl verdachte en/of verdachtes mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

(Artikel 420quater Wetboek van Strafrecht )

3. Geldigheid van de dagvaarding

3.1 Het standpunt van verdachte

Verdachte heeft tijdens zijn laatste woord de rechtbank verzocht de dagvaarding partieel nietig te verklaren, nu de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is. Ten aanzien van de daarin genoemde panden geeft de tenlastelegging immers geen beschrijving van een concreet voorval c.q. concrete feitelijke handeling waaruit het witwassen zou hebben bestaan, althans is de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig omdat de daarin genoemde geldbedragen die alle zijn besteed aan de boot niet nogmaals kunnen zijn besteed aan de genoemde panden.

3.2 Het standpunt van de officier van justitie

Nadat verdachte tijdens zijn laatste woord zijn verweer met betrekking tot de geldigheid van de dagvaarding heeft gevoerd, is de officier van justitie in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. De officier van justitie heeft geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid.

3.3 Het oordeel van de rechtbank

Het tenlastegelegde voldoet naar het oordeel van de rechtbank aan de daaraan in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. De dagvaarding is, anders dan de verdachte heeft gesteld, voldoende feitelijk.

De rechtbank is in het licht van het dossier van oordeel dat ook zonder nadere aanduiding van de concrete witwashandelingen met betrekking tot de panden voldoende duidelijk is dat de laatste (gewijzigde) dagvaarding ziet op het investeren van - niet nader aangeduide - geldbedragen in panden en wel nader aangeduide geldbedragen, totaal € 90.000, in een boot. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting heeft bij verdachte daarenboven geen onduidelijkheid bestaan over de vraag waartegen hij zich had te verdedigen.

4. Het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met (een) ander(en) uit misdrijf afkomstige geldbedragen geïnvesteerd heeft in panden en een boot. Primair is dit ten laste gelegd als (gewoonte)witwassen, subsidiair als schuldwitwassen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het primair tenlastegelegde feit (in de vorm van medeplegen van gewoontewitwassen) heeft begaan.

4.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht om vrijspraak van het ten laste gelegde.

Ten aanzien van de panden heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de bedrijfsvoering en de fiscale constructie met betrekking tot de panden normaal en gebruikelijk is, waardoor er geen sprake kan zijn van witwassen.

Subsidiair is de verdediging van mening dat het dossier geen bewijsmiddelen bevat waaruit een dusdanige mate van betrokkenheid van verdachte met betrekking tot de financiering van de panden middels de zogenoemde parapluhypotheek afgeleid kan worden dat van strafrechtelijke verwijtbaarheid bij witwassen kan worden gesproken.

Voorts bevat het dossier geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen door middel van de aanschaf van een boot, een [merk]. Verdachte is de rechtmatige eigenaar van de boot. De verklaring van de getuige [A] dat hij dacht dat [B] mede-eigenaar was, dient van het bewijs uitgesloten te worden. Gezien de wijze van diens verhoren heeft deze getuige namelijk kennelijk niet in vrijheid kunnen verklaren. Daar komt bij dat deze getuige zelfs heeft gezegd dat zijn verklaring tot stand is gekomen onder dreiging van het opeisen van een vordering van € 100.000 van [B] op hem.

4.3 De beoordeling van de tenlastelegging1

- Ten aanzien van de daarin genoemde panden

De rechtbank is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat de betrokkenheid van verdachte met betrekking tot de in de tenlastelegging genoemde panden uitsluitend bestond uit het geven van advies over de (uitbreiding van een reeds bestaande, door [B] gegeven) parapluhypotheek. Deze betrokkenheid is dermate gering dat - daargelaten de vraag of de financiering van de panden legitiem is geweest - dit onvoldoende is om tot het bewijs bij te dragen dat verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan het medeplegen van witwassen van de met die hypotheek gemoeide geldbedragen. Om die reden zal verdachte in zoverre worden vrijgesproken.

Het voorwaardelijke verzoek van verdachte tot het horen van [C] als getuige behoeft gelet op deze partiële vrijspraak dan ook geen bespreking meer.

- Ten aanzien van de daarin genoemde boot

De rechtbank gaat, gelet op de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, uit van het volgende.

Verdachte en getuige [A] hebben verklaard dat verdachte een boot, een [merk], heeft gekocht bij [bedrijf van A] te [P2]. Getuige [A] heeft verklaard dat de boot op bestelling gebouwd zou worden en dat hij de voortgang daarvan telkens telefonisch terugkoppelde aan medeverdachte [B].2 Voorafgaande aan de bestelling van de boot hebben verdachte en medeverdachte [B] samen enkele malen een bezoek gebracht aan [bedrijf van A]. Medeverdachte [B] voerde daarbij het woord met betrekking tot de accessoires en de motoren van de boot.3

Blijkens de factuur en de verklaringen van verdachte en getuige [A] is de boot gekocht voor een totaalbedrag van € 142.000. Doordat een andere, kleinere boot, een [merk kleinere boot] - die ten naam gesteld was van medeverdachte [B]4 en oorspronkelijk verkocht was aan medeverdachte [B]5 - tegelijkertijd ingeruild werd, en wel voor een bedrag van € 52.000, diende er nog een restbedrag van € 90.000 betaald te worden aan [bedrijf A] 6 Die betaling is vervolgens verricht in een aantal telkens contante deelbetalingen die plaatsgevonden hebben op 18 februari 2006 (€ 14.700), 20 februari 2006 (€ 6.000), 6 maart 2006 (€ 6.000), 8 april 2006 (€ 14.000), 11 april 2006 (€ 6.000), 14 april 2006 (€ 14.000), 24 april 2006 (€ 5.300) en 8 mei 2006 (€ 14.000) en 23 juni 2006 (€ 10.000).7

De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting af dat de [merk boot] op naam is gesteld van verdachte.

Medeverdachte [B] heeft schade gevaren aan de boot en deze vervolgens laten repareren.8

Contante betalingen

Getuige [A] heeft ter terechtzitting verklaard dat verdachte en medeverdachte [B] beiden contante betalingen hebben verricht en dat beiden de boot hadden gekocht. Hij heeft verklaard dat hij deze conclusie heeft getrokken op grond van de enkele omstandigheid dat de boot in formele zin op naam van verdachte was gesteld.

Getuige [A] heeft voorts verklaard dat hij niet heeft verzocht om contante betalingen, dat de bewuste doorbetalingen van hem aan de leverancier van de boot via de bank verliepen en dat ook hij tussentijdse betalingen via de bank prefereerde.9

Verdachte heeft verklaard dat de contante geldbedragen afkomstig waren uit zijn kluis bij de NBC-bank te [P3]. De geldbedragen uit de kluis bestonden onder meer uit (een deel van) zijn salaris en bonusregelingen die hij op een Nederlandse bankrekening gestort kreeg, geldbedragen die afkomstig waren van schenkingen, vergoedingen voor gemaakte proceskosten en vergoedingen afkomstig van vrienden of kennissen voor werkzaamheden in de vorm van rechtszaken of arbeidszaken. Kwitanties van zijn (deel)betalingen aan [bedrijf van A] heeft verdachte ter terechtzitting niet kunnen overleggen; deze heeft hij nimmer ontvangen.10

Onder de stukken van het geding bevindt zich behoudens nota's uit de zakelijke administratie van [A], waarop echter niet staat vermeld door wie de betalingen zijn verricht, geen enkele authentieke of onderhandse akte waaruit kan volgen van wie de contante betalingen afkomstig zijn geweest.

Verweren

De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de door hem verrichte contante betalingen aan de boot van hemzelf afkomstig waren, en dat het hier ging om bedragen uit zijn hiervoor genoemde Belgische bankkluis. Over de herkomst van die bedragen heeft hij verklaard zoals hiervoor is weergegeven.

De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring, mede gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen omtrent het ontbreken van verificatoire bescheiden, geen hout snijdt, en overweegt daartoe in het bijzonder nog het volgende.

Verdachte was ten tijde van de aankoop van de boot werkzaam als internationaal belastingadviseur bij een gerenommeerd belastingadvieskantoor. Uit hoofde van zijn functie was en is verdachte op de hoogte van de geldende MOT-regelgeving. Verdachte had dan ook in de eerste plaats behoren te weten dat contante betalingen tot een totaalbedrag van € 90.000 ongebruikelijk waren en zijn, en een indicatie opleveren voor een witwastransactie.

Nu kwitanties van deze bedragen op naam van verdachte ontbreken, getuige [A] een en andermaal heeft verklaard dat hij, [A], niet heeft verzocht om contante betalingen en verdachte evenmin een privéadministratie ter staving van de gestelde contante betalingen op zijn naam heeft overgelegd, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij de boot betaald zou hebben met contante geldbedragen afkomstig uit zijn privévermogen dan ook niet aannemelijk. Dit nog afgezien van de omstandigheid dat het bewaren in een bankkluis van een bedrag van € 90.000 aan contanten op zich reeds een aanwijzing oplevert voor de niet-legale herkomst daarvan.

Het enkele feit voorts dat verdachte degene is geweest die de boot bij Lloyd's in Engeland heeft verzekerd, doet aan het bovenstaande niet af. Verdachte was immers de tennaamgestelde van de boot en daarmee - als in elk geval naar buiten toe belanghebbende - bij uitstek degene die de boot diende te verzekeren. Over de feitelijke eigendom van de boot zegt deze omstandigheid dan ook niets.

Tussenconclusie

De geldbedragen die verdachte aan [bedrijf van A] contant betaald heeft, waren niet, in elk geval niet overwegend en zeker niet uitsluitend, afkomstig van verdachte. Hierbij kan in het midden blijven hoeveel bedragen verdachte in totaal heeft betaald en hoeveel zijn medeverdachte [B].

De [merk] is weliswaar op naam gesteld van verdachte, maar medeverdachte [B] was de feitelijke eigenaar van de boot.

Afkomstig van enig misdrijf?

Uit het proces-verbaal van bevindingen kan worden opgemaakt dat medeverdachte [B] feitelijk leidinggevende is van growshop [growshop] (V.O.F., N.V. en/of B.V.), die vanaf 15 september 1999 gevestigd is aan de [adres] te [P].11

Voorts kan worden vastgesteld dat de in 2006 door [growshop] opgegeven omzet van € 377.461 en de in 2007 opgegeven omzet van € 557.383 niet controleerbaar was. Het is dan ook duidelijk dat er contant geld bij [growshop] B.V. binnenkwam waar geen aantoonbare verkoop tegenover stond. Het is dan ook aannemelijk dat de omzet van [growshop] B.V. bewust hoger gemaakt is en daarmee gebruikt is om contant geld dat uit andere, criminele, activiteiten was verkregen te verhullen.12

Het is een feit van algemene bekendheid dat growshops als frontstore legaal fungeren maar als backstore veelal handelen in wietplanten en wiet. De medeverdachte van verdachte [B], feitelijk leidinggever van genoemde growshop, is zowel in binnen- als buitenland diverse malen veroordeeld wegens handel in en bezit van hennep.

In zijn arrest van 28 september 2004, LJN AP2124, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat op grond van doel en strekking van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en mede in het licht van de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling moet worden aangenomen dat uit de bewijsmiddelen niet behoeft te kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Voorts geldt dat indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen kan worden geacht dat een geldbedrag "uit enig misdrijf afkomstig is", indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is (vgl. HR 13 juli 2010, LJN BM0787).

Tussenconclusie

De boot is met inkomsten van medeverdachte [B] aangeschaft en derhalve gefinancierd met inkomsten mede afkomstig van enig misdrijf.

Wetenschap verdachte

De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is, of verdachte wetenschap heeft gehad van het feit dat de geldbedragen van medeverdachte [B] (onmiddellijk of middellijk) afkomstig waren van enig misdrijf.

De rechtbank is van oordeel dat de daartoe strekkende wetenschap van de verdachte wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van een combinatie van de volgende omstandigheden:

- Verdachte wist dat medeverdachte [B] een strafblad had.13

- Verdachte wist dat medeverdachte [B] eigenaar, dan wel feitelijk leidinggevende, van de growshop [growshop] was. Het is een feit van algemene bekendheid dat in veel gevallen in growshops illegale praktijken plaatsvinden, in het bijzonder handel in wiet. Daar komt nog bij dat in de wijdere kennissenkring van medeverdachte [B], onder andere bij getuige [A], ten tijde van de verkoop van de boot wetenschap bestond van de handel in drugs door [B]. Het kan niet anders dan dat verdachte als vriend en zakelijk adviseur van [B] daar op een nog eerder tijdstip van op de hoogte moet zijn gekomen.

- Verdachte had de beschikking over de privéadministratie van medeverdachte [B].14 Hij heeft namens medeverdachte [B] een bezwaarschrift bij de Belastingdienst ingediend waarin gesteld werd dat ten aanzien van [B] met betrekking tot het jaar 2004 uitgegaan dient te worden van een totaal brutoloon van € 93.894,47.15

- Verdachte heeft verschillende telefoongesprekken met [B] gevoerd over de aankoop en het financieren van panden.16

- Verdachte heeft ter terechtzitting gesteld nimmer vragen aan zijn medeverdachte [B] te hebben gesteld omtrent een eventueel partieel illegale herkomst van diens inkomsten.

- Gelet op het gegeven dat verdachte fiscaal jurist is, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat de levensstijl en de daarmee gepaarde uitgaven van medeverdachte [B] niet verklaard konden worden door zijn inkomsten.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde medeplegen van witwassen van de boot. Nu het naar het oordeel van de rechtbank om één geval van witwassen gaat, zal zij verdachte vrijspreken van het impliciet primair tenlastegelegde gewoontewitwassen. Dat het witwassen zich over een periode van ongeveer vijf maanden heeft uitgestrekt, doet daar niet aan af.

De rechtbank merkt daarbij op dat zij de getuigenverklaringen van de heer [A], voor zover afgenomen door verbalisant [verbalisant], inspecteur van de politie Hollands Midden, niet voor het bewijs heeft gebezigd, zodat het verzoek tot het horen van verbalisant [verbalisant] verder geen bespreking behoeft.

4.4 De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, te weten dat:

Primair

hij op tijdstippen in de periode van 18 februari 2006 tot en met 23 juni 2006, te Leiden en te Nieuw-Vennep en te Zoeterwoude en te Hoogstraten (België), tezamen en in vereniging met een ander, telkens onderstaande voorwerpen verworven en voorhanden heeft gehad en overgedragen, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader, telkens contante geldbedragen (op 18 februari 2006, € 14.700,-: 20 februari 2006, € 6.000,-; 6 maart 2006, € 6.000,-: 8 april 2006, € 14.000,-; tussen 8 april 2006 en 24 april 2006, € 20.000,-: 24 april 2006, € 5.300,-; 8 mei 2006, € 14.000,- en 23 juni 2006, € 10.000,-, direct besteed aan:

- een boot, merk [merk],

terwijl verdachte en verdachtes mededader telkens wisten, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

5. De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

6. De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

7. De straf

7.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

7.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft verzocht om vrijspraak van het ten laste gelegde.

7.3 Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

In het bijzonder wordt het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich beziggehouden met het witwassen van uit illegale activiteiten verkregen geldbedragen door een boot te betalen met contante geldbedragen en door de boot op zijn naam te laten zetten.

Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte, juist als (fiscaal) jurist, beter had dienen te weten en daar naar had dienen te handelen.

Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat verdachte reeds zeer zwaar gestraft is door de op hem betrekking hebbende negatieve publicaties in landelijke dagbladen, het verstrijken van de tijd, maar vooral door het verlies van een - naar het zich liet aanzien - potentieel glansrijke carrière, waardoor zij de door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke straf niet meer passend acht. Om desondanks ook de ernst van het feit aan te geven, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen, evenwel in geheel voorwaardelijke vorm.

8. De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht .

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9. De beslissing

De rechtbank,

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:

medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;

bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Dit vonnis is gewezen door

mrs. E. Rabbie, voorzitter,

A.S.I. van Delden en C.H.M. Royakkers, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. T.L.H.M. Glansbeek, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2011.

1 Waar hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit -tenzij anders vermeld- de pagina's van het doorgenummerde Kiekendief zaakdossier "Witwassen [B]/ [B]" met dossiernummer 1609/RV/06-90099 van politie Hollands-Midden, gedateerd 29 november 2008, met bijlagen en verwijzingen naar onderliggende stukken.

2 Verklaring getuige [A] ter terechtzitting d.d. 23 juni 2011

3 Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting d.d. 2 november 2010 (het proces-verbaal van het verhandelde op deze terechtzitting waarin verdachtes onderhavige verklaring is opgenomen is op de terechtzitting van 23 juni 2011 als ingelast beschouwd) en verklaring getuige [A] ter terechtzitting d.d. 23 juni 2011

4 AH-67, p. 1730 en 1732

5 Verklaring getuige [A] ter terechtzitting d.d. 23 juni 2011

6 Nota's [bedrijf van A] (opgenomen als bijlage bij proces-verbaal G-08-05), verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting d.d. 2 november 2010 en verklaring getuige [A] ter terechtzitting d.d. 23 juni 2011

7 Nota's [bedrijf van A] (opgenomen als bijlage bij proces-verbaal G-08-05)

8 Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting d.d. 2 november 2010

9 Verklaring getuige [A] ter terechtzitting d.d. 23 juni 2011

10 Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting d.d. 2 november 2010

11 Proces-verbaal van bevindingen (AH-28), p. 879

12 Proces-verbaal van bevindingen betreffende de omzet van [growshop] B.V. (AH-287), p. 7380

13 Proces-verbaal zesde verhoor verdachte, 22 mei 2008, p. 166

14 Schriftelijke verklaring verdachte (dossier "Verdachte [verdachte]", V09-01), p. 15

15 Proces-verbaal van bevindingen (AH-64), p. 1718

16 Tapgesprek, p. 1567-1568


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature