Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Het bestuur heeft kunnen besluiten om de beslissing tot plaatsing van appellant in het team Jeugd te handhaven en of het aldus doorslaggevend gewicht heeft mogen toekennen aan het organisatiebelang. De Raad kan appellant volgen in zijn stelling dat zijn carrièreperspectieven als gevolg van de plaatsing in het team Jeugd voor in beginsel vier jaar in het gedrang kunnen komen. Appellant had persoonlijke belangen bij een langer verblijf in het [naam team], los van, maar ook in relatie tot een verdere doorgroei in de rechterlijke carrière. Appellant heeft niet zonder grond de aandacht gevestigd op het Rapport Project Jeugd Rechtbank [X] waaruit blijkt van mogelijke beperkingen van het carrièreperspectief voor rechters in het team Jeugd. De Raad is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de voor appellant nadelige gevolgen van het gehandhaafde plaatsingsbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Het bestuur had hierin aanleiding behoren te vinden appellant compensatie te bieden. Met het oog op definitieve beslechting van het geschil zal de Raad bij zijn uitspraak zelf die compensatie vaststellen. Hij zal de duur van de plaatsing van appellant in het team Jeugd beperken tot tweeëneenhalf jaar.

Uitspraak



10/2644 AW Q.

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

in het geding tussen:

[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)

en

het Bestuur van de rechtbank [X.] (hierna: bestuur)

Datum uitspraak: 7 juli 2011

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het bestuur van 31 maart 2010 (hierna: bestreden besluit), waarbij het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 december 2009 (hierna: primair besluit) tot plaatsing van hem in het team Jeugdrecht ongegrond is verklaard.

Het bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2011. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. I.L. Gerrits, advocaat te Amsterdam. Het bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [Y.], lid van het bestuur, en mr. M.B. de Witte-van den Haak, advocaat te ’s-Gravenhage.

II. OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1. Appellant is na zijn opleiding tot rechter vanaf april 2004 werkzaam geweest bij de rechtbank [X.] als rechter in de sector Strafrecht. Hij heeft daar ook de functie van rechter-commissaris vervuld. Met ingang van 1 januari 2008 is hij geplaatst in de sector Civiel recht, [naam team].

1.2. In verband met de vorming van een team Jeugd binnen de te vormen sector Straf- en Jeugdrecht heeft het bestuur appellant, die een betrekkingsomvang heeft van 0,9 fte, bij het primaire besluit geplaatst in dat team. Na bezwaar is die plaatsing gehandhaafd bij het bestreden besluit. In verband met een wijziging en aanvulling van de in het primaire besluit vermelde motivering is aan appellant een vergoeding toegekend van kosten van rechtsbijstand in bezwaar.

2.1. Appellant heeft tegen het bestreden besluit aangevoerd dat de plaatsing in strijd is met het door het bestuur gevoerde beleid; dat ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt naar arbeidsduur; dat ten onrechte is aangenomen dat zijn ervaring als rechter-commissaris van nut is voor zijn werk in het team Jeugd; dat ten onrechte is gesteld dat de kwantitatieve en kwalitatieve prestaties in het [naam team] zijn verplaatsing rechtvaardigen; dat onvoldoende tot uitdrukking is gebracht dat zijn werkzaamheden bij het team Jeugd voldoende doorgroeimogelijkheden bieden en, tot slot, dat zijn persoonlijke belangen onvoldoende zijn afgewogen tegen die van het belang van de organisatie. Daarbij heeft appellant erop gewezen dat hij al relatief lang geplaatst is geweest bij teams die niet zijn persoonlijke voorkeur hadden. In verband met dit laatste heeft appellant als mogelijkheid gewezen op een beperking van de duur van zijn plaatsing tot twee jaar.

2.2. Het bestuur heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen alle gronden.

3. Naar aanleiding van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.

3.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 24 februari 2011, LJN BP8049) staat het een bestuursorgaan in beginsel vrij om zelf de inrichting van zijn organisatie te bepalen. Het moet daarbij uiteraard blijven binnen de door de wet, in dit geval in het bijzonder de Wet op de rechterlijke organisatie, gestelde kaders. Met betrekking tot de verdeling van de werkzaamheden van de rechterlijke ambtenaren komt ingevolge artikel 41 (voorheen artikel 22) van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren aan het bestuur eveneens een grote vrijheid toe. Deze omstandigheid brengt mee dat de rechterlijke toetsing van een in dat kader genomen besluit met terughoudendheid moet plaatsvinden, behoudens de - gelet op de beroepsgronden - overigens in aanmerking komende toetsing van het besluit aan geschreven en ongeschreven rechtsregels en algemene rechtsbeginselen.

3.2. De Raad volgt appellant niet in zijn betoog dat het bestuur in strijd heeft gehandeld met de door hem gehanteerde beleidsregeling Plaatsingsprocedure team Jeugd. Appellant heeft de Raad er niet van kunnen overtuigen dat de in deze regeling onder 5.1 opgenomen plaatsingsvolgorde ertoe had moeten leiden dat andere rechters eerder geplaatst hadden moeten worden. De Raad merkt daarbij op dat in de gekozen formuleringen van onderdeel 5.1, begrijpelijkerwijs, ruimte aan het bestuur is gelaten. Zo is bijvoorbeeld bepaald dat bij de personele invulling “rekening dient te worden gehouden met de formele kaders, de genoemde uitgangspunten en (organisatie) context”. Toen het team Jeugd na het achtereenvolgens zetten van de drie eerste stappen, waaronder die van het mens-volgt-functie-principe, nog niet op de gewenste sterkte was, heeft het bestuur op goede gronden kunnen overgaan tot het - volgens de vierde stap - aanwijzen van een rechter als lid van het team via het roulatiebeleid.

3.3. In de beleidsregeling Roulatiebeleid rechters is een roulatiebeleid geregeld met een overwegend verplichtend karakter. De indeling in een sector geschiedt in beginsel voor een periode van vier jaar. Verder is bepaald dat het bestuur tot een verlenging of verkorting van de termijn kan besluiten wanneer dat in bijzondere omstandigheden noodzakelijk is, hetzij om persoonlijke hetzij om organisatorische redenen. Het bestuur heeft op goede gronden tot het oordeel kunnen komen dat hier sprake was van bijzondere omstandigheden, die noopten tot verkorting van de plaatsingstermijn van appellant bij het [naam team]. Die waren gelegen in de door het bestuur gestelde maatschappelijke noodzaak van de oprichting van het team Jeugd en in onder meer de binnen de rechtbank bestaande personele problematiek als gevolg van onvoorzien vertrek van rechters en onvoorzien tekort aan nieuw geworven rechters.

3.4. Het bestuur heeft de plaatsing van appellant onder meer gebaseerd op de omstandigheid dat appellant, in tegenstelling tot de andere leden van het team, een grote parttime aanstelling heeft. Appellant acht dit in strijd met de Richtlijn 97/81/EG betreffende de raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid. In clausule 4,1 van die overeenkomst is bepaald dat, behoudens rechtvaardiging om objectieve redenen, deeltijdwerkers met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden niet minder gunstig behandeld mogen worden dan vergelijkbare voltijders. Appellants beroep op deze bepaling kan (reeds) geen doel treffen omdat de situatie waarop deze bepaling ziet, zich hier niet voordoet. Appellant stelt immers niet aan de orde een ongelijke behandeling van hem als parttime rechter in vergelijking met een soortgelijke voltijdse rechter.

Nu deze grond geen doelt treft, kan ook het beroep op analoge toepassing van artikel 125g van de Ambtenarenwet (AW) geen doel treffen, waar die analogie gebaseerd wordt op voormelde Richtlijn.

Een rechtstreeks beroep op het in Titel III van de AW opgenomen artikel 125g gaat niet op nu in artikel 2 van de AW is bepaald dat Titel III van die wet niet van toepassing is op krachtens de Grondwet of de wet voor hun leven benoemde ambtenaren.

Voor zover appellant betoogt dat het bestuur jegens hem (anderszins) onderscheid in de arbeidsvoorwaarden maakt op grond van een verschil in arbeidsduur overweegt de Raad dat het bestuur, dat het standpunt van appellant deelt dat jegens hem een dergelijk onderscheid niet ongerechtvaardigd mag worden gemaakt, zich terecht op het standpunt stelt dat het gemaakte onderscheid objectief gerechtvaardigd is. Het heeft daartoe gewezen op de noodzaak tot oprichting van het team Jeugd en op de behoefte, voor een goede werking van dat team, aan een optimale bezetting waarbij redenen van continuïteit en efficiënte inzet en roostertechnische overwegingen een rol spelen.

3.5. De Raad is van oordeel dat de keuze die het bestuur heeft gemaakt voor appellant gebaseerd mocht zijn op het verdere samenstel van argumenten. Dat betreft enerzijds de meegewogen ervaring in de strafsector, waaronder de ervaring als rechter-commissaris, en de bij appellant aanwezige competenties, en anderzijds de positie van appellant in het [naam team] en de capaciteitsproblemen bij dat team. Nu in het bestreden besluit uitdrukkelijk is gesteld dat het in het primaire besluit gebruikte argument betreffende de kwantitatieve en kwalitatieve prestaties van appellant in het [naam team] “uitsluitend (is) bedoeld om daarmee tot uitdrukking te brengen, dat het bestuur de omstandigheid dat (appellant) nog niet geheel functioneert als een uitontwikkelde [..]rechter, bij de afweging van het organisatiebelang en dat van (appellant) heeft laten meetellen” en dat argument dus niet als een negatieve beoordeling over het functioneren van appellant in het [naam team] kan worden opgevat, acht de Raad het plaatsingsbesluit ook niet om die reden onhoudbaar.

3.6. In verband met de beroepsgrond van appellant betreffende zijn doorgroeimogelijkheden is namens het bestuur ter zitting gesteld dat de mededeling in het bestreden besluit dat het bestuur zich kan verenigen met het advies van de adviescommissie, impliceert dat het bestuur het standpunt inneemt dat appellant als rechter in het team Jeugd werkzaam is op twee rechtsgebieden: civiel en straf, en dat dit - voor de toepassing van de vereisten om te worden benoemd tot vicepresident of senior rechter - gelijk wordt gesteld met het werkzaam zijn in twee sectoren. Hoewel het niet misstaan had als het bestuur dit met zoveel woorden in het bestreden besluit zelf had opgenomen, deelt de Raad de opvatting van het bestuur, dat van een beperking van doorgroeimogelijkheden in dit opzicht geen sprake is.

3.7. De Raad beantwoordt op basis van het vorenstaande de vraag of het bestuur heeft kunnen besluiten om de beslissing tot plaatsing van appellant in het team Jeugd te handhaven en of het aldus doorslaggevend gewicht heeft mogen toekennen aan het organisatiebelang, bevestigend.

Niettemin acht de Raad dat besluit in rechte niet houdbaar. Ondanks het onder 3.6 overwogene kan de Raad appellant namelijk volgen in zijn stelling dat zijn carrièreperspectieven als gevolg van de plaatsing in het team Jeugd voor in beginsel vier jaar in het gedrang kunnen komen. Dat betreft dan niet rechtstreeks de doorgroeimogelijkheden naar een functie van senior rechter, waarvoor overigens niet enkel het werkzaam geweest zijn in twee sectoren beslissend is, maar wel de persoonlijke belangen die appellant had bij een langer verblijf in het [naam team], los van, maar ook in relatie tot een verdere doorgroei in de rechterlijke carrière. Appellant heeft niet zonder grond de aandacht gevestigd op het Rapport Project Jeugd Rechtbank [X.] waaruit blijkt van mogelijke beperkingen van het carrièreperspectief voor rechters in het team Jeugd.

De Raad is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de voor appellant nadelige gevolgen van het gehandhaafde plaatsingsbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. Het bestuur had hierin aanleiding behoren te vinden appellant compensatie te bieden. Gelet op de door appellant voorgestelde beperking van de duur van zijn plaatsing, biedt een beperking van die duur een adequate compensatie. Met het oog op definitieve beslechting van het geschil zal de Raad bij zijn uitspraak zelf die compensatie vaststellen. Hij zal de duur van de plaatsing van appellant in het team Jeugd beperken tot tweeëneenhalf jaar.

4. Op grond van het bovenstaande komt de Raad tot de conclusie dat het beroep van appellant gegrond moet worden verklaard omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

5. De Raad ziet tot slot aanleiding het bestuur met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 874,- wegens kosten van rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;

Vernietigt dat besluit voor zover daarbij de duur van de plaatsing in team Jeugd niet korter is vastgesteld dan de gebruikelijke duur;

Stelt de duur van de plaatsing in team Jeugd vast op tweeëneenhalf jaar en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;

Veroordeelt het bestuur in de kosten van juridische bijstand van appellant tot een bedrag van € 874,-;

Bepaalt dat het bestuur aan appellant het door hem betaalde griffierecht van € 150,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en K.J. Kraan en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2011.

(get.) H.A.A.G. Vermeulen.

(get.) K. Moaddine.

IJ


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature