Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Op 28 november 2007 heeft de hoofdbewaarder het verslag van een bijhouding van de kadastrale registratie van een nieuw gevormd perceel, kadastraal bekend gemeente Mijnsheerenland, sectie D, nummer 2550, aan [appellant sub 2] toegezonden.

Uitspraak



201010148/1/H3.

Datum uitspraak: 20 juli 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. de Hoofdbewaarder van het kadaster en de openbare registers (hierna: de hoofdbewaarder),

2. [appellanten sub 2], beiden wonend te Mijnsheerenland, gemeente Binnenmaas, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) van 3 september 2010 in zaak nr. 09/843 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats]

en

de hoofdbewaarder.

1. Procesverloop

Op 28 november 2007 heeft de hoofdbewaarder het verslag van een bijhouding van de kadastrale registratie van een nieuw gevormd perceel, kadastraal bekend gemeente Mijnsheerenland, sectie D, nummer 2550, aan [appellant sub 2] toegezonden.

Bij besluit van 3 juni 2009 heeft de hoofdbewaarder het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de perceelsvorming ongedaan gemaakt.

Bij uitspraak van 3 september 2010, verzonden op 16 september 2010, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de hoofdbewaarder met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen een nieuw besluit op het door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de hoofdbewaarder bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 oktober 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 oktober 2010, hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

Bij besluit van 4 oktober 2010 heeft de hoofdbewaarder opnieuw op het door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar beslist, het besluit van 3 juni 2009 herroepen en kennelijk dat bezwaar ongegrond verklaard.

[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2011, waar de hoofdbewaarder, vertegenwoordigd door mr. I.J. Kloek-Tromp, werkzaam in dienst van de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M.A. de Boer, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Kadasterwet (hierna: Kw), voor zover thans van belang, is de bewaarder belast met het bijwerken van de basisregistratie kadaster.

Ingevolge artikel 53 vindt bijwerking plaats als bijhouding, dan wel als vernieuwing.

Ingevolge artikel 54, eerste lid, aanhef en onder a, vindt bijhouding, onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze of een andere wet, plaats op grond van veranderingen blijkens in de openbare registers ingeschreven stukken, voort zover die betrekking hebben op onroerende zaken en rechten, waaraan die zaken zijn onderworpen.

Ingevolge artikel 56 wordt de wijze van bijwerking, onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze of een andere wet, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld in dier voege, dat na een inschrijving de bijwerking terstond aanvangt en dat tenminste, ingeval een bijwerking leidt tot het wijzigen of aanvullen van de in de basisregistratie kadaster vermeld staande gegevens betreffende de eigenaars of beperkt gerechtigden, de kadastrale aanduiding, dan wel de grootte, in de registratie wordt vermeld, op grond van welk ingeschreven of ander stuk een bijwerking heeft plaatsgevonden.

Ingevolge artikel 57, eerste lid, doet, indien een meting noodzakelijk is ten behoeve van de bijhouding, de Dienst van het voornemen daartoe mededeling aan de personen die volgens de bij de Dienst bekende gegevens als eigenaar, beperkt gerechtigde, met uitzondering van evenwel hypotheekhouders en de rechthebbenden op erfdienstbaarheden zo die er zijn, of anderszins bij de bijhouding belanghebbenden zijn. De mededeling houdt in elk geval in de dag en het uur waarop de aanwijzing die de grondslag vormt voor de meting, zal plaatsvinden.

Ingevolge het derde lid verschaffen de in het eerste lid bedoelde belanghebbenden, indien naar het oordeel van de met de meting belaste ambtenaar nodig door aanwijzing ter plaatse, de door deze ambtenaar voor de bijhouding benodigde inlichtingen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld omtrent de bijhouding voor de gevallen waarin één of meer belanghebbenden niet voor de bijhouding benodigde inlichtingen of onderling tegenstrijdige inlichtingen verschaffen.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, van het Kadasterbesluit wordt, indien één of meer belanghebbenden niet de voor de bijhouding benodigde inlichtingen of onderling tegenstrijdige inlichtingen verschaffen, als bedoeld in artikel 57, derde lid, van de Kw , de bijhouding niet vervolgd, behoudens het bepaalde in het derde lid.

Ingevolge het derde lid wordt de bijhouding niettemin vervolgd, indien de omschrijving van de ligging van de nieuwe grenzen in het ingeschreven stuk naar het oordeel van de met de meting belaste ambtenaar geen twijfel overlaat en tevens niet in tegenspraak is met de door hem waargenomen afpaling.

Ingevolge het vierde lid wordt in het relaas van bevindingen melding gemaakt van de in het eerste en derde lid bedoelde omstandigheden.

Ingevolge artikel 39, tweede lid, van de Kadasterregeling 1994 (hierna: de regeling), voor zover thans van belang, worden, indien de inschrijving in de openbare registers een wijziging betreft in de rechtstoestand naar burgerlijk recht, dan wel een wijziging of aanvulling van de gegevens omtrent een rechthebbende en die inschrijving aanleiding geeft tot een wijziging of aanvulling van de in de kadastrale registratie vermelde gegevens, laatstbedoelde gegevens met het ingeschreven stuk in overeenstemming gebracht.

2.2. Tussen [appellant sub 2], wonende op het adres [locatie A] te Mijnsheerenland (hierna: perceel 1) en [wederpartij], wonende op het adres [locatie B] te Mijnsheerenland (hierna: perceel 2), bestaat, voor zover thans van belang, verschil van mening over de ligging van de erfgrens tussen desbetreffende percelen.

2.3. Op 27 april 2007 is in de openbare registers van het Kadaster in hypotheken 4 deel 52156 nummer 15 ingeschreven een vonnis van de rechtbank Dordrecht, sector civiel, van 25 oktober 2006, waaraan een foto en een afschrift van het uittreksel van de kadastrale kaart is gehecht (hierna: het vonnis).

2.4. Naar aanleiding van deze inschrijving heeft de hoofdbewaarder de basisregistratie kadaster bijgewerkt in verband met het nieuw gevormde perceel, kadastraal bekend gemeente Mijnsheerenland, sectie D, nummer 2550. Deze bijwerking is [appellant sub 2] meegedeeld op 28 november 2007.

In het besluit van 3 juni 2009 heeft de hoofdbewaarder zich op het standpunt gesteld dat in het vonnis onvoldoende is vermeld, waar zich het oostelijke punt van de verlaagde inrit bevindt en dat geen overeenstemming bestaat over een andere grens tussen de woningen op de percelen.

2.5. De rechtbank heeft aan de vernietiging van dat besluit strijd met artikel 14, derde lid, van het Kadasterbesluit ten grondslag gelegd. Hiertoe heeft zij overwogen dat de hoofdbewaarder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het vonnis omtrent de precieze grens tussen perceel 1 en 2 twijfel laat. Daartoe heeft zij verwezen naar de bij het vonnis gevoegde foto van de situatie ter plaatse en een afschrift van het uittreksel van de oude kadastrale kaart.

2.6. De hoofdbewaarder en [appellant sub 2] voeren aan dat de rechtbank ten onrechte naar de bij het vonnis gevoegde foto van de situatie ter plaatse heeft verwezen, nu dit geen ingeschreven stuk is, als bedoeld in artikel 14, derde lid, van het Kadasterbesluit . Verder heeft zij miskend dat uit het vonnis niet duidelijk volgt welk oostelijk punt wordt bedoeld.

Voorts is de uitspraak tegenstrijdig. Indien het vonnis duidelijk zou zijn, zou de rechtbank in die uitspraak het oostelijke punt niet hebben behoeven te markeren. Ten slotte heeft de rechtbank miskend dat het door haar gemarkeerde oostelijke punt zou betekenen dat de grens begint op een punt dat eigendom is van de overheid, hetgeen met zich brengt dat de kadastrale grens niet overeenkomt met de juridische grens, aldus de hoofdbewaarder en [appellant sub 2].

2.6.1. Uit artikel 14, derde lid, van het Kadasterbesluit volgt dat het oordeel van de met de meting belaste ambtenaar (hierna: de landmeter) over de omschrijving van de ligging van de nieuwe grenzen in het ingeschreven stuk bepalend is voor de vraag of de bijhouding wordt vervolgd. De landmeter heeft in de meetgegevens en waarnemingen, behorende bij het relaas van bevindingen van 11 oktober 2007, het oostelijke punt van de verlaagde inrit met een rode pijl gemarkeerd. Derhalve was het hem op basis van het vonnis kennelijk duidelijk waar de precieze grens tussen perceel 1 en perceel 2 volgens dat vonnis ligt. Geen grond wordt gevonden voor de conclusie dat de landmeter niet in redelijkheid tot dat oordeel heeft kunnen komen. Nu de gronden van het hoger beroep niet zien op het oordeel van de rechtbank over de vaststelling van de landmeter, leiden deze niet tot het daarmee beoogde doel.

Gelet op het voorgaande en nu voorts niet in geschil is dat deze grens niet in tegenspraak is met de door de landmeter waargenomen afpaling, diende de hoofdbewaarder de bijhouding te vervolgen, als hij aanvankelijk ook heeft gedaan.

2.6.2. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.

2.7. Bij besluit van 4 oktober 2010 heeft de hoofdbewaarder, ter uitvoering van de aangevallen uitspraak, opnieuw op het door [appellant sub 2] gemaakte bezwaar besloten. Dit besluit wordt ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht , gelezen in samenhang met de artikelen 6: 18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding. Gelet op hetgeen onder 2.6.1 is overwogen dient het beroep van [appellant sub 2] tegen dat besluit ongegrond te worden verklaard.

2.8. De hoofdbewaarder dient ten aanzien van [wederpartij] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het beroep tegen het besluit van de Hoofdbewaarder van het kadaster en de openbare registers van 4 oktober 2010, kenmerk 10.040572, ongegrond;

III. veroordeelt de Hoofdbewaarder van het kadaster en de openbare registers tot vergoeding van de bij [wederpartij] in verband met de behandeling van de hoger beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro) toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. bepaalt dat van de Hoofdbewaarder van het kadaster en de openbare registers griffierecht ten bedrage van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. P.A. Offers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.

w.g. Vlasblom w.g. Klein

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2011

97-591.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature