Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Weigering exploitatievergunning op grond van artikel 7, eerste lid, van de Verordening openbare inrichtingen, respectievelijk weigering van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet .

Uitspraak



RECHTBANK ALMELO

Sector bestuursrecht

Registratienummers: 10 / 574 HOREC BN1 A

10 / 575 HOREC NB1 A

uitspraak van de enkelvoudige kamer

in de geschillen tussen:

[naam],

wonende te Almelo, eiseres,

gemachtigde: J.E. Eshuis,

en

1. de burgemeester van Almelo,

2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almelo,

verweerders,

gemachtigde: mr. I.C. Dunhof-Lampe, advocaat te Enschede.

1. Aanduiding bestreden besluiten

Besluiten van verweerders d.d. 20 april 2010.

2. Procesverloop

Bij de bestreden besluiten hebben verweerders de bezwaren van eiseres tegen de weigering van een exploitatievergunning op grond van artikel 7, eerste lid, van de Verordening openbare inrichtingen (VOI) door de burgemeester, respectievelijk de weigering van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet (DHW) door het college van burgemeester en wethouders, ongegrond verklaard. Deze twee besluiten zijn in één schriftelijk besluit aan eiseres bekend gemaakt.

Blijkens het beroepschrift kan eiseres zich niet met deze besluiten verenigen.

De beroepen zijn gevoegd met het beroep van eiseres met zaaknummers 10/551 HOREC, behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 5 juli 2011, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door J.E. Eshuis, voornoemd, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door J. Huizing, medewerker van de gemeente Almelo, en mr. I.C. Dunhof-Lampe, advocaat te Enschede en kantoorgenoot van mr. J.H.B. Averdijk voornoemd. De behandeling van de beroepen is na sluiting van de behandeling ter zitting weer gesplitst.

3. Overwegingen

Allereerste dient de rechtbank vast te stellen of eiseres nog een procesbelang heeft bij de onderhavige procedures. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.

Vast staat dat eiseres beschikt over een (tijdelijke) bouwvergunning voor het verbouwen van het pand [adres] te [plaatsnaam] waarin destijds [naam] was gevestigd.

Deze bouwvergunning is verleend nadat het pand op 16 juni 2008 door brand is verwoest. Hoewel eiseres op dit moment niet langer huurster is van het pand, kan niet op voorhand worden uitgesloten dat zij dat op enig moment in de toekomst wel weer zou kunnen worden en dan gebruik zou kunnen maken van de bouwvergunning ten behoeve van de realisering van een horeca-inrichting waarvoor een exploitatievergunning en een drank- en horecavergunning nodig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres daarom nog een belang bij het oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van de bestreden besluiten.

Kern van de geschillen is de vraag of verweerders op goede gronden hebben geweigerd eiseres een exploitatievergunning op grond van de VOI, respectievelijk een drank- en horecavergunning ingevolge de DHW, te verlenen. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.

Ingevolge artikel 3 van de DHW is verboden zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en wethouders een horecabedrijf uit te oefenen.

Ingevolge artikel 7 van de VOI is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een horeca-inrichting te exploiteren.

In artikel 10, tweede lid, van de VOI, respectievelijk artikel 27, eerste lid, onder b, van de DHW , is bepaald dat een vergunning wordt geweigerd indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn.

Artikel 10, tweede lid, van de VOI en artikel 27, eerste lid, onder b, van de DHW zijn beide dwingendrechtelijk van aard. Als de daarin genoemde situatie zich voordoet moet de vergunning geweigerd worden.

Naar het oordeel van de rechtbank hebben verweerders zich terecht op het standpunt gesteld dat redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet meer met het in de aanvragen vermelde in overeenstemming zal zijn. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiseres, handelend onder de naam [naam], failliet is verklaard, dat zij niet meer staat ingeschreven in het handelsregister en dat de huurovereenkomst voor het pand aan het [adres] is ontbonden, terwijl het pand bovendien door brand is verwoest.

Nu de gevraagde vergunningen reeds op bovengenoemde primaire grond moesten worden geweigerd, kan de beoordeling van de subsidiaire weigeringsgronden, te weten artikel 10, zesde lid, van de VOI juncto artikel 3 en 7 van de Wet BIBOB , en artikel 27, derde lid, van de DHW juncto artikel 3 van de Wet BIBOB , achterwege blijven. De rechtbank is niet gehouden de beroepsgronden inzake de Wet BIBOB te bespreken nu op voorhand vast staat dat de uitkomst daarvan niet tot een ander oordeel kan leiden.

Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bestreden besluiten in rechte in stand kan worden gelaten. Voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

Beslist wordt derhalve als volgt:

4. Beslissing

De Rechtbank Almelo,

Recht doende:

verklaart de beroepen ongegrond.

Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag.

Aldus gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in tegenwoordigheid van G. Kootstra, griffier.

De griffier, De rechter,

Uitgesproken in het openbaar op 13 JULI 2011.

Afschrift verzonden op

AB


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature