Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Het hof veroordeelt de verdachte voor medeplegen van moord tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.

Met betrekking tot de door de advocaat-generaal gevorderde terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege overweegt het hof dat die maatregel niet passend is, omdat de verdachte nog niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld, niet zelf in het bezit was van het vuurwapen en volgens de deskundigen niet snel zal recidiveren.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



Sector strafrecht

Parketnummer : 20-003580-10

Uitspraak : 11 juli 2011

TEGENSPRAAK | PROMIS

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 22 september 2010 (LJN BQ6336) in de strafzaak met parketnummer 01/845566-09 tegen de verdachte,

[de verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1974],

wonende te [woonplaats], [adres],

thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost,

huis van bewaring locatie Ter Peel te Evertsoord,

bij welk vonnis:

- de verdachte van het onder 3 primair en subsidiair ten laste gelegde werd vrijgesproken;

- het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen werd verklaard;

- het bewezen verklaarde respectievelijk werd gekwalificeerd als “1. medeplegen van moord” en “2. medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”;

- de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren met aftrek van voorarrest;

- ten behoeve van [de vader van A] een schadevergoedingsmaatregel van EUR 6.904,31 (te vermeerderen met de wettelijke rente) aan de verdachte werd opgelegd;

- de vordering van de benadeelde partij [de vader van A][A] werd toegewezen tot het gevorderde bedrag van EUR 6.904,31 (te vermeerderen met de wettelijke rente).

Hoger beroep

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Omvang van het hoger beroep

Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd en aldus niet te zijn gericht tegen de door de rechtbank gegeven vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist, heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het vonnis waarvan beroep dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 28 februari 2011, 18 mei 2011 en 27 juni 2011, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 17 maart 2010, 10 juni 2010 en 8 september 2010.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van advocaat-generaal mr. A.W.A. Willemsen en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouwe mr. M.J. van de Laar naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met de last dat zij ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Ingeval het hof geen maatregel van terbeschikkingstelling zou willen opleggen, is het subsidiair standpunt van de advocaat-generaal dat de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren dient te worden veroordeeld. De vordering van de advocaat-generaal behelst voorts de volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging aan de verdachte van de bijbehorende schadevergoedingsmaatregel.

De raadsvrouwe heeft primair bepleit dat de verdachte integraal van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken en dat de benadeelde partij bijgevolg in zijn vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard. In subsidiaire zin heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep kan naar het oordeel van het hof om een aantal redenen niet in stand blijven. In de eerste plaats komt het hof met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank. Dat heeft in het bijzonder te maken met het feit dat de rechtbank bewezen heeft verklaard dat “meerdere” kogels met opzet en voorbedachte raad zijn afgevuurd, en voorts met het aantal medeplegers waarvan zij is uitgegaan. In de tweede plaats komt het hof, anders dan de rechtbank, niet tot een veroordeling voor het onder 2 ten laste gelegde.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover thans nog aan de orde - ten laste gelegd dat:

1.

zij op of omstreeks 6 december 2009 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet en met voorbedachten rade [A] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of (een of meer van) haar mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen (meermalen) een of meer kogel(s) in de richting van voornoemde [A] afgevuurd, waarbij die [A] door een van die kogels is getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [A] is overleden;

subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

[T] op of omstreeks 6 december 2009 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet en met voorbedachten rade [A] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben [T] en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogel(s) in de richting van voornoemde [A] afgevuurd, waarbij die [A] door een van die kogels is getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [A] is overleden,

tot en/of bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, op of omstreeks 6 december 2009 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, en/of Gemert, gemeente Gemert-Bakel, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door opzettelijk

- (op verzoek van die [T]) te trachten telefonisch af te spreken met die [A] en/of zich naar de woning van die [A] te begeven en/of bij de woning van die [A] aan te bellen en/of

- (vervolgens) bij de ontmoeting met die [A] niet mede te delen dat ook [R] en/of [T] (met een vuurwapen) naar de woning van die [A] zou(den) komen en/of (vervolgens) (op verzoek van die [T]) de voordeur van de woning van [A] open te laten (staan), waardoor die [T] en/of [R] de mogelijkheid hadden om de woning van [A] te betreden en/of woning van [A] betreden hebben en/of

- nadat die [A] heeft bemerkt dat die [T] en/of [R] in zijn woning waren en/of nadat in de woning geschoten is en/of nadat die [A] naar buiten is gerend/gelopen, achter die [A] en/of die [T] is aan te lopen en/of te roepen/zeggen "Schiet hem, schiet hem", althans woorden van gelijke aard of strekking;

2.

zij op of omstreeks 6 december 2009 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, en/of Gemert, gemeente Gemert-Bakel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een revolver, en/of munitie van categorie III, te weten 52 patronen (van het kaliber .22 long rifle), voorhanden heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Verkorte aanduiding

Waar het hof hierna in zijn overwegingen spreekt van [V], wordt bedoeld de verdachte [volledige naam van de verdachte]. Met [R] wordt bedoeld de medeverdachte [R] en met [T] wordt bedoeld de medeverdachte [T].

Vrijspraak

Naar het oordeel van het hof schiet het voorhanden bewijs tekort om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het onder 2 ten laste gelegde. Het hof overweegt in dat verband dat is komen vast te staan dat dit wapen en de munitie eigendom was van haar toenmalige partner [T]. Weliswaar kan worden vastgesteld dat [V] zich bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van het wapen met de munitie in de woning van haar en [T] aan [adres 2] te Gemert op of omstreeks 6 december 2009 en van het feit dat [T] dit wapen met munitie die 6e december 2009 heeft meegenomen naar de woning van het latere slachtoffer [A], maar het hof heeft niet op grond van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de [V] daarover ook zeggenschap heeft gehad. Ten laste van [V] kan daarom niet worden bewezen dat zij het wapen en de munitie voorhanden heeft gehad, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijs: de vastgestelde feiten en omstandigheden

Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen, waarnaar in de voetnoten bij dit arrest wordt verwezen, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.

• 1. De dood van [A]

1.1

Op 6 december 2009, tegen 10.00 uur ’s ochtends, is op de galerij van de vijfde verdieping van een flatgebouw aan [straat 1] te Geldrop het levenloze lichaam van een man aangetroffen. De ter plaatse gekomen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateerden hierover als volgt.

“Op zondag 6 december 2009, omstreeks 09.55 uur, werden wij, verbalisanten, […] gezonden naar [straat 1] [huisnummer] te Geldrop. Ter plaatse gekomen bleek op de galerij voor het pand [straat 1] [huisnummer 1] (door het hof verbeterd gelezen, onder meer op grond van het proces-verbaal op p. 528 , als nummer [huisnummer 2]) een persoon […] zojuist te zijn overleden. […] Uit het eerste onderzoek kwam naar voren dat de persoon welke was overleden, genaamd is: [A], geboren op [1979].”

1.2

De man werd door zijn vader en moeder geïdentificeerd als [A]. Van deze identificatie heeft verbalisant [verbalisant 3] het volgende proces-verbaal opgemaakt.

“Op dinsdag 8 december 2009, omstreeks 15.55 uur, confronteerde ik, verbalisant, in het St. Anna ziekenhuis te Geldrop: […] [de vader van A] en [de moeder van A] met het stoffelijk overschot van het slachtoffer.

Zowel [de vader van A] als [de moeder van A] verklaarden dat zij geconfronteerd waren met het lichaam van hun beider zoon, genaamd [A], geboren op [1979].”

1.3

Op 7 december 2009 heeft arts en patholoog F.R.W. van de Goot een uit- en inwendige schouwing op het lijk van [A] verricht. Daaruit bleek dat [A] onder meer aan zijn rechter elleboog een huidverscheuring had opgelopen en dat er verder sprake was van een enkelvoudig schotletsel. Het schotletsel heeft bloedverlies, longfunctieverlies en weefselschade tot gevolg gehad, hetgeen tot de dood heeft geleid. In het obductieverslag staat hierover het volgende vermeld.

“Bij de [op 7 december 2009 gehouden] sectie op het lichaam van [A] […] is het navolgende gebleken. […]

Het lijk was dat van een man met een lengte van 190 cm.

Uitwendig:

1. Er was links, zijwaarts aan de borst, een ronde huidperforatie van circa 5 mm in diameter.

2. Er was een deels scherprandige, deels wat rafelige huidverscheuring aan de rechter elleboog met onderliggende bloeduitstorting. Tevens waren er verschillende oppervlakkige krassen en beschadigingen nabij dit letsel. Op de huid was een schitterend scherfje aanwezig (waarschijnlijk een glasscherfje). […]

Inwendig:

1. Er was een schotkanaal, van links aan de borst, naar rechts en iets hoofdwaarts. Aan het einde van het schotkanaal (rechts aan de borst) was net onder de huid een grijze metalen kogel, welke aan de politie werd overhandigd. In de schotbaan lagen o.a. de beide longen, de aorta en de slokdarm.

2. Er was circa 2 liter bloed in de borstholte en er was een duidelijke bloeduitstorting in de rompwandspieren. […]

Interpretatie […]

Gezien o.a. de grote hoeveelheid bloed in de borstholte was dit bij leven opgelopen en het verklaart het intreden van de dood zonder meer op basis van bloedverlies, longfunctieverlies en weefselschade.

Er was aan de rechter elleboog een huidverscheuring met in de nabijheid meerdere kleine beschadigingen. Dit alles was het gevolg van inwerking van snijdend en/of klievend mechanisch geweld, zoals bijvoorbeeld kan optreden bij contact met schervend glas. […]

Conclusie

Bij [A], oud 30 jaren, was bloedverlies, longfunctieverlies en weefselschade ten gevolge van enkelvoudig schotletsel de oorzaak van het intreden van de dood.”

1.4

De kogel die in het lichaam werd aangetroffen, is overgedragen aan verbalisant [verbalisant 4]. De kogel was er een van het kaliber .22 en werd voor onderzoek veiliggesteld. Dat blijkt uit het volgende proces-verbaal.

“Op maandag 7 december 2009 heb ik verbalisant [verbalisant 4] de forensische sectie bijgewoond van het slachtoffer [A]. De sectie werd verricht door F.R.W. van de Goot. […] Tijdens de sectie werd in het lichaam van het slachtoffer een kogelpunt met het kaliber .22 aangetroffen. Het kogelpunt werd door mij, verbalisant, veiliggesteld, gewaarmerkt en voorzien van SIN AABA4866NL.”

• 2. Sporenonderzoek ter plaatse

2.1

[A] woonde aan [straat 1] [huisnummer] te Geldrop. Zijn lichaam werd op een afstand van minder dan 20 meter van zijn woning, voor de deur van de woning aan [straat 1] [huisnummer 2], aangetroffen. Vanaf de voordeur van de woning van het slachtoffer werd een groot aantal bloedsporen aangetroffen in de richting van het trappenportaal tot enkele meters voorbij de plaats waar zijn lichaam lag. Dat blijkt uit het volgende proces-verbaal van de verbalisanten [verbalisant 5], [verbalisant 6], [verbalisant 4] en [verbalisant 7].

“Uit verkregen informatie [bleek dat] […] het slachtoffer [A] […] [woonde aan de] [straat 1] [huisnummer] […] [te] Geldrop. […]

Wij, verbalisanten, zagen dat [deze woning zich bevond in een] […] flatgebouw. […] Wij zagen verder dat op de begane grond de bergingen van de betreffende woningen waren gesitueerd en […] dat vanuit het trappenportaal, op de begane grond, middels een afsluitbare deur een gang toegankelijk was alwaar betreffende bergingen bereikbaar waren.

Wij zagen vervolgens dat de toegang tot betreffend flatgebouw verkregen kon worden middels een centrale toegangsdeur. […]

Na het opmeten van de galerij op de vijfde verdieping bleek ons dat deze een breedte had van ongeveer 1,50 meter. […]

Wij, verbalisanten, zagen dat op de galerij van de vijfde verdieping […] het levenloze lichaam van een man lag. Wij zagen hierbij dat de benen van het betreffend slachtoffer gespreid waren in de richting van in de richting van genoemd trappenportaal. Wij zagen dat genoemd slachtoffer voor de voordeur lag van de woning [straat 1] [huisnummer 2] te Geldrop. Nadat de afstand was opgemeten vanaf het trappenportaal tot aan de plaats alwaar genoemd slachtoffer door ons was aangetroffen, bleek ons dat deze afstand ongeveer 23,54 meter bedroeg. Verder bleek ons dat de afstand van genoemd trappenportaal tot aan de voordeur van de woning [straat 1] [huisnummer] te Geldrop ongeveer 42,49 meter bedroeg.

Wij, verbalisanten, zagen vervolgens dat de voordeur van de woning [straat 1] [huisnummer] open stond. […]

Op de galerij alwaar door ons, verbalisanten, […] genoemd slachtoffer werd aangetroffen zagen wij dat vanaf de voordeur, van de woning [straat 1] [huisnummer] te Geldrop, een groot aantal bloedsporen aanwezig waren gaande in de richting van het […] trappenportaal tot enkel meters voorbij het aangetroffen slachtoffer.”

2.2

Bij forensisch technisch onderzoek bleek dat de voordeur van de woning van [A] geen braaksporen vertoonde. Het glas in deze deur was aan de buitenzijde intact, maar de binnenzijde van het bovenste raam van de voordeur was op twee plaatsen beschadigd. De eerste beschadiging bevond zich op een hoogte van circa 180 cm van de vloer en was een rond gat met daarachter een conchoïdale breuk: een breuk die onder andere optreedt indien een projectiel met hoge snelheid door een ruit wordt geschoten. Er werd op de bodem van de isolatieruimte tussen de buitenste en binnenste beglazing van het bovenste raam een projectiel aangetroffen en veiliggesteld (SIN AABS0648NL).

De tweede beschadiging aan de binnenzijde van het bovenste raam van de voordeur was een glasbreuk die zich bevond op een hoogte van circa 133 cm vanaf de vloer en was zeer waarschijnlijk ontstaan door botsend geweld. In deze breuk werd een scherf met bloed aangetroffen. Het onderzoek wees uit dat de conchoïdale breuk eerder was ontstaan dan de onderste breuk. De bevindingen van het forensisch technisch onderzoek zijn als volgt bij proces-verbaal verwoord.

“Op 7 december 2009, omstreeks 11.00 uur, werd door ons aangevangen met het daadwerkelijke forensische onderzoek in en aan de […] flatwoning [aan [straat 1] [huisnummer] te Geldrop]. […]

Op de buitenzijde van de [buitendeur] werden door ons geen braaksporen waargenomen. […]

Op de gewitte muur van de entree, welke zich direct links van de buitendeur bevond, werden door ons diverse bloedspatpatronen waargenomen.

Wij, verbalisanten, zagen dat het glas dat zich bevond in de buitendeur, geïsoleerd glas betrof. Wij zagen dat dit glas aan de buitenzijde van de woning intact was. Wij zagen dat het bovenste glasgedeelte aan de binnenzijde van de zojuist genoemde deur op twee plaatsen kapot was. De onderste breuk leek te zijn ontstaan door stotend geweld. Wij zagen dat de bovenste beschadiging naar alle waarschijnlijkheid was ontstaan door een inschot van een projectiel. […]

Wij zagen dat de onderste ruit volledig intact was, dit in tegenstelling tot de bovenste ruit.

Op circa 180 cm vanaf de vloer en circa 32,5 cm vanaf de rechter zijkant van het glas, zagen wij een beschadiging in de ruit. Wij zagen dat deze beschadiging een enigszins rond gat betrof dat zich enkel in de binnenste zijde van de isolatieruit bevond. Gezien vanaf de binnenzijde zagen wij dat zich achter het gat, aan de binnenzijde van deze ruit, een conchoïdale breuk (schulpvormig) bevond. Vanuit deze breuk liepen enkele radiaalbreuklijnen in diverse richtingen naar de buitenzijde van het raam. Ons is ambtshalve bekend dat een dergelijke breuk onder andere optreedt, indien een projectiel met hoge snelheid door een ruit wordt geschoten (inschot). […]

Op circa 133 cm vanaf de vloer en circa 35 cm vanaf de rechter zijkant van het glas […] werd door ons een tweede beschadiging waargenomen. Gezien de vorm van de aangetroffen glasbreuk was deze, zeer waarschijnlijk, ontstaan door botsend geweld. […]

Kennelijk was de conchoïdale breuk, het inschotspoor, […] eerder ontstaan dan de onderste breuk.

In de onderste glasbreuk bevond zich een scherf waarop wij bloed en vermoedelijk huidresten aantroffen. […]

Onder de glasbreuk, op de glaslat, zagen wij enkele bloedspatten, bloedvegen en tevens fijne zwarte haartjes. […]

Op de bodem van de isolatieruimte van de betreffende ruit zagen wij een vervormde loden prop liggen. Nadat wij enkele scherven uit de ruit verwijderd hadden, konden wij de loden prop uit de isolatieruimte nemen. De prop werd door ons herkend als een projectiel afkomstig uit een patroon. Het projectiel werd door ons veiliggesteld en gemarkeerd met de sin-code AABS0648NL.”

• 3. Waarnemingen van verschillende getuigen

3.1

De getuige [B] heeft vanaf haar woning uitzicht op de galerijen van de flats aan [straat 1] en zodoende de gebeurtenissen rondom het fatale schot kunnen waarnemen. Zij heeft tegenover de politie de volgende verklaring afgelegd.

“Ik ben getuige geweest van een schietpartij te Geldrop op zondag 6 december 2009. […]

Ik woon zelf op [het adres] te Geldrop. Vanuit de achterzijde van mijn woning en vanuit de achtertuin heb ik zicht op de galerij van de flats aan [straat 1] te Geldrop.

Ik was die ochtend in mijn woonkamer en hoorde geschreeuw. […] Ik ben voor mijn schuifpui gaan staan in mijn woonkamer en heb naar buiten gekeken. Ik zag toen dat er beweging was op de vijfde etage van de flat. Ik zag dat twee mannen achter elkaar aanrenden. Ik […] hoorde beide mannen schreeuwen naar elkaar. […] De mannen liepen achter elkaar aan in de richting van de trappenhal. […]

De mannen liepen maar een heel kort stukje achter elkaar aan, want ineens zag ik dat de voorste man wat afstand kon nemen, zich omdraaide en iets uit zijn kleding tevoorschijn haalde. Ik heb niet gezien waar hij dat voorwerp vandaan haalde, omdat hij het eigenlijk in zijn handen pakte, terwijl hij zich omdraaide. Ik zag dat de man het voorwerp in zijn rechterhand had. […] Het was zilverkleurig. Ik zag dat de man vervolgens zijn rechterarm strekte en met dat voorwerp in de richting wees van de andere man. Ik zag dat de andere man stil bleef staan. […] De beide mannen stonden op dat moment met de gezichten naar elkaar toe op een heel korte afstand van elkaar. […] Meteen nadat de man het voorwerp uit zijn kleding tevoorschijn haalde hoorde ik een schot afgaan. […]

Na een paar seconden zag ik dat de man die beschoten was, in elkaar zakte. […] Ik zag dat de schutter met het wapen op de in elkaar gezakte man afliep en normaals op hem richtte met het wapen. […] Op dat moment zag ik […] een jonge vrouw. […] Ik zag dat zij naar de man die op de grond lag, keek en naar de schutter. […] Ik zag […] dat ze […] een flatwoning binnen ging. […]

Nadat de schutter een paar keer heen en weer had gelopen, zag ik dat hij plotseling in de richting van de trappenhal liep en bij mij uit het zicht verdween […] door de deur van de trappenhal. […]

Ik zag ook dat de vrouw die ik eerder […] zag […] zich op de galerij bevond. Zij was op dat moment in het gezelschap van een lange slanke man. Die lange slanke man was zeker niet de schutter.”

3.2

De getuige [C], die in de ochtend van 6 december 2009 aanwezig was in de woning van haar vriend aan [straat 1] [huisnummer 2], heeft gehoord dat enkele mannen ruzie maakten op de galerij en dat een vrouw direct voorafgaand aan een knal riep “Schiet ‘m neer”. Haar getuigenverklaring luidt als volgt.

“Op zaterdag 5 december 2009 ben ik bij mijn vriend gebleven en heb [ik] aldaar de nacht doorgebracht. [Mijn vriend, genaamd [D], is woonachtig op het adres [straat 1] [huisnummer 2] te Geldrop.]

Op zondag 6 december 2009, omstreeks 09.51 uur, […] stond ik op de slaapkamer […]. De slaapkamer is gelegen aan de zijde van de galerij. Het raam van de slaapkamer stond op een kier open. […] Ik hoorde dat er ruzie werd gemaakt op de galerij. Ik hoorde […] mannenstemmen die tegen elkaar aan het schreeuwen waren. […] Ik riep tegen mijn vriend [naam] dat er weer ruzie was waarop deze naar de slaapkamer kwam. Op dat moment stonden wij allebei in de slaapkamer.

Opeens hoorde ik een vrouwenstem die riep: “Schiet ‘m neer”, of woorden van gelijke strekking. […] Ik hoorde deze stem van heel dichtbij. […]

Direct nadat ik de vrouwenstem had gehoord, hoorde ik een knal.”

3.3

De getuige [D], zijnde de vriend van de onder 3.2 genoemde getuige, heeft vrijwel hetzelfde gehoord. In zijn herinnering riep de vrouw “Schiet hem, schiet hem”. Na het schot te hebben gehoord, heeft hij door de luxaflex gekeken en gezien dat [A] voor zijn deur lag en dat er een jongen met een zilverkleurig pistool bij stond. Dat komt naar voren in de volgende getuigenverklaring.

“Mijn dag is gisteren (aangezien het verhoor heeft plaatsgevonden op 7 december 2009, begrijpt het hof: 6 december 2009) gehaast begonnen. Mijn vriendin […] [en ik] hadden ons verslapen. We werden pas iets na half tien in de ochtend wakker. Mijn vriendin […] kwam op een gegeven moment zeggen dat er ruzie was op de galerij. […] Onze slaapkamer grenst aan de galerij, dus daar ben ik naartoe gerend om te zien wat er aan de hand was.

Ik hoorde inderdaad dat er mensen naar elkaar aan het schreeuwen en aan het schelden waren. […]

Ik zag een schaduw lopen. Ik hoorde een vrouw roepen “Schiet hem, schiet hem”. […] Meteen daarna hoorde ik een schot. […] Toen heb ik door de luxaflex gekeken. Ik zag [A] bij mij voor de deur liggen. […] Ik heb [A] een gorgelend geluid horen maken. Het leek erop alsof hij het uitschreeuwde van de pijn. […] Kort nadat ik het schot heb gehoord en uit het raam keek, zag ik een persoon bij [A] staan. Ik zag dat het een jongen was. Ik zag dat hij een zilverkleurig pistool in zijn rechterhand vasthield.”

3.4

De getuige [E] is naar de galerij gelopen en zag een man op de grond liggen. Een andere man heeft toen een aantal keren naar hem geroepen dat hij weer naar binnen moest gaan. Korte tijd daarop zag hij een vrouw uit de woning van [A] komen lopen, die hij herkende als de ex-partner van [A], “[V]”. De getuigenverklaring van [E] houdt het volgende in.

“Ik ben woonachtig op [straat 1] [huisnummer 3] te Geldrop. […]

Op zondagochtend 6 december 2009 […] ben [ik] […] naar buiten gelopen, de galerij op. Op [dat moment] […] was het 09.48 uur. […] Ik zag op de galerij een man op de grond liggen. Ik zag dat deze man op zijn rug lag. Ik zag dat zijn benen uit elkaar lagen. […]

Ongeveer 1 à 2 minuten nadat ik de man zag liggen, zag ik dat er een man uit de woning van [A] kwam lopen. Ik zag dat hij met versnelde pas liep. Ik zag dat die man richting mij kwam gelopen en een aantal keer riep: “naar binnen jij!” […]

Ik stond toen nog even te kijken en na ongeveer 2 à 3 minuten zag ik dat er een vrouw uit de woning van [A] kwam gelopen. Ik zag dat deze vrouw huilde en in mijn richting kwam lopen […] Op het moment dat deze vrouw bij mij in de buurt kwam herkende ik haar. Ik zag dat het dezelfde vrouw was als waar [A] een tijd een relatie mee heeft gehad. […] Ik weet dat deze vrouw [V] heet.”

• 4. De verdachten en het gebruikte wapen

4.1

Op 6 december 2009 werden [V] en haar (toenmalige) vriend [T] als verdachte aangehouden. Bij een onderzoek in de auto van voornoemde [T], een rode Citroën Xantia, werd een tonnetje met daarin een vuurwapen en ronsel gevonden. Het proces-verbaal van dat onderzoek houdt daarover het volgende in.

“Op 6 december 2009 werd […] in Gemert een personenauto, merk Citroen , type Xantia en voorzien van het kenteken [kenteken], [welke eigendom is van [T] ] in beslag genomen voor verder forensisch technisch onderzoek. […]

Op 7 december 2009 […] heb ik, [verbalisant 8], […] een forensisch onderzoek technisch onderzoek verricht aan voornoemde personenauto. […] Daarbij werd het volgende bevonden:

Ik zag achter de bijrijdersstoel voor de zitting van de achterbank op de vloer van de personenauto een plastic tas. Ik zag onder voornoemde plastic tas een witte cilindervormige kunststoffen ton, welke was voorzien van een rode kunststoffen schroefdop. Ik zag in de voornoemde ton enkele gripzakken en een kolf van een revolver. […]

Op 7 december 2009 heb ik, [verbalisant 8], volgens de geldende FT normen de revolver uit voornoemde ton gehaald. Ik zag dat een zilverkleurige revolver, voorzien van het opschrift ‘Colt’ betrof. Ik zag dat de greep van de revolver van hout was vervaardigd en bruin van kleur was. Ik zag tevens dat het ronsel niet in de revolver was geplaatst. De revolver werd door mij, [verbalisant 8], verpakt in een papieren zak, welke werd voorzien van SIN sticker AABO5609NL. Ik zag dat er een plastic transparant doosje in de ton aanwezig was. Ik zag vervolgens dat het ronsel in een plastic doosje was opgeborgen.

[…] Ik zag dat er vier patronen en twee hulzen in het ronsel aanwezig waren. […] Het ronsel werd door mij, [verbalisant 8], verpakt in een papieren zak, welke werd voorzien van SIN sticker AABO5610NL.”

4.2

De revolver en het ronsel zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI) onderzocht. Bij dat onderzoek werd verder betrokken de kogel die in het lichaam van [A] is aangetroffen en het projectiel dat afkomstig is uit het raam van zijn voordeur. In een deskundigenrapport werden de bevindingen als volgt verwoord.

“Beschrijving revolver [AABO5609NL] en ronsel [AABO5610NL].

Het rondsel [AABO5610NL] past in de revolver [AABO5609NL]. […] In de kamers van het ronsel kunnen patronen van het kaliber .22 Short, Long en Long Rifle worden geplaatst.[…]

Schieten met de revolver [AABO5609NL]

Om meerdere schoten achter elkaar met de revolver te lossen moeten […] de volgende handelingen worden verricht. De haan moet met de hand in de gespannen stand worden gezet. Als hierna de trekker wordt overgehaald, wordt de patroon die zich voor de loop bevindt verschoten. Hierna moet de vergrendelpen naar voren worden getrokken en het rondsel gedraaid. […] Als de volgende patroon voor de loop is gebracht, kan de haan opnieuw worden gespannen en opnieuw een schot worden gelost. […]

Resultaten onderzoek kogels

De licht gedeformeerde loden kogel [AABA4866NL] […] [past] gezien de massa en uiterlijke kenmerken […] het best bij het kaliber .22 Long Rifle. […] De zwaar gedeformeerde en deels gefragmenteerde kogel [AABS0648NL] […] [past] gezien de massa en de uiterlijke kenmerken […] bij de kalibers .22 Short, Long en Long Rifle.”

4.3

De revolver en het ronsel zijn ook onderworpen aan een DNA-onderzoek. Daaruit bleek dat onder meer DNA is aangetroffen op de greep van de revolver, de loop van de revolver en het ronsel. Het DNA op de greep van de revolver en het ronsel kan afkomstig zijn van [T] met een berekende frequentie van kleiner dan 1 op 1 miljard.

Van het DNA op de loop van de revolver is een DNA-mengprofiel verkregen met DNA-kenmerken van minimaal twee personen. In aanmerking genomen dat het DNA-profiel van [T] ook met dat mengprofiel matcht, is het DNA-profiel van een tweede celdonor uit dit mengprofiel afgeleid. Daarmee matcht het DNA-profiel van het slachtoffer [A]. Deze DNA-matches hebben allemaal een berekende frequentie van één op één miljard. Een en ander is als volgt in een deskundigenrapport neergelegd. Het hof gaat ervan uit dat de weergave “AABL5610NL#01 (met bloed) van de ronsel” op p. 1509 van dit rapport als weergegeven in het onderstaande schema een verschrijving is en moet worden gelezen als “AABO5610 NL#01” als in hetzelfde rapport op p. 1505 is aangegeven.

“Onderzoek naar biologische sporen. […]

De revolver [AABO5609NL] is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is bloed aangetroffen. Twee bloedsporen zijn bemonsterd en veiliggesteld als [AABO5609NL]#1 (bij trekker) en [AABO5609NL]#02 (onderzijde loop) voor een DNA onderzoek. […]

De ronsel [AABO5610NL] is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij is bloed aangetroffen. Eén bloedspoor is bemonsterd en veiliggesteld als [AABO5610NL]#01 voor een DNA-onderzoek. […]

DNA-bemonstering

Toelichting 1:

Van het DNA in de bemonstering [AABO5609]#02 (met bloed) van de revolver is een DNA-mengprofiel verkregen waarin DNA-kenmerken zichtbaar zijn van minimaal twee personen, waarvan minimaal één man. Het DNA-profiel van de verdachte [T] [RAAK9275NL] matcht met het DNA-mengprofiel. Vanwege deze match en omdat het DNA-profiel van de verdachte [T] [RAAK9275NL] matcht met het (enkelvoudige) DNA-profiel van het bloed/celmateriaal in de bemonstering [AABO5609NL]#01, die bij benadering van dezelfde locatie op de revolver afkomstig is, wordt aangenomen dat een deel van het bloed/celmateriaal in de bemonstering [AABO5609NL]#02 van [T] kan zijn. Op basis van deze aanname, en op basis van de aanname dat de bemonstering [AABO5609NL]#02 bloed/celmateriaal van twee celdonoren bevat, is het DNA-profiel van een tweede celdonor uit het DNA-mengprofiel van het bloed/celmateriaal in de bemonstering [AABO5609NL]#02 afgeleid. Het DNA-profiel van het slachtoffer [A] [AACB5522NL] matcht met het afgeleide DNA-profiel. Dit betekent dat de bemonstering [AABO5609]#02 celmateriaal bevat dat afkomstig kan zijn van de verdachte [T] en eveneens celmateriaal bevat dat afkomstig kan zijn van het slachtoffer [A]. De berekende frequentie van het afgeleide DNA-profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard. Oftewel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit afgeleide DNA-profiel is kleiner dan 1 op 1 miljard.”

4.4

[T] heeft verklaard dat hij degene is die op [A] heeft geschoten en dat hij op 6 december 2009 met zijn vriend [R] en zijn toenmalige vriendin [V] naar [A] is gegaan. Zijn verklaring houdt op dit punt het volgende in.

“[In mijn] eerdere verklaringen […] heb [ik] enkele zaken weggelaten die betrekking hebben op [R] en [V]. Ik ben degene die geschoten had [op [A]] en wilde ook de schuld op mijn nemen en mijn vriendin en vriend hierbuiten houden. […] Wij zijn [op 6 december 2009] […] met mijn auto, rode Citroën Xantia, kenteken [kenteken], [naar de flat waar [A] woont] gereden.”

• 5. De aanleiding voor het bezoek aan [A]: de sekstapes en de bedreigingen

5.1

[T] verklaarde dat hij in de nacht van 5 op 6 december 2009 met [V] ruzie heeft gekregen vanwege haar spullen die bij [A] stonden. Hij heeft toen zijn vriend [R] gebeld. Dat blijkt uit de volgende verklaring.

“In de nacht van zaterdag 5 op zondag 6 december 2009 was ik die ochtend samen met [V] thuis op [adres 2] te Gemert. Wij hadden ruzie gekregen over de spullen van [V] die nog bij [A] stonden. […] Volgens mij heb ik toen mijn vriend [R] gebeld. Die is vervolgens ook naar ons toegekomen.”

5.2

Volgens [R] is hij meermalen gebeld met de vraag of hij wilde komen. Omstreeks 03.00 uur is hij naar de woning van [V] en [T] gereden. Dat blijkt uit de volgende verklaring.

“Op 6 december 2009 tussen 00.00 uur en 03.00 uur [werd ik door [V] en misschien ook wel [T] een paar keer gebeld met de vraag of ik naar hen toe wilde komen]. Ik […] ben omstreeks 03.00 uur met mijn eigen auto naar hen toe gereden.”

5.3

[R] verklaarde als volgt over de redenen waarom [V] en [T] die nacht/ochtend naar [A] wilden rijden.

“Toen ik bij [T] en [V] thuis kwam hebben ze het over de ex van [V] uit Geldrop gehad. Ik weet van [V] dat deze ex [A] heet. […] Ik heb gehoord dat [T] en [V] allebei gezegd hebben dat het bedreigen door [A] maar eens afgelopen moest zijn en dat de relatie tussen deze [A] en [V] echt kut was. Dit bovenstaande over [A] is op 6 december 2009 in de ochtend op [adres 2] ook ter sprake gekomen.”

“Er werd […] gesproken over het feit dat [T] en [V] een keer naar Geldrop moesten rijden. […] In mijn idee wilden [T] en [V] naar Geldrop om te zorgen dat de bedreigingen door [A] zouden stoppen.”

“[Verbalisant:]Wat was de aanleiding […] dat jullie naar [A] toe gingen nou precies?

[R:] [T] en [V] wilden dat de bedreigingen door [A] zouden stoppen en ze wilden dat [A] opgenomen videobeelden van seks tussen [A] en [V] aan hun zou geven zodat dit niet op het internet zou komen.

[Verbalisant:] Hoe wist je dat?

[R:] Daar is over gesproken die nacht voordat we naar Geldrop gingen. [V] zei toen dat ze bang was dat [A] die videobeelden op internet zou zetten. Er is gezegd dat we naar Geldrop gingen om de bedreigingen door [A] te stoppen en dat we dan ook niet moesten vergeten om die videobeelden mee te nemen.”

5.4

[T] verklaarde desgevraagd dat [A] daarmee inderdaad heeft gedreigd. Zijn verklaring houdt hierover het volgende in.

“[Verbalisant:] We hebben gehoord dat er ook foto’s en andere zaken van [V] in die woning liggen, waarop ze staat in seksuele houdingen. Klopt dat?

[R:] Ja, dat klopt. […]

[Verbalisant:] Waarom wilde ze die […] hebben?

[R:] Omdat [A] had gedreigd dat hij die opnames allemaal op het internet zou zetten.”

5.5

[R] verklaarde voorts dat de revolver van [T] op de salontafel lag toen de bedreigingen die nacht werden besproken. Deze verklaring van [R] is als volgt opgetekend.

“Ik had gezien dat de revolver van [T] op de salontafel van [T] en [V] lag toen ik daar ’s nachts kwam. Ik heb dat wapen wel vaker zien liggen en ik wist dat [T] het wapen vaak bij zich had.

Terwijl wij zo aan het buurten waren, hoorde ik [V] ineens zeggen: “Kom op dan rijden we er nou heen” of woorden van die strekking. Dit was in de ochtend, het was al licht buiten. […] Toen [V] dat zei, zijn we eigenlijk ook meteen aangetreden. We zijn in de auto van [T] gestapt […] en […] naar Geldrop gereden. […] We zijn toen […] gereden naar de flat van [A].”

5.6

Voordat [R] met [V] en [T] meeging naar [A], heeft hij eerst zijn handschoenen uit zijn auto gepakt. Hij wilde namelijk geen sporen achterlaten wanneer het mis zou gaan. Zijn verklaring luidt als volgt.

“Voordat ik in de Citroen van [T] ging zitten heb ik eerst mijn handschoenen uit mijn eigen auto gepakt. Ik heb mijn handschoenen meegenomen voor het geval het mis zou gaan, dat ik dan geen sporen achter zou laten daar. Ik wist voordat we gingen dus al dat [T] en [V] deze [A] iets duidelijk wilde gaan maken.”

5.7

Dat [R] zijn handschoenen meenam, had verder te maken met het vermoeden dat [T] kwaad was op [A]. Dat blijkt uit de volgende verklaring van [R].

“Ik had wel al de hele tijd het vermoeden dat [T] erg boos was op [A]. […] Ik had daar dus een slecht gevoel over en daarom heb ik ook die handschoenen meegenomen. Ik wilde niet dat mijn vingerafdrukken daar achter zouden blijven als [T] iets geks zou gaan doen.”

5.8

[R] verklaarde dat hij nog had getwijfeld of hij mee zou gaan, omdat het geen vriendelijk gesprek zou worden. Deze verklaring luidt als volgt.

“Ik twijfelde in het begin voordat we naar Geldrop gingen al of ik mee zou gaan. Ik had namelijk al het idee dat het geen vriendelijk gesprek zou worden bij deze [A].”

5.9

[R] verklaarde desgevraagd dat hij [T] mogelijk zou kunnen helpen als hij met [A] ging vechten. Zijn verklaring hieromtrent houdt het volgende in.

“[Verbalisant:] Je hebt verklaard dat je met [T] de woning van [A] binnen bent gegaan omdat je dan misschien zou kunnen ingrijpen. Wat bedoelde je daar precies mee?

[R:] Ik bedoel daarmee dat ik iets kan doen om [T] te helpen, als hij met [A] gaat vechten. Ik zou die [A] bijvoorbeeld met een klem vast kunnen zetten.”

• 6. Besef dat [T] het wapen meenam

6.1

[R] verklaarde dat hij wist dat het gigantisch fout kon gaan, omdat hij dacht dat [T] zijn revolver had meegenomen. Hij had die revolver namelijk bijna altijd bij zich. Dat blijkt uit de volgende verklaring.

“Ik wist wel dat het gigantisch fout zou kunnen gaan, temeer omdat ik ook wist dat hij dat kutding bij zich had. Met dat kutding bedoel ik de revolver van [T]. Ik heb niet gezien dat hij die revolver mee had genomen, maar hij had dat ding bijna altijd bij zich. […] Het was een soort obsessie voor hem.”

6.2

Ook verklaarde [R] dat [T] de laatste tijd was veranderd. Deze verklaring houdt het volgende in.

“Ik wist ook dat [T] de laatste tijd veranderd was.”

6.3

[R] heeft de revolver de laatste weken regelmatig gezien. [T] had dat wapen in diens woning ook steeds in het zicht liggen. Het verbaasde hem dan ook niet dat [T] het wapen had meegenomen. Dat blijkt uit de volgende verklaring van [R].

“De laatste weken heb ik het vuurwapen regelmatig gezien. [T] had het altijd thuis liggen zodat ik hem kon zien en als hij naar mij kwam legde hij het vuurwapen ook gewoon op tafel. […] Toen ik die nacht op [adres 2] kwam heb ik het vuurwapen al gezien. […] [T] heeft het vuurwapen toen op de tafel gelegd. […]

Ik was wel meer op mijn hoede en een stuk zenuwachtiger omdat ik dacht dat [T] het vuurwapen al bij zou hebben. […] Het verbaasde mij ook zeker niet dat hij het vuurwapen bij zich had.”

6.4

[V] verklaarde dat [T] wel eens eerder in haar gezelschap met een vuurwapen naar [A] is gegaan. Haar verklaring houdt het volgende in.

“We zijn wel eens vaker bij [A] geweest en toen had [T] ook een pistool in zijn broeksband.”

6.5

De getuige [F], een halfbroer van [V], verklaarde als volgt.

“Ik ben een halfbroer van [V].[…] Ik kwam regelmatig bij [V] over de vloer. […] Ik wist dat [T] een vuurwapen heeft. Ik heb dat wapen gezien in de woning van [T] aan [adres 2]. […] Het wapen was zilverkleurig met een bruin handvat. […] Het was een soort ladygun van het merk Colt. […] Ik weet dat [T] het wapen weleens bij had. Ik ben een keer met [V], [T] en [G] naar [A] gereden om kleren van [V] op te halen. Ik hoorde toen dat [T] zei dat het wapen geladen was. […]

Bij [T] en [V] thuis waren ze erover aan het praten dat ze met het vuurwapen bij [A] langs waren geweest om cd’s op te halen. Ik hoorde dat [T] zei dat hij hem de volgende keer neer zou schieten.”

• 7. De wijze waarop de woning van [A] is betreden

7.1

[R] verklaarde dat [T] tegen [V] heeft gezegd dat zij moest aanbellen. Zijn verklaring luidt daaromtrent als volgt.

“[Verbalisant:]Wat heeft [T] tegen [V] gezegd voordat ze naar de flat ging en wat werd hierop geantwoord?

[R:] Ik weet niet precies hoe [T] het heeft gezegd, maar het kwam er op neer dat [V] aan moest bellen bij [A].”

7.2

[T] heeft voorafgaand aan het bezoek aan [A] ook tegen [V] gezegd dat zij de voordeur open moest laten, aldus [T] in zijn hierna weergegeven verklaring.

“Wij zijn [op 6 december 2009] […] met mijn auto […] [naar de flat waar [A] woont] gereden. […] Toen [V] uitstapte zei ik tegen haar: “Laat de voordeur maar open.””

7.3

Nadat [V] het flatgebouw werd binnengelaten, zijn [T] en [R] via de ingang voor de bergingen naar binnengegaan. [T] had [R] daar laten weten dat hij stil moest zijn. Na vijf tot tien minuten te hebben gewacht, zijn zij via de centrale hal en met de trap naar de vijfde etage gelopen. [R] zag toen dat de deur van de woning niet dicht was. Dat blijkt uit de volgende verklaring van [R].

“Toen zijn we met z’n drieën naar de flat van [A] gelopen. Ik zag dat [V] naar de centrale ingang van het gebouw liep en ik zag dat ze aanbelde. Ik kon niet horen wat er gezegd werd, want [T] en ik stonden bij de ingang van de schuurtjes, op de andere hoek van de flat. Ik zag dat [V] binnen gelaten werd. […]

Ik hoorde [T] op een gegeven moment zeggen: “Hou die deur open” of woorden van die strekking. Ik zag dat [T] een deur openhield die toegang gaf tot de schuurtjes van de flat. […] Ik ben toen door die deur naar binnen gestapt en heb mijn voet tegen die deur gezet. [T] stond op dat moment half binnen en half buiten. Op een gegeven moment is [T] naar binnen gekomen en heb ik de deur laten dicht gaan. We waren toen in een gangetje met allemaal deuren van schuurtjes/bergingen. […] We zijn het gangetje in gelopen en aan het einde van dat gangetje zat weer een deur. We zijn een tijdje blijven staan voor die deur. Die deur kwam uit in de centrale hal van de flat, waar [V] naar binnen was gegaan. We hebben een tijdje in dat gangetje voor die deur gestaan, ik denk zo’n vijf of tien minuten. Ik heb [T] niet gevraagd wat we eigenlijk daar deden. Ik zag en hoorde […] dat [T] mij steeds gebaarde dat we stil moesten zijn. Hij deed dit door het te zeggen en door ‘ssst’ te zeggen.

Na ongeveer vijf à tien minuten zijn we door de deur naar de centrale hal van het gebouw gelopen en met de trap naar boven gegaan. […] Toen we op de vijfde etage waren zijn we door een deur de galerij opgelopen. We zijn toen een stukje in de richting van die woning gelopen en ik zag dat de voordeur van die woning niet dicht was.”

7.4

Ook [T] zag dat de deur open stond, zo blijkt uit zijn hierna weergegeven verklaring.

“Toen ik bij de flat van [A] aankwam, zag ik dat de voordeur op een kiertje stond. Ongeveer 3 cm open.”

7.5

Volgens [R] zijn zij nog een keer teruggelopen naar het trappengat om daar even te blijven staan. Daarna zijn zij opnieuw in de richting van de woning van [A] gelopen. Hij heeft toen in het halletje gewacht, terwijl [T] is doorgelopen naar een tweede deur. Ten aanzien van deze momenten luiden zijn verklaringen als volgt.

“We zijn toen weer terug gelopen naar de deur van het trappengat en hebben daar even gestaan. Ik denk dat dit zo’n minuutje geduurd heeft. Toen zag ik dat [T] in de richting van de woning van [A] liep. Ik zag dat hij gebaarde of ik met hem mee kwam of dat ik daar bleef staan bij het trappengat. Ik heb toen even getwijfeld, want ik vond het maar raar allemaal. […]

Ik heb uiteindelijk toch besloten om maar mee te gaan. […] [T] en ik zijn toen het halletje van de woning van [A] in gelopen. De voordeur van de woning gaat naar binnen open. […] Ik zag dat er aan de andere kant van het halletje weer een deur was. […] Ik zag dat die deur dicht zat. […] Ik zag dat [T] een beetje aan het wachten was voor die tweede deur. Toen wist ik helemaal dat er iets vreemds aan de hand was. […]

In mijn idee hebben we heel erg lang in dat halletje gestaan, wel een kwartier of zo. […] [T] heeft me wel gebaard dat ik naar hem toe moest komen, maar ik ben gewoon blijven staan. Ik wist al dat er iets helemaal fout zat en dat ik eigenlijk weg moest gaan. De voordeur […] had [T] gesloten toen we binnen in dat halletje waren.

Op een gegeven moment is [T] toch de woning verder in gegaan. Ik hoorde vervolgens dat er wat geschreeuwd werd, ik hoorde de stem van [T] en een andere stem waarvan ik aannam dat het de stem van [A] moest zijn. […] Ik ben enorm geschrokken van al dat geschreeuw en verstijfde helemaal.”

“Ik […] had […] nog kunnen weggaan maar dat heb ik […] niet gedaan. Ik ben toen helemaal verstijfd omdat ik het gevoel had dat het nu echt helemaal mis zou gaan, temeer omdat ik er vanuit ging dat [T] met zijn vuurwapen in de woning van [A] stond.”

7.6

[T] verklaarde over deze momenten het volgende.

“Ik hoorde hun, [A] en [V] praten. Ik ben[…] het tweede halletje ingelopen en ben in de linker slaapkamer deur gaan staan. […] Op een moment komt [A] het halletje in en liep naar de keuken. Ik zeg dan: “Hé [A]”. […] [A] rende de keuken in […] en wilde de deur dicht duwen. Ik zat tussen de deur met mijn voeten. [A] trok de deur open en kwam naar buiten en duwde mij weg. Ik zette een pas naar achter en zag dat [A] naar de voordeur rende. […] Ik ren achter [A] aan. Ik heb mijn wapen nog niet in mijn hand. [A] gooide de deur tussen de twee hallen open.

7.7

[V] verklaarde dat zij zich in de woonkamer bevond en dat zij een hoop herrie aan de voordeur hoorde nadat [A] naar de keuken was gelopen.

“[Ik was] in de woonkamer. Toen [A] drinken ging halen kwam [A] niet meer terug en ik hoorde een hoop herrie aan de voordeur.”

Gelet op de zich in het dossier bevindende plattegrond begrijpt het hof dat de woonkamer aansluit op het tweede halletje, welk halletje weer aansluit bij het halletje bij de voordeur.

• 8. De worsteling in het halletje en het eerste schot

8.1

[R] verklaarde dat [A] in paniek het halletje binnenkwam en gevolgd werd door [T]. Er ontstond een worsteling waarbij [T] op enig moment zijn revolver in zijn rechterhand had. Deze verklaring luidt als volgt.

“Ik stond daar nog steeds tussen de kapstok en de voordeur. De voordeur was gesloten. Ik zag de tussendeur met dat glas open vliegen en [A] het halletje in komen vliegen. […] Ik zag aan het doen en laten van [A] dat hij heel erg in paniek was. Ik zag ook dat [A] kennelijk schrok van mijn aanwezigheid en ik zag en voelde dat [A] mij met zijn linkervoet tegen mijn linkerknie schopte. […] Ik heb gezien dat [A] uit alle macht probeerde om de voordeur te openen. [T] kwam direct na [A] ook het halletje in en hij stond zowat tegen [A] aan. […] Ik zag […] dat [T], toen hij daar zo dicht bij [A] stond, dat ding in zijn rechterhand had. Met dat ding bedoel ik zijn revolver.

8.2

[T] verklaarde over de worsteling dat hij het wapen in de richting van [A] wist te brengen, maar dat die zijn arm naar boven sloeg en dat daardoor zijn wapen is afgegaan. In zijn verklaring verwoordt hij dat als volgt.

“Ik ben er direct weer achteraan gegaan. Ik zag dat [A] direct de entreehal in rende richting de voordeur. Ik zat er toen ook inmiddels weer kort achter en in de entreehal zag ik dat [A] weer stopte en zich naar mij toe omdraaide. Wederom zijn we daar in een vuistgevecht verzeild geraakt.[…]

Op enig moment kon ik hem tegen de voordeur aan duwen en kon ik met mijn hele gewicht hem tegen die voordeur gedrukt blijven houden. Hierdoor kreeg ik de kans om mijn vuurwapen, die ik had meegenomen, te pakken en in de richting van [A] zijn lichaam te brengen. Ik zag dat [A] een arm onder het wapen kon krijgen en ik voelde dat hij naar boven sloeg. Ik had op dat moment mijn vinger al aan de trekker en door die klap ging het wapen af.”

8.3

Hoewel hij het aanvankelijk ontkende, kan uit de hierna weergegeven inhoud van een brief van [R], geschreven tijdens zijn voorarrest in deze zaak, worden afgeleid dat hij het schot heeft gehoord.

“Eenmaal bij die jongen binnen kregen [T] en hij […] ruzie in de hal. Ergens tijdens die worsteling […] heeft [T] een revolver getrokken die ook nog eens af is gegaan. Of dat opzettelijk gebeurde of niet, kan ik niks over zeggen, daar ik dat niet weet. Wat ik wel weet, is dat ik daar dusdanig van verschoten ben dat ik besloot om verder de woning in te gaan terwijl hun naar buiten gingen.”

8.4

Na het schot wist [A] te vluchten. [R] beschrijft dat als volgt.

“Ik zag dat het [A] lukte om de voordeur te openen en ik zag dat hij wegrende, linksaf de galerij op.”

8.5

[T] heeft toen zijn revolver opnieuw schietklaar gemaakt, deze in zijn jaszak gestoken en is achter [A] aangegaan. Dat blijkt uit de volgende verklaring van [T].

“U vraagt mij of ik eens uit kan leggen hoe het gegaan is nadat [A] mij achteruit had geduwd en er een schot is gegaan. Ik heb toen de handeling verricht om mijn revolver weer schietklaar te krijgen en heb hem weer terug in mijn jaszak gestoken. Ik ben toen achter [A] aangegaan die inmiddels de woning uit was gevlucht. Hij was de voordeur uit en dan linksaf gelopen.”

• 9. Het gebeuren op de galerij en het tweede schot

9.1

In de hierna weergegeven verklaring van [T] komt naar voren dat [A] viel en dat hij hem daarom voorbij kon lopen.

“Ik zag dat hij viel en ik kon hem voorbij lopen. Doordat ik tussen [A] en de trappenhal in stond, dwong ik hem om met mij in contact te komen, zodat ik hem aan kon spreken. Vervolgens ontstond er tussen ons een scheldpartij.”

9.2

Volgens [R] is [V] enkele seconden na [T] naar de galerij gelopen. De verklaring van [R] houdt hieromtrent het volgende in.

“Ik zag dat [A] de galerij op rende, linksaf richting trappenhal. Ik zag dat [T] er […] achter aan rende. […] Een paar seconden later rende [V] ook de galerij op.”

9.3

[R] verklaarde dat nogmaals in de volgende verklaring en voegde daaraan toe dat hij onder meer een vrouwenstem heeft horen roepen.

“Ik […] hoorde [A] en [T] buiten schreeuwen. Op dat moment zag ik [V] door de glazen tussendeur het halletje binnen komen. Die deur stond nog open, in ieder geval een stukje. Ik zag dat [V] meteen doorliep naar de galerij. […] Ik zag dat zij ook linksaf de galerij opliep. […].

Ik hoorde kwade stemmen buiten roepen, waaronder een vrouwenstem.”

9.4

[T] heeft zijn revolver getrokken en van anderhalve meter afstand geschoten op [A]. Dat blijkt uit zijn hierna weergegeven verklaring.

“Ik liep [A] voorbij en draaide me om toen ik een tot anderhalve meter voor hem was. [A] stond op en hij begon schreeuwend tegen mij te schelden. Ik begon ook tegen hem te schreeuwen. […]

Op [een] moment […] grijp ik mijn colt uit mijn jaszak. […] Ik […] [heb] mijn colt op zijn lichaam gericht en schoot […] met de colt een kogel op hem af. […] Ik zag dat hij vrijwel meteen op de grond viel. […] Op dat moment steek ik de colt terug in mijn jaszak. Ik loop hem voorbij in de richting van zijn woning en draai dan om. […] Toen rende ik weg.”

9.5

[R] heeft [T] na het schot horen roepen “Weg hier” of “Nokken”. Dat blijkt uit de volgende verklaring van [R].

“Opeens hoorde ik een knal. Ik wist op dat moment wel dat er met een vuurwapen geschoten werd. […] Nadat het schot afgegaan was, hoorde ik [T] roepen: “Weg hier” of “Nokken” of zoiets.”

9.6

[T] verklaarde dat hij inderdaad iets tegen iemand op de galerij heeft gezegd. Zijn verklaring daarover luidt als volgt.

“U vraagt mij of ik mij kan herinneren dat ik tegen mensen op de galerij iets gezegd heb over dat ze terug naar binnen moesten gaan. Ik kan mij herinneren dat ik inderdaad iets gezegd heb tegen iemand. Ik heb gezegd dat hij naar binnen moest gaan.”

• 10. De vlucht en het wegmaken van sporen

10.1

[R] verklaarde dat [V] vervolgens weer de woning van [A] kwam binnengelopen, dat hij zijn capuchon heeft opgezet en zijn handschoenen heeft aangetrokken en samen met [V] is vertrokken. Zij hebben daarbij [A] moeten passeren. Hij hoorde [A] toen nog “[V], [V]” zeggen. Hij is vervolgens met [T] en [V] naar zijn woning gereden. Daar heeft hij de simkaart van de telefoon van [V] verbrand. Zijn verklaring luidt als volgt.

“Ik zag toen dat [V] weer de woning van [A] binnen gelopen kwam. Ze was een beetje gejaagd. Ik wist toen dat het echt helemaal mis zat en heb mijn capuchon opgezet en mijn handschoenen aangetrokken. […]

Ik ben toen naar buiten gelopen. Ik zag dat [T] niet meer op de galerij was. Ik zag dat [A] enkele meters verderop de galerij op zijn rug lag. […] Ik hoorde [A] nog zeggen “[V], [V]” of zoiets. […] Ik zag dat [V] ongeveer tegelijk met mij langs [A] af liep. Ik liep [A] links voorbij en moest eigenlijk over zijn linkerarm heen stappen. […] Ik zag ook dat er twee of drie mensen bij [A] stonden. […] We zijn toen het gebouw uitgegaan en zijn naar de auto van [T] gelopen. […]

Toen wij ook bij de auto waren, is [T] achter het stuur gaan zitten. De auto was toen nog niet gestart. [T] stapte eerst in, toen ik weer op de passagiersstoel voorin en [V] stapte achter mij in. […]

Toen we net weggereden waren, heb ik mijn vest, een grijs-zwart vest met capuchon en rits, uitgetrokken. Ik deed dit omdat ik wist dat ik gezien was op de galerij bij [A]. […]

Op een gegeven moment kwamen we in Helmond uit bij de Warande. Dat is een parkje met dieren en een vijver. […] Ik zag dat [T] een portemonnee in zijn handen had. Ik zag dat hij die portemonnee in het water gooide. […]

[T] heeft mij en [V] toen bij mij thuis op [adres 3] afgezet. […] Eenmaal in de woning liet [V] mij haar telefoon zien. […] Ik hoorde dat [V] zei dat dat de telefoon was waarmee ze naar [A] had gebeld. Ik heb toen iets gezegd van “dat stoken we wel aan”of zoiets. Ik heb toen de simkaart uit die telefoon gehaald en heb het kaartje in brand gestoken in een asbak.

Ik heb mezelf toen meteen omgekleed en heb mijn vest, mijn schoenen, nog een paar schoenen […] die moeten van [V] of [T] zijn geweest, de jas van [T] […] en die bos sleutels die [V] van [A] had meegenomen in een vuilniszak gedaan. […] toen ik naar het hoofdbureau moest komen […] heb [ik] die spullen […] verdeeld in twee zakken. […] Ik heb een van die zakken in een kliko in Eindhoven gegooid en de andere in een kliko in Son en Breugel.”

10.2

[T] verklaarde dat hij in de woning van [R] met [V] heeft gesproken en dat zij toen vertelde hoe zij over [A] was heengestapt. De verklaring van [T] houdt daarover het volgende in.

“We zijn over Mierlo teruggereden en via Helmond verder gegaan. We kwamen bij [R]. […] U zegt me dat [R] heeft verteld dat hij [V] en mij op de bank zag zitten en dat wij zaten te smoezen met elkaar. U vraagt me waar we het over hadden. Ja, hoe moet het nu verder, daar hadden we het over. […]

[V] […] vertelde […] me dat ze [A] op de galerij had zien liggen en dat ze over hem heen was gestapt om mij achterna te komen. Toen ze over hem heen stapte, had ze gevoeld dat [A] haar been vastpakte. Ze heeft omgekeken en naar [A] gekeken. Ze vertelde dat [A] probeerde iets te zeggen, maar dat ze niet wist wat hij wilde zeggen. Toen wij hierover met elkaar spraken, hebben wij allebei gehuild.”

10.3

[R] heeft in een brief, geschreven tijdens zijn voorarrest in deze zaak, aangegeven dat hij bij het weggaan over de galerij het slachtoffer nog de naam van [V] ([V]) heeft horen zeggen. Zijn brief houdt daarover het volgende in.

“Na het schot en zo buiten ben ik ook maar naar buiten gegaan om te nokken daar en zag dat [T] al weg was van de galerij en dat die jongen op zijn rug op de grond lag. Tijdens het voorbijgaan/over heenstappen van die jongen hoorde ik hem nog “[V], [V]” brabbelen.”

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

De raadsvrouwe heeft - op de gronden als vervat in haar pleitnota - bepleit dat [V] van het onder 1 primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De verschillende onderdelen van haar verweer zal het hof in de navolgende overwegingen bespreken.

De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat [A] met voorbedachte raad van het leven is beroofd. Geen van de verdachten heeft over een voorafgaand plan verklaard. Voorts is de tijd tussen het onbedoelde, eerste schot en het fatale, tweede schot te kort om te kunnen spreken van ‘kalm beraad en rustig overleg’. [T] heeft aldus niet met voorbedachte raad gehandeld en dat betekent, aldus de raadsvrouwe, dat [V] niet voor medeplegen van moord kan worden veroordeeld.

Het hof overweegt als volgt.

Voor een bewezenverklaring van moord is vereist dat de dader met voorbedachte raad - in de tenlastelegging uitgedrukt met de woorden ‘na kalm beraad en rustig overleg’ - heeft gehandeld. Daarvan is sprake indien de dader tijd (en dat kan een betrekkelijk korte tijd zijn) had zich te beraden op het te nemen of genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat [T] [A] met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd. Het hof wijst hierbij op de volgende feiten en omstandigheden in onderling verband.

- [T] is die 6e december 2009 met een geladen revolver naar het huis van [A] gegaan om de bedreigingen van [A] te stoppen en de sekstapes met daarop [A] en zijn toenmalige vriendin [V] in handen te krijgen. Tijdens de vechtpartij tussen hem en [A] is in het halletje van de woning van [A] met dat wapen een eerste schot gelost (bewijsmiddelen onder 5 en 8.2).

- Vervolgens heeft [T] zijn revolver weer schietklaar gemaakt, waarvoor hij de vergrendelpen naar voren heeft moeten trekken, het rondsel heeft moeten draaien, en de haan opnieuw heeft moeten spannen. [T] heeft de revolver en in zijn jaszak gestoken en is achter de inmiddels gevluchte [A] de galerij opgegaan (bewijsmiddelen 4.2 en 8.5).

- Op de galerij is [T] [A] voorbij gerend en heeft hij zich vervolgens omgedraaid waarbij hij de revolver in zijn rechterhand heeft gepakt en op [A] heeft gericht. [A] bleef op één à anderhalve meter van [T] stilstaan met zijn gezicht naar [T] toe. [V] heeft hem toegeroepen “schiet hem, schiet hem” en direct daarna heeft [T] [A] in de borst geschoten. [A] viel dodelijk gewond neer. (Bewijsmiddelen 1.3, 3.1, 3.2, 3.3, 9.2, 9.3 en 9.4 en de hierna volgende bewijsmotivering van het medeplegen van moord).

[T] had zeker na dat eerste schot voldoende tijd zich te beraden. Desondanks heeft hij zijn revolver weer op scherp gezet, waarvoor enige handelingen nodig zijn, en heeft hij de vluchtweg van de wegvluchtende [A] versperd door voor [A] te gaan staan en te dreigen met dat wapen, dat hij heeft afgeschoten nadat [V] hem daartoe aanspoorde. Het hof is daarom van oordeel dat [T] [A] met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.

De rol van [V]

De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat [V] niet als medepleger kan worden aangemerkt. Daartoe heeft zij gesteld dat van een bewuste en nauwe samenwerking niet is gebleken, terwijl evenmin is voldaan het vereiste van dubbel opzet. De verdachte wist niet van tevoren dat er geweld tegen [A] zou worden gebruikt en ook niet dat medeverdachte [T] een wapen had meegenomen. De verdachte had de bedoeling om te gaan praten om de sekstapes terug te krijgen. De verdachte heeft ontkend dat zij “Schiet hem” heeft geroepen naar medeverdachte [T]. Verder heeft zij niet bewust meegekregen dat zij over [A] is heengestapt. Van belang daarbij is dat zij door haar persoonlijkheidsstoornis de consequenties van haar handelen niet heeft kunnen overzien, aldus de raadsvrouwe.

Het hof overweegt als volgt.

Voor medeplegen van moord is een bewuste en nauwe samenwerking tussen de medeplegers vereist die gericht is op het opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven beroven van het slachtoffer.

Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat [V] zich aan het medeplegen van de moord op [A] heeft schuldig gemaakt. In dit kader zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

- [V] is samen met [T] en [R] naar haar ex-partner [A] gegaan om diens bedreigingen te doen stoppen en de sekstapes te bemachtigen (bewijsmiddelen onder 5).

- [T] en [V] woonde in die tijd samen aan [adres 2] te Gemert. Gelet op de hierboven onder 6.1, 6.3, 6.4 en 6.5 opgenomen bewijsmiddelen wist [V] dat [T] een vuurwapen had en moet ervan worden uitgegaan dat [V] ten minste ermee rekening heeft gehouden dat [T] zijn revolver had meegenomen. Naar haar zeggen had [T] dat wapen namelijk al eens eerder in haar bijzijn meegenomen naar [A], terwijl het wapen volgens [R] die nacht op de salontafel lag toen de bedreigingen door hen drieën werden besproken en [T] het wapen de laatste weken bovendien bijna altijd meenam. [T] was de laatste tijd veranderd; het wapen was een soort van obsessie voor hem, aldus [R]. Het hof vermag niet in te zien op grond waarvan aan deze verklaringen van [R] dient te worden getwijfeld, temeer nu hij zichzelf daarmee heeft belast en zijn verklaringen bovendien worden ondersteund door die van [V] en [F].

- [T] heeft verklaard dat hij tegen [V] heeft gezegd dat ze de voordeur van de woning van [A] open moest laten (bewijsmiddel 7.3). Nadat [T] en [R] het flatgebouw heimelijk waren binnengegaan, zagen zij dat de voordeur op een kier stond (bewijsmiddelen 7.3 en 7.4). Dat de deur op dat moment niet gesloten was, wordt bevestigd door het feit dat bij forensisch technisch onderzoek geen braaksporen zijn waargenomen (bewijsmiddel 2.2). Het hof gaat daarom ervan uit dat [V] de voordeur voor haar medeverdachten heeft opengelaten en het hun zodoende mogelijk heeft gemaakt om heimelijk de woning van [A] binnen te gaan.

- Op enig moment daarna is in de hal van de woning een worsteling tussen [T] en [A] ontstaan, waarbij met de revolver van [T] een schot is afgevuurd. [V] was daarbij niet (in die hal) aanwezig, maar het schot was, zo leidt het hof af uit de inhoud van de brief van [R], goed te horen (bewijsmiddel 8.3).

Dat [V] het schot heeft gehoord, acht het hof aannemelijk, nu zij zeer dichtbij was, te weten in de woonkamer, en zij volgens [R] vrijwel direct nadien vanuit de woning achter [A] en [T] de galerij is opgelopen (bewijsmiddel 9.2).

- [R] heeft verklaard dat hij daarna buiten kwade stemmen, waaronder een vrouwenstem, had gehoord (bewijsmiddel 9.3). [V] heeft weliswaar steeds ontkend dat zij toen op de galerij aanwezig was, maar zij wordt daarin niet alleen tegengesproken door [R], maar ook door de omstandigheid dat de getuigen [C] en [D] een vrouwenstem respectievelijk “Schiet ‘m neer” en “Schiet hem, schiet hem” hebben horen roepen waarna direct het dodelijk schot volgde (bewijsmiddelen 3.2 en 3.3). Deze getuigenverklaringen acht het hof betrouwbaar. Daarbij betrekt het hof dat de getuige [C] daarover zo goed als onmiddellijk na het incident, namelijk omstreeks 09.57 uur in haar 112-melding, heeft verklaard dat zij de vrouw hoorde zeggen “schiet hem neer” en dat zij toen een knal hoorde . [C] en [D] verbleven ten tijde van het incident bovendien in de aan de galerij grenzende slaapkamer van de woning voor welke het lichaam van [A] later is aangetroffen, terwijl het raam van die slaapkamer op dat moment geopend was. Zij bevonden zich derhalve op zeer korte afstand van het incident en waren daarmee in staat alles te horen wat zich daar heeft afgespeeld. Het feit dat de getuige [B] niet heeft verklaard over de aanwezigheid van een vrouw op de galerij ten tijde van het fatale schot, doet aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [C] en [D] niet af. Het is immers heel wel mogelijk dat de getuige [B] haar waarneming heeft gefocust op het gewelddadige incident tussen [T] en [A] en niet op hetgeen zich elders op de galerij afspeelde. [V] moet zich namelijk op dat moment ergens tussen de woning van [C] en [D] en de woning van [A] hebben bevonden. Dat op die plaats en tijd een andere vrouw dan [V] zich daar ter plekke heeft bevonden, is niet aannemelijk geworden. De raadsvrouwe heeft nog aangevoerd dat andere getuigen, zoals [H] en [I], slechts mannenstemmen hebben gehoord. Maar ook deze omstandigheid doet niet af aan de waarnemingen van [C] en [D] - die zich zeer dichtbij bevonden - en van [R], inhoudende dat zij toen aldaar een vrouwenstem hoorden. Het hof stelt aldus vast dat het [V] moet zijn geweest die [T] verder heeft aangespoord om de trekker over te halen door te roepen “schiet ‘m neer” of “schiet hem, schiet hem”. Direct daarna werd [A] neergeschoten.

- [V] is vervolgens terug naar de woning van [A] gelopen en is samen met [R] weggelopen. Daarbij is [V] over het dan nog in leven zijnde slachtoffer heengestapt (bewijsmiddelen onder 10). Aan de verklaring van [V] dat zij dat niet bewust heeft meegekregen, hecht het hof geen geloof. Uit de verklaring van [T] blijkt immers dat [V] hem nog diezelfde dag heeft verteld dat [A] haar been vastpakte en dat hij haar iets probeerde te zeggen. Zij is niettemin zonder zich over hem te bekommeren weggegaan. Bewijsmiddel 10.3, de brief van [R] waarin hij schrijft dat hij het slachtoffer nog de naam van [V] ([V]) hoorde brabbelen, geeft steun aan de verklaring van [T]. Uit het voorgaande volgt dat [V] zich op dat moment bewust moet zijn geweest van het feit dat [A] was neergeschoten, dat [A] op de galerij lag en dat hij probeerde haar aan te spreken toen zij over hem heen stapte. Het kan niet worden uitgesloten dat [V] hieraan thans geen herinnering meer heeft, maar dat is dan - zoals de rapporterende psychiater Van Panhuis het formuleert in zijn brief van 21 juni 2011 - een geheugenuitval naderhand.

Het hof is van oordeel dat [V] met haar handelen - het niet sluiten van de voordeur, de aansporing om te schieten en het achterlaten van het slachtoffer in levensgevaar - een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de dood van het slachtoffer. Het hof is voorts van oordeel dat uit haar handelen kan worden afgeleid dat zij volwaardig opzet had op zowel de samenwerking met [T] als op het gevolg. Voorts is het hof van oordeel dat haar opzet mede de voorbedachte raad omvat, omdat moet worden aangenomen dat zij het eerste schot heeft gehoord en vervolgens achter [T] aan de galerij is opgerend en [T] daar heeft aangespoord te schieten.

Bewezenverklaring

Op grond van de hiervoor vermelde redengevende feiten en omstandigheden, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

zij op 6 december 2009 te Geldrop, gemeente Geldrop-Mierlo, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en met voorbedachten rade [A] van het leven heeft beroofd, immers hebben zij, verdachte, en haar mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een kogel in de richting van voornoemde [A] afgevuurd, waarbij die [A] door die kogel is getroffen, tengevolge waarvan voornoemde [A] is overleden.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 289 juncto artikel 47, eerste lid en onder 1°, van het Wetboek van Strafrecht.

Het hof oordeelt dat het onder 1 bewezen verklaarde als volgt behoort te worden gekwalificeerd:

Medeplegen van moord.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straf of maatregel

Het hof heeft, evenals de rechtbank, bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord.

De rechtbank heeft de verdachte ter zake daarvan (alsmede voor het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie) veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaren.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte daarvoor zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren en dat voorts zal worden gelast dat zij ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. Ingeval het hof niet de maatregel van terbeschikkingstelling zal opleggen, dient een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren te volgen, aldus de advocaat-generaal.

De raadsvrouwe heeft bij wijze van subsidiair standpunt aangevoerd dat er, gelet op de rapporten van de psychiater en de psycholoog, geen gronden zijn voor een last tot terbeschikkingstelling, en dat het aangewezen is om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, zodat een klinische behandeling als bijzondere voorwaarde kan worden gesteld.

Het hof overweegt als volgt.

Bij de bepaling van deze op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.

Naar het oordeel van het hof kan onder de gegeven omstandigheden niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.

Het hof overweegt dat bij moord in de regel niet wordt volstaan met een lagere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren. In dit uitgangspunt is met name rekening gehouden met de volgende omstandigheden.

- Het benemen van iemands leven is de meest ernstige en onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het recht op leven.

- De familie en naaste omgeving van het slachtoffer is onherstelbaar leed aangedaan.

- Door een dergelijk gewelddadig feit is de rechtsorde zeer ernstig geschokt en zijn in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeggebracht.

In het onderhavige geval is de verdachte met [T] en [R] naar [A] gegaan om hem mores te leren. Er moest een einde komen aan diens bedreigingen, die onder meer inhielden dat hij sekstapes van hem en de verdachte op het internet zou plaatsen. [T] had een revolver meegenomen en heeft [A] daarmee van het leven beroofd. De verdachte, indertijd de vriendin van [T] en ex-vriendin van [A], heeft daaraan een belangrijke bijdrage geleverd. Zij is uiteindelijk degene geweest die naar [T] heeft geroepen dat hij moest schieten.

Het daaropvolgende schot is door diverse buurtbewoners gehoord; een heeft het zelfs waargenomen. Zij zijn daarmee ongewild getuige geweest van de dood van [A]. Daarom is niet alleen de waardigheid van het slachtoffer ernstig geweld aangedaan, maar zijn ook de buurtbewoners - en meer in het algemeen de rechtsorde - ernstig geschokt. De verdachte heeft zich in het geheel niet bekommerd over het op dat moment in levensgevaar verkerende slachtoffer. De pogingen van [A] om haar te bewegen tot het verlenen van hulp, werden door de verdachte genegeerd. Immers, ondanks dat hij een van haar benen heeft vastgepakt en haar aansprak met de woorden ‘[V], [V]’, heeft zij hem stervend achtergelaten. Het hof rekent dat de verdachte zwaar aan.

De gewelddadige dood van [A] heeft zijn familie en naaste omgeving onherstelbaar leed aangedaan. De op de terechtzitting van het hof voorgelezen slachtofferverklaring van de oudste zus van het slachtoffer maakt pijnlijk duidelijk wat voor enorme impact het verlies van haar broer op haar leven en dat van de overige familieleden heeft.

De rechtbank heeft medeverdachte [T] voor het medeplegen van deze moord, het bezit van de revolver en het bezit van circa 1,5 kilogram amfetamine veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren. [T] heeft in dat vonnis (LJN BN7853) berust. Het hof is van oordeel dat die straf, met een relatief geringe aftrek voor de twee feiten die verdachte niet worden verweten, in beginsel een passende reactie is.

Het hof heeft echter tevens rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

In dat verband heeft het hof in de eerste plaats acht geslagen op het haar betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 30 mei 2011. Daaruit blijkt dat zij eenmaal een transactie heeft voldaan voor openbare dronkenschap, maar niet eerder door een strafrechter is veroordeeld.

Verder heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van de rapporten, de aanvullende rapporten en de brieven van de psychiater dr. P.J.A. van Panhuis en de psycholoog drs. B.Y. van Toorn. Daaruit trekt het hof de conclusie dat de verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van haar geestvermogens, in de zin van een ernstige borderline persoonlijkheidsstoornis en een dissociatieve stoornis in combinatie met een verslaving aan speed en alcohol, waardoor zij als verminderd tot sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Hoewel het volgens de deskundigen te verwachten is dat de verdachte door haar stoornissen opnieuw in verwarrende relaties terecht zal komen, achten zij de kans op herhaling van geweldsdelicten laag tot zeer laag. Daarbij is in overweging genomen dat de verdachte haar hele leven te maken heeft gehad met problematische en verwarrende relaties zonder daarbij in de geweldssfeer te gaan acteren of ensceneren.

De advocaat-generaal heeft een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege gevorderd.

Het hof acht deze maatregel niet passend, omdat de verdachte nog niet eerder voor geweldsdelicten is veroordeeld, niet zelf in het bezit was van het vuurwapen en volgens de deskundigen niet snel zal recidiveren. Onder deze omstandigheden kan niet worden aangenomen dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist, zoals artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht vereist.

Het hof deelt evenmin het standpunt van de raadsvrouwe, die een deels voorwaardelijke gevangenisstraf heeft voorgesteld om zo een klinische behandeling als bijzondere voorwaarde te kunnen opleggen. Die strafmodaliteit is, zo volgt uit artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht, slechts mogelijk als een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren wordt opgelegd, hetgeen geen recht zou doen aan de ernst van het bewezen verklaarde.

De mate van toerekenbaarheid is, anders dan het ontbreken van geweldsrecidive, wel een omstandigheid waarvan een strafverminderende werking uitgaat. Gelet daarop is de door de advocaat-generaal subsidiair gevorderde gevangenisstraf (15 jaren) in dit geval een te zware sanctie.

Alles in ogenschouw nemend, is het hof van oordeel dat in het onderhavige geval een gevangenisstraf van tien jaren passend en geboden is.

Maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [de vader van A] als gevolg van het bewezen verklaarde feit schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 6.904,31, te vermeerderen met de wettelijke rente.

De verdachte en haar mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.

Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer een bedrag te betalen van EUR 6.904,31, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2010 tot de dag der algehele voldoening, met bepaling dat indien en voor zover een (of meer) mededader(s) van de verdachte aan de verplichting heeft/hebben voldaan, de verdachte daarvan zal zijn bevrijd.

Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [de vader van A] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding (begrafeniskosten) tot een bedrag van EUR 6.904,31, te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep volledig toegewezen. De voeging duurt daarom van rechtswege voort in hoger beroep.

Het hof verenigt zich met de wijze waarop de rechtbank op deze vordering heeft beslist en overweegt daartoe dat uit het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam is gebleken dat de benadeelde partij schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 6.904,31, te vermeerderen met de wettelijke rente. De ingangsdatum van de wettelijke rente is verschillend voor de verschillende posten van de vordering. Het hof zal de ingangsdatum, middelend naar redelijkheid, voor het totale bedrag vaststellen op 1 januari 2010.

Het gaat om de kosten van lijkbezorging als bedoeld in artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek . Deze kosten kunnen ingevolge artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak worden gevorderd. De verdachte en haar mededader(s) zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.

De proceskosten van de benadeelde partij worden ten laste van de verdachte gebracht, doch zijn tot op heden begroot op nihil.

Overweging betreffende de schadevergoedingsmaatregel en de vordering benadeelde partij

Het hof zal bepalen dat indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij, daarmede haar verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer in zoverre komt te vervallen en zulks vice versa (dat wil zeggen: indien en voor zover de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer, komt daarmede haar verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij in zoverre te vervallen).

Het hof zal voorts bepalen dat indien en voor zover (een) mededader(s) van de verdachte het slachtoffer schadeloos heeft/hebben gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.

Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.

Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.

Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf.

Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [de vader van A] aan de Staat een bedrag te betalen van EUR 6.904,31 (zesduizend negenhonderdvier euro en eenendertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 69 (negenenzestig) dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2010 tot de dag der algehele voldoening.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [de vader van A] toe en veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van EUR 6.904,31 (zesduizend negenhonderdvier euro en eenendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2010 tot de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan de opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer is voldaan.

Bepaalt dat de aan de verdachte opgelegde maatregel, inhoudende de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer vervalt, indien en voor zover door de verdachte aan haar verplichting tot betaling van de vordering van de benadeelde partij is voldaan.

Bepaalt dat indien en voor zover (een) mededader(s) van de verdachte de benadeelde partij schadeloos heeft/hebben gesteld, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

Aldus gewezen door

mr. J.C.A.M. Claassens, voorzitter,

mr. C.M. Hilverda en mr. M. Rutgers, raadsheren,

in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,

en op 11 juli 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature