Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Deze rechterlijke uitspraak is tegenwoordig bekend onder ECLI:NL:RBSGR:2011:BR0675 , LJN BR0675

Inhoudsindicatie:

Poging doodslag en voorhanden hebben van een wapen van categorie III en munitie van categorie III. Verdachte heeft in het centrum van Leiden op klaarlichte dag een wapen met munitie op zak gehad en hiermee twee schoten afgevuurd. Een van de schoten heeft hij afgevuurd in de richting van [X],die achter hem aan rende. Daarmee heeft verdachte een groot risico genomen. Niet alleen had [X] door een kogel kunnen worden geraakt, dit geldt ook voor toevallige passanten, met alle gevolgen van dien. Gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar. Zie ook LJN BR0685 (medeverdachte B).

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer 09/753823-10

Datum uitspraak: 7 juli 2011

Tegenspraak

(Promis)

De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte (A)]

Geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats]

[adres]

Thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Zoetermeer

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 juni 2011.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.M.M. Smilde-Schölvink en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. L.P.H. de Milliano, advocaat te Katwijk, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2. De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.

hij op of omstreeks 15 december 2010 te Leiden ter uitvoering van het door

verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of

anderen, althans alleen, opzettelijk [X] van het leven te

beroven, met dat opzet met een revolver, althans een vuurwapen, heeft

geschoten in de richting van die - zich in zijn, verdachte en/of

medeverdachte, nabijheid bevindende - [X] heeft geschoten, terwijl de

uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

art 287 Wetboek van Strafrecht

art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Subsidiair:

hij op of omstreeks 15 december 2010 te Leiden tezamen en in vereniging met een

ander of anderen, althans alleen, op of aan de Lange Scheistraat, althans op

of aan een openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening

heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 3600 euro, althans een

geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan

[X], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte

en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld

en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [X],

gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te

maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn

mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het

gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld

bestond(en) uit het

- uit de handen van die [X] trekken van dat/een geldbedrag en/of

- het tonen van een mes aan die [X] en/of

- het richten van een revolver, althans een vuurwapen op die [X]

en/of

- het met een revolver, althans een vuurwapen schieten in de lucht en/of

- het met een revolver, althans een vuurwapen schieten in de richting van die [X];

art 310 Wetboek van Strafrecht

art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht

meer subsidiair:

hij op of omstreeks 15 december 2010 te Leiden, tezamen en in vereniging met

een ander of anderen, althans alleen, [X] heeft bedreigd met

enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers

heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk

dreigend:

- met een revolver in de lucht geschoten in de onmiddellijke nabijheid van die

[X] en/of

- met een revolver in de richting van die [X] geschoten;

art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

2.

hij op of omstreeks 15 december 2010 te Leiden tezamen en in vereniging met

een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie II

en/of III, te weten een vuurwapen (revolver), en/of daarbij behorende munitie

van categorie II en/of III voorhanden heeft gehad;

art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

3. Het bewijs

3.1 Het standpunt van de officier van justitie

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 15 december 2010 in Leiden, al dan niet in vereniging, heeft getracht [X] van het leven te beroven door met een vuurwapen in de richting van deze [X] te schieten. Daarnaast wordt verdachte ervan verdacht dat hij op voornoemde datum en plaats een wapen en of munitie van categorie II of III aanwezig heeft gehad (feit 2).

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte feit 1 primair en feit 2 heeft begaan.

3.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het aan verdachte primair tenlastegelegde aangezien verdachte weliswaar heeft geschoten, maar daarbij niet het opzet had om [X] van het leven te beroven. Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde beroept de raadsman zich op noodweer dan wel noodweerexces. De raadsman refereert zich wat betreft het onder 2 tenlastegelegde aan het oordeel van de rechtbank.

3.3 De beoordeling van de tenlastelegging

Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde tijdens het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast.

Op woensdag 15 december 2010 ging verdachte met [B] naar Leiden voor het doen van een zakelijke transactie met [X]. [B] had afgesproken met [X] in de McDonalds aan de Beestenmarkt en verdachte zat in de tussentijd buiten op een bankje te wachten tot [B] weer uit de McDonalds zou komen. Op een gegeven moment zag verdachte dat [B] met [X] aan kwam lopen. Verdachte liep vervolgens in hun richting vanaf de andere kant van de straat. Hij zag dat [B] opeens wegrende en dat [X] zijn richting opkwam. 1 Verdachte zag dat [X] een hand in zijn zak hield en trok zijn vuurwapen, een revolver .2 Verdachte heeft vervolgens twee schoten gelost. Het eerste schot was in de lucht en diende als een soort waarschuwingsschot. Toen [X] vervolgens achter verdachte aankwam, draaide verdachte zich om en schoot nog een keer. 3

Verdachte heeft ter verdediging ter terechtzitting aangevoerd dat hij weliswaar het wapen op [X] gericht had, maar dat hij uiteindelijk richting de stoep heeft geschoten en niet in de richting van [X]. Voorts heeft hij hieraan toegevoegd dat hij zich slechts op 5 meter afstand van [X] bevond, dus dat als hij hem had willen raken dit ook gebeurd was.4 [X] heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte één keer in de lucht en vervolgens in zijn richting schoot.5 Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige] die heeft verklaard dat hij twee mannen zag rennen in de richting van de Langegracht, dat hij vervolgens zag dat een man een groot vuurwapen in zijn rechterhand had, dat hij zag dat de man het vuurwapen richtte op de man die achter hem aanrende en dat hij vervolgens een knal hoorde en zag dat er een vlam uit de loop van het wapen kwam. Hij zag dat de man die beschoten werd een bukkende en wegdraaiende beweging maakte.6

De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat verdachte op het moment dat hij op slechts 5 meter afstand werd achtervolgd door [X], zich heeft omgedraaid en in de richting van [X] heeft geschoten. Ook als verdachte, zoals hij heeft verklaard, niet de intentie had om [X] te raken, heeft hij door aldus te handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard, dat hij [X], die immers ook niet stilstond, zou raken en dat als hij [X] zou raken, deze ten gevolge hiervan zou komen te overlijden. De rechtbank acht derhalve het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, nu de verdachte het feit heeft bekend en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit.

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de navolgende bewijsmiddelen:

- Proces-verbaal van bevindingen 2010/201372, blz. 177, 192 en 193;

- Proces-verbaal van sporenonderzoek PL1609 2010189278-34, blz 199;

- Proces-verbaal van bevindingen, PL1640 2010189278-72;

- De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.

3.4 De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat

hij op 15 december 2010 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [X] van het leven te beroven, met dat opzet met een revolver heeft geschoten in de richting van die - zich in zijn nabijheid bevindende - [X] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.

hij op 15 december 2010 te Leiden een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen (revolver), en daarbij behorende munitie van categorie III voorhanden heeft gehad;

4. De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5. De strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank verstaat dat de raadsman, gelet op hetgeen hij daartoe feitelijk heeft gesteld, geacht moet worden ook ten aanzien van het primair telastegelegde een beroep te doen op noodweer danwel noodweerexces.

De raadsman voert immers aan dat [verdachte] zich bedreigd voelde door [X] die beweerdelijk ook een wapen bij zich had en die [verdachte] door te schieten van zich af wilde houden omdat hij meende door [X] van achteren beschoten te zullen worden.

Dit beroep op noodweer(exces) faalt, nu feitelijk geenszins aannemelijk is geworden dat [X] over een vuurwapen beschikte en ook overigens niet is gebleken dat zich een noodweersituatie voordeed waarin [verdachte] , die zelf wel een vuurwapen had en daarmee schoot, zich noodzakelijkerwijs moest verdedigen.

Verdachte is strafbaar, omdat ook verder niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6. De straf/maatregel

6.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

6.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging bepleit voor het onder 1 tenlastegelegde.

6.3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft in het centrum van Leiden op klaarlichte dag een wapen met munitie op zak gehad en hiermee twee schoten afgevuurd. Een van de schoten heeft hij afgevuurd in de richting van [X],die achter hem aan rende. Daarmee heeft verdachte een groot risico genomen. Niet alleen had [X] door een kogel kunnen worden geraakt, dit geldt ook voor, toevallige passanten , met alle gevolgen van dien. Bovendien veroorzaken dit soort wild west praktijken grote gevoelens van onveiligheid bij de personen die hier al dan niet direct mee worden geconfronteerd.

Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens met bijbehorende munitie leidt niet zelden tot het plegen van ernstige geweldsdelicten. Ter voorkoming daarvan moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van dergelijke wapens.

Ten aanzien van de persoon van verdachte merkt de rechtbank op dat uit het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 16 december 2010 betreffende verdachte blijkt dat hij meermalen met politie en justitie in contact is geweest, maar niet eerder voor een soortgelijk feit.

De rechtbank acht alles overwegende en gelet op wat de rechtbank in gelijksoortige zaken pleegt op te leggen een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

[X], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3600,-.

7.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In het geval dat de rechtbank het onder verdachte inbeslaggenomen geld (voorwerp nummer 17 op de beslaglijst) aan de rechthebbende, te weten [X], teruggeeft, concludeert de officier van justitie tot niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering tot een bedrag van € 3400,- en tot afwijzing van de vordering voor het overige.

7.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft afwijzing van de vordering bepleit, omdat niet is vast komen te staan dat dit geld is ontvreemd van [X].

7.3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien het door de benadeelde partij opgevoerde schade in geen verband staat tot het bewezenverklaarde feit.

Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

8. De inbeslaggenomen goederen

8.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen

(verder beslaglijst) onder 17 genummerde voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 3400,-, zal worden teruggegeven aan de rechthebbende.

8.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft teruggave van het onder 17 inbeslaggenomen voorwerp aan verdachte bepleit.

8.3. Het oordeel van de rechtbank

Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 17 genummerde voorwerp.

9. De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:

- 45, 57, 287 van het Wetboek van Strafrecht;

- 26, 55 van de Wet wapens en munitie;

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10. De beslissing

De rechtbank,

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

ten aanzien van feit 1:

poging doodslag;

ten aanzien van feit 2:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III;

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar;

bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;

veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;

gelast de teruggave aan verdachte van het op de beslaglijst onder 17 genummerde voorwerp, te weten: een geldbedrag van € 3400,-;

Dit vonnis is gewezen door

mrs. Milius, voorzitter,

Bastein en Peters, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. Hamelink, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2011.

Mr. Bastein is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

1 PV verhoor verdachte PL1640 2010189278-31, blz. 70, 71; verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 juni 2011.

2 PV van bevindingen 2010/201372, blz. 177.

3 Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 juni 2011; PV bevindingen PL1644 2010189278-20, blz. 41.

4 Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 23 juni 2011.

5 PV bevindingen PL1644 2010189278-20, blz. 41.

6 PV verhoor getuige PL1644 2010189278-11, blz. 55.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature