Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 10/5296 WIA
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats] (België),
eiser,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat eiser vanaf 8 april 2010 recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Eiser komt niet in aanmerking voor een ophoging van het uitkeringspercentage wegens hulpbehoevendheid.
Bij besluit van 28 september 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard (het bestreden besluit).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 21 december 2010 en 1 november 2011 heeft eiser nadere stukken ingediend.
Bij brief van 24 januari 2011 heeft verweerder een nadere reactie ingediend.
Beide partijen hebben toestemming gegeven het beroep zonder zitting af te doen. De rechtbank heeft hierop bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.
Overwegingen
1. Feiten en omstandigheden
1.1. Bij primair besluit heeft verweerder meegedeeld dat eiser vanaf 8 april 2010 recht heeft op een IVA-uitkering. Eiser is niet aangewezen op geregelde oppassing, noch is er sprake van geregelde handreiking door derden. Eiser is wel aangewezen op hulp bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen. Eiser komt hierdoor niet in aanmerking voor een ophoging van het uitkeringspercentage wegens hulpbehoevendheid. Eisers uitkering bedraagt 75% van zijn WIA-maandloon.
1.2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder verwijst naar de medische beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts, waarin is geconcludeerd dat er geen aanleiding is om tot verhoging van de arbeidsongeschiktheidsuitkering over te gaan.
1.3. In beroep heeft eiser aangevoerd dat hij hulpbehoevend is. In België is eiser erkend als een persoon met een ernstige handicap en ernstig zorgbehoevend is. Verweerder heeft eisers situatie niet goed onderzocht en evenmin gekeken naar de ernst van de situatie en hoe gevaarlijk het voor de gezondheid van eiser is om zonder extra hulp te zijn. De artsen van eiser kunnen dit bevestigen. Eiser heeft constant en 24 uur per dag iemand om zich heen nodig die hem helpt. Eiser heeft geregelde oppassing nodig, zonder dat is het te gevaarlijk voor eiser door zijn gezondheidssituatie en onaangepaste woonsituatie. Eiser heeft daarbij aangegeven dat er altijd iemand in eiser zijn nabijheid is. Als zijn vrouw weg is vanwege haar werk, komt zijn zus of zorgt eiser dat de thuisverpleging bij hem is.
2. Wettelijk kader
2.1. Ingevolge artikel 53 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) wordt, indien de verzekerde verkeert in een blijvende of voorlopig blijvende toestand van hulpbehoevendheid die geregeld oppassing en verzorging nodig maakt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering voor de duur van die hulpbehoevendheid verhoogd door vermenigvuldiging met ten hoogste een factor 100/70. De eerste zin vindt geen toepassing, indien de verzekerde in een inrichting is opgenomen en de kosten van verblijf ten laste van een zorgverzekering of een verzekering inzake ziektekosten komen.
2.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel verhoging uitkering bij hulpbehoevendheid van 23 oktober 2007 (Stcr. 2007,241) (hierna: de Beleidsregel) wordt de uitkering verhoogd tot 100% van het dagloon, het vervolgdagloon of de grondslag, dan wel tot 100/75 van de arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel tot 100/75 of 100/70 van de
WGA-uitkering:
a indien de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks
terugkerende levensverrichtingen en continue oppassing noodzakelijk is;
b indien de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende
levensverrichtingen en continue oppassing noodzakelijk is;
c indien de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks
terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn.
2.3. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel wordt de uitkering verhoogd tot 85 % van het dagloon, het vervolgdagloon of de grondslag, dan wel tot 85/75 van de arbeidsongeschiktheidsuitkering dan wel tot 85/75 of 85/70 van de WGA-uitkering, indien de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn.
In het tweede lid is bepaald dat de uitkering niet wordt verhoogd, indien uit hoofde van een andere voorziening reeds in belangrijke mate in de behoefte aan oppassing en verzorging van verzekerde wordt voorzien.
3. Beoordeling van het geschil
3.1. Om in aanmerking te komen voor verhoging van de uitkering voor de duur van hulpbehoevendheid moet iemand verkeren in een blijvende of voorlopige blijvende toestand van hulpbehoevendheid welke geregeld oppassing en verzorging nodig maakt.
3.2. In geschil is of eiser aan dit vereiste voldoet. Wat onder geregelde oppassing en verzorging moet worden verstaan is neergelegd in de Beleidsregel. Uit de artikelen 2 en 3 van de Beleidsregel vloeien vier ‘varianten’ voort waar per artikel onderdeel de situatie wordt beschreven.
Artikel 2 onder a van de Beleidsregel:de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en continue oppassing noodzakelijk is.
Artikel 2 onder b van de Beleidsregel:de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essenti ële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en continue oppassing noodzakelijk is.
Artikel 2 onder c van de Beleidsregel:de verzekerde hulp nodig heeft bij alle of nagenoeg alle essentiële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn.
Artikel 3 van de Beleidsregel:de verzekerde hulp nodig heeft bij sommige essenti ële, dagelijks terugkerende levensverrichtingen en geregelde handreikingen door derden noodzakelijk zijn.
3.3. De rechtbank stelt vast dat gelet op de tekst van artikel 53 van de WIA en gelet op de tekst van de Beleidsregel er altijd sprake moet zijn van (een bepaalde mate) van oppassing en (een bepaalde mate) van verzorging. Er is dus sprake van twee cumulatieve criteria. Dit volgt ook uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), het hoogste beroepsorgaan in dit soort zaken. Er dient sprake te zijn van zowel geregelde oppassing als geregelde verzorging (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 oktober 2002 op www.rechtspraak.nl, LJN AF0877 met betrekking tot – een vergelijkbare – ophoging van de AAW/WAO-uitkering).
3.4. De rechtbank leest de beroepsgronden van eiser aldus dat eiser vindt dat op hem de situatie zoals staat beschreven in artikel 2 onder a van de Beleidsregel van toepassing is nu eiser constant en 24 uur per dag iemand om zich heen nodig heeft die bij hem moet zijn en hem verzorgt.
3.5. Onder geregelde verzorging moet ingevolge bovengenoemd beleid worden verstaan hulp bij alle, althans de meeste (verhoging tot 100%) of een aantal (verhoging tot 85%) van de essentiële en steeds terugkerende dagelijkse levensverrichtingen, zoals onder meer wassen, aan- en uitkleden en toiletgang. Het gaat niet om huishoudelijke taken als boodschappen doen, eten koken, (af)wassen of vervoer.
3.6. Uit de beschikbare gegevens, waaronder het rapport van de verzekeringsarts van 14 juni 2010, is gebleken dat eiser hulp nodig heeft bij het douchen en aankleden alsmede bij de toiletgang. Gelet op het bovengenoemde beleid zou kunnen worden geconcludeerd dat eiser hulp nodig heeft bij alle essentiële en steeds terugkerende dagelijkse levensverrichtingen, te weten wassen, aankleden en toiletgang. Verweerder komt echter tot het standpunt dat eiser slechts bij sommige maar niet alle essentiële dagelijkse levensverrichtingen hulp nodig heeft. Verweerders standpunt is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. De rechtbank merkt hiertoe op dat verweerder een genuanceerd beleid ten aanzien van aanvragen om ophoging van de uitkering voert, waarbij de feitelijke omvang en mate van verzorging en oppassing een grote rol speelt. Deze nuancering ziet de rechtbank in de beoordelingen van de verzekeringsarts echter niet terug.
Voorts overweegt de rechtbank dat eiser in beroep meerdere medische stukken heeft overgelegd. Uit de verklaring van de huisarts [huisarts] van 9 november 2009 blijkt dat eiser in zijn mobiliteit erg is beperkt. Zonder zijn echtgenote kan eiser het huis nauwelijks verlaten, zonder haar is de aankoop of bereiding van voedsel onmogelijk. Eiser heeft begeleiding nodig om te kunnen voorzien in hygiënische behoeften. Uit de verklaring van 20 april 2010 blijkt dat eiser door de Vlaamse zorgverzekering als zwaar zorgbehoevende wordt aangemerkt, en een forfaitaire tussenkomst voor mantel- en thuiszorg ontvangt. De bezwaarverzekeringsarts is in zijn nadere rapport van 20 januari 2011 niet concreet op bovengenoemde stukken ingegaan maar heeft herhaald dat de nadere beroepsgronden niet maken dat er sprake is/was van een situatie waarbij er een noodzaak bestaat tot continue oppassing en verzorging. De rechtbank acht deze reactie op de stukken onzorgvuldig en te weinig concreet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb ondeugdelijk gemotiveerd.
3.7. Om in aanmerking te komen voor verhoging van de uitkering op grond van voormeld artikel 53 van de WIA dient sprake te zijn van zowel geregelde oppassing als geregelde verzorging. De vraag ligt dus voor of eiser voldoet aan de tweede voorwaarde, te weten het oppassingscriterium. De verzekeringsarts concludeert dat eiser niet is aangewezen op geregelde oppassing, noch is er sprake van geregelde handreikingen door derden. Hoe verweerder tot deze conclusie komt blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet duidelijk uit de rapportages. Ook hier merkt de rechtbank op dat het genuanceerd beleid van verweerder niet in de beoordelingen van de verzekeringsarts is terug te zien. De bezwaarverzekeringsarts merkt in zijn rapport van 10 september 2010 slechts op dat eiser in staat is om enige uren alleen te blijven. Zonder nadere toelichting van verweerder is de conclusie dat eiser geen enkele oppassing nodig heeft, vooralsnog onbegrijpelijk. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bestreden besluit ook op dit punt in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb heeft genomen.
3.8. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden wegens een motiveringsgebrek. De rechtbank zal, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 3.6. en 3.7 is overwogen, het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb . Verweerder zal worden opgedragen een nieuw (inhoudelijk) besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Voor finale geschilbeslechting ziet de rechtbank geen ruimte omdat er aanvullend onderzoek door een arts moet plaatsvinden.
3.9. De rechtbank zal verweerder opdragen het door eiser betaalde griffierecht te
vergoeden. Voor een proceskostenvergoeding is geen grond nu eiser geen professionele rechtsbijstand heeft ingeroepen.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 41,00 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. de Savornin Lohman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
9 juni 2011.
de griffier de rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Afschrift verzonden op:
D:
SB