Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Verjaring, artikel 3:310 lid 1 BW. Vordering tot vergoeding van schade wegens gestelde onrechtmatige daad door deskundige van wederpartij is verjaard

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 469387 / HA ZA 10-2894

Vonnis van 11 mei 2011

in de zaak van

1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

ENTERTAINMENT INTERNATIONAL B.V.,

gevestigd te Groningen,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

HOLIDAY SHIP B.V.,

gevestigd te Groningen,

eiseressen,

advocaat mr. A.J. van Steenderen,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[A] B.V.,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagde,

advocaat mr. J.F. Bienfait.

Eiseressen zullen hierna gezamenlijk Entertainment c.s. worden genoemd en afzonderlijk Entertainment respectievelijk Holiday Ship. Gedaagde zal hierna [A] worden genoemd.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 29 december 2010,

- het proces-verbaal van comparitie van 25 maart 2011,

- de brief van 10 mei 2011 van de zijde van Entertainment c.s.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. Omstreeks 1990 hebben Entertainment c.s. een ‘total loss’ jacht gekocht, de Esther (hierna: het jacht) met als bedoeling het op te knappen.

2.2. Het jacht is in mei/juni 1984 getaxeerd op een waarde van USD 6 miljoen tot USD 8 miljoen.

2.3. Entertainment c.s. zijn in 1992 begonnen met de ‘refit’ van het jacht in een loods te Groningen (hierna: de loods).

2.4. In 1999 hebben Entertainment c.s. het jacht via ABN AMRO verzekerd tegen onder andere brand bij onder meer Fortis voor een bedrag van NLG 17,5 miljoen.

2.5. Op 20 januari 2000 is het jacht in opdracht van Entertainment getaxeerd door [B] B.V. op een vervangingswaarde van NLG 22 miljoen geheel afgebouwd. Het jacht was toen voor 85% afgebouwd.

2.6. Op 14 februari 2000 brandde de loods met daarin het jacht volledig uit. Het jacht is hierbij geheel verloren gegaan.

2.7. De verzekeraars van het jacht hebben [C] te Amsterdam (hierna: [C]) aangesteld om als deskundige te rapporteren over de schade. [C] heeft op 16 februari 2000 [A] opdracht gegeven de schade aan het jacht te onderzoeken en tevens de waarde van het jacht voorafgaand aan de brand vast te stellen. Entertainment heeft [B] als deskundige aangesteld. Samen hebben de deskundigen (conform de polisvoorwaarden) [D] als bindend adviseur/arbiter aangewezen. De deskundigen hebben geen overeenstemming bereikt over de omvang van de schade.

2.8. Op 15 maart 2000 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden tussen [A] en [B]. [A] heeft daarna schriftelijke vragen gesteld aan [B] welke bij brief van 6 juni 2000 door [B] zijn beantwoord. [B] stelt in deze brief de schade met betrekking tot het jacht na aftrek van restwaarde op NLG 21 miljoen.

2.9. Op 4 augustus 2000 heeft [A] haar concept-expertiserapport uitgebracht. Op 5 oktober 2000 heeft over dit conceptrapport een bijeenkomst plaatsgevonden tussen [A] en [B].

2.10. [A] heeft op 31 oktober 2000 haar definitieve rapport afgegeven aan [C], hetwelk op 9 november 2000 is ontvangen door Entertainment c.s. [A] komt in haar definitieve rapport tot een vervangingswaarde van het jacht van NLG 2,5 miljoen en tot een herbouwwaarde van NLG 10.250.000,=.

2.11. Bij brief van 1 november 2000 heeft Fortis aan ABN AMRO bericht dat de verzekeraars van het jacht, gelet op het rapport van [A], een beroep doen op bovenmatigheid van de door [B] in het rapport van 20 januari 2000 getaxeerde waarde van het jacht van NLG 22 miljoen.

2.12. Op verzoek van Entertainment heeft [B] een nadere toelichting gegeven op het taxatierapport van 20 januari 2000. Deze toelichting is opgesteld op 25 januari 2001 en is door Entertainment aan de verzekeraars van het jacht gezonden met het doel dat zij hun standpunt over het bovenmatigheidsoordeel zouden bijstellen.

2.13. Bij vonnis in kort geding van 15 mei 2001 is de vordering van Entertainment c.s. tegen de verzekeraars van het jacht tot betaling van een voorschot van de schade afgewezen.

2.14. Entertainment c.s. hebben de verzekeraars van het jacht bij dagvaarding van 16 november 2001 in een bodemprocedure betrokken. Bij tussenvonnis van 21 september 2005 heeft de rechtbank Rotterdam een deskundigenbericht gelast omtrent de vervangingswaarde van het jacht direct voor de brand.

2.15. Op 21 mei 2007 hebben de door de rechtbank Rotterdam benoemde deskundigen hun deskundigenbericht ingediend ter griffie. De deskundigen hebben de vervangingswaarde van het jacht per 14 februari 2000 vastgesteld op NLG 19 miljoen.

In hun rapport hebben de deskundige onder meer het volgende vermeld:

“Het komt de Deskundigen voor dat de gehele verslaggeving en rapportage door expert van verzekeraars, zowel ten aanzien van waarde als constructie, berust op vooringenomenheid met terzijdestelling dan wel onderbelichting van positieve verklaringen waar het betreft waarde, uitvoering en constructie door andere, bij zowel de nieuwbouw als de restauratie betrokken specialisten.”

2.16. Bij vonnis van 4 maart 2008 heeft de voorzieningenrechter te Rotterdam het door Entertainment c.s. tegen de verzekeraars gevorderde voorschot op de schadevergoeding van EUR 5 miljoen toegewezen.

2.17. Bij tussenvonnis van 27 augustus 2008 heeft de rechtbank Rotterdam een aanvullend deskundigenbericht gelast. Op 17 juni 2009 hebben de deskundigen hun aanvullend deskundigenbericht ter griffie ingediend waarbij zij tot een nieuwbouwwaarde van het jacht in 2000 komen van EUR 10 miljoen en de vervangingswaarde van het rapport van 21 mei 2007 ongewijzigd hebben gelaten.

2.18. Bij brief van 30 december 2008 hebben Entertainment c.s. [A] aansprakelijk gesteld “voor de schade voortvloeiende uit de onzorgvuldige wijze waarop het rapport tot stand is gekomen en voor de schade voortvloeiende uit de inhoud van het betreffende rapport”.

2.19. Bij eindvonnis van 24 februari 2010 heeft de rechtbank Rotterdam de verzekeraars veroordeeld tot betaling aan Entertainment c.s. van EUR 9.075.604,32.

3. Het geschil

3.1. Entertainment c.s. vorderen samengevat - veroordeling van [A], bij vonnis uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, tot betaling van EUR 296.607,=, vermeerderd met rente en kosten waaronder buitengerechtelijke incassokosten.

3.2. Entertainment c.s. voeren hiertoe -kort gezegd- aan dat [A] onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door zich niet als zorgvuldig handelend deskundige te hebben opgesteld en gedragen.

3.3. [A] voert verweer.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan voor zover van belang voor de beoordeling van het geschil.

4. De beoordeling

De verjaring

4.1. Als meest verstrekkend verweer voert [A] aan dat de vordering van Entertainment c.s. is verjaard. [A] stelt daartoe onder meer dat Entertainment c.s. in november 2000 bekend waren met de beweerde fout, de beweerde schade en met de persoon van de dader. De aansprakelijkstelling van 30 november 2008 heeft daarmee plaatsgevonden ruim na het verstrijken van de verjaringstermijn van vijf jaar, aldus [A].

4.2. Entertainment c.s. betwisten dat de vordering is verjaard. Zij voeren onder meer aan dat in geen geval eerder dan op 21 mei 2007, de datum van het eerste rapport van de door de rechtbank Rotterdam benoemde deskundigen, voor hen duidelijk kon zijn dat [A] met het rapport van 31 oktober 2000 onrechtmatig jegens hen had gehandeld.

4.3. Artikel 3:310 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden. De eis dat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon moet aldus worden opgevat dat het hier gaat om een daadwerkelijke bekendheid, zodat het enkele vermoeden van het bestaan van schade niet volstaat. Deze verjaringstermijn begint pas te lopen op de dag na die waarop de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van de door hem geleden schade in te stellen. Daarvan zal sprake zijn als de benadeelde voldoende zekerheid -die niet een absolute zekerheid behoeft te zijn- heeft verkregen dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van de betrokken persoon. Het antwoord op de vraag op welk tijdstip de verjaringstermijn is gaan lopen, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval.

4.4. In dit geval zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang. [A] heeft op 31 oktober 2000 haar rapport uitgebracht aan haar opdrachtgeefster [C]. Entertainment c.s. hebben op 9 november 2000 een afschrift van dit rapport ontvangen. [A] kwam in haar rapport tot een veel lagere waarde van het jacht dan [B] (zie r.o. 2.10). De verzekeraars hebben op 1 november 2000 een beroep op bovenmatigheid gedaan (zie r.o. 2.11). [A] heeft onweersproken gesteld dat Entertainment c.s. met dit standpunt van verzekeraars in november 2000 bekend zijn geraakt, zodat hiervan wordt uitgegaan. Entertainment c.s. hebben van meet af aan de juistheid van de waarde van het jacht in het rapport van [A] bestreden en pogingen gedaan verzekeraars te overtuigen van de juistheid van hun eigen standpunt. De schade waarvan Entertainment c.s. thans vergoeding vorderen, vloeit volgens hen onder meer voort uit gebreken in de totstandkoming en onderbouwing van de waardebepaling door [A]. Uit dit alles leidt de rechtbank af dat Entertainment c.s. in november 2000, toen zij bekend raakten met de inhoud van het rapport van [A] en het standpunt van verzekeraars, daadwerkelijk bekend waren met de feiten waaruit volgens hen de schade voortvloeit waarvoor zij [A] aansprakelijk houden. Het standpunt van Entertainment c.s. komt erop neer dat zij pas daadwerkelijk in staat waren een rechtsvordering tot schadevergoeding in te stellen tegen [A] toen voldoende duidelijk was hoe in een eventueel te voeren bodemprocedure over de waarde van het jacht zou worden geoordeeld. Hierin worden zij niet gevolgd. Voor de aanvang van de verjaringstermijn is niet vereist dat de benadeelde daadwerkelijk bekend is met de juridische beoordeling van feiten en omstandigheden waaruit voor hem schade voortvloeit.

Naar het oordeel van de rechtbank is de bekendheid van Entertainment c.s. met de feiten waaruit volgens hen de schade voortvloeit waarvoor zij [A] aansprakelijk houden, te weten de gestelde gebreken in de totstandkoming en onderbouwing van de waardebepaling door [A], in het kader van de beoordeling van het beroep op verjaring aan te merken als voldoende zekerheid dat de schade is veroorzaakt door tekortschietend of foutief handelen van [A]. De termijn van vijf jaar is dus gaan lopen in november 2000. De aansprakelijkstelling heeft plaatsgevonden in 2008 en daarmee na afloop van die termijn.

4.5. Entertainment c.s. hebben verder betoogd dat sprake is van voortdurend onrechtmatig handelen door [A] nu zij ook na het uitbrengen van haar rapport volgens Entertainment c.s. ten onrechte is blijven vasthouden aan de door haar vastgestelde waarde van het jacht. Zij verbinden hieraan de conclusie dat het verjaringsverweer in zoverre niet kan slagen. Ook dit betoog faalt. Met [A] is de rechtbank van oordeel dat het vasthouden aan een beweerde onjuiste opvatting of stelling niet als een voortdurende onrechtmatige daad kan worden beschouwd, daargelaten of het hebben van die opvatting of het innemen van die stelling onrechtmatig is.

Slotsom

4.6. Het beroep op verjaring slaagt. De vordering van Entertainment c.s. dient te worden afgewezen.

Brief van Entertainment c.s.

4.7. In de brief van 10 mei 2011 verzoeken Entertainment c.s. op enkele punten om aanpassing van het proces-verbaal. Nu die punten niet zijn betrokken in het hiervoor weergegeven oordeel, behoeft de brief geen verdere bespreking en is er geen aanleiding [A] gelegenheid te bieden tot een reactie op het verzoek.

Proceskosten

4.8. Entertainment c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden begroot op:

- griffierecht 4.951,00

- salaris advocaat 4.000,00 (2,0 punten × tarief EUR 2.000,00)

Totaal EUR 8.951,00.

5. De beslissing

De rechtbank

5.1. wijst de vorderingen af,

5.2. veroordeelt Entertainment c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op EUR 8.951,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

5.3. veroordeelt Entertainment c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten van [A], begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,

5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. G. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature