Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

De rechtbank Arnhem veroordeelt vier broers voor poging tot het medeplegen van doodslag respectievelijk poging tot moord. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat zij met z’n vieren in de nacht van 15 op 16 mei 2010 in Ede een persoon die zij – naar eigen zeggen – als broer beschouwden hebben geschopt en geslagen onder andere met een metalen staaf. Ze hebben het slachtoffer vervolgens hulpeloos gewond op de grond achtergelaten. Een van de broers is nog teruggelopen naar het slachtoffer en heeft het slachtoffer nog tweemaal met een metalen staaf op zijn hoofd geslagen. Het slachtoffer is daarop voor dood achtergelaten.

De rechtbank legt aan drie van de vier broers (wegens een poging tot het medeplegen van doodslag) een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, op. De rechtbank legt aan de vierde broer, degene die nog was teruggelopen, (wegens poging tot moord) een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, op. De rechtbank gaat met deze laatste straf boven de eis van de officier van justitie uit, omdat de rechtbank van oordeel is dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan het verwijt dat verdachte treft en de ingrijpende gevolgen die het handelen van verdachte voor het slachtoffer heeft gehad.

Uitspraak



RECHTBANK ARNHEM

Sector strafrecht

Meervoudige Kamer

Promis II

Parketnummer : 05/900530-10

Data zittingen : 8 november 2010, 6 juni 2011 en 20 juni 2011

Datum uitspraak : 4 juli 2011

TEGENSPRAAK

In de zaak van

de officier van justitie in het arrondissement Arnhem

tegen

naam : [verdachte],

geboren op : [geboortedatum],

adres : [adres],

plaats : [woonplaats],

raadsman : mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht.

1. De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging, tenlastegelegd dat:

hij in of omstreeks de nacht van 15 mei 2010 op 16 mei 2010 te Ede,

ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging

met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade

[slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen met verdachtes mededader(s),

althans alleen, opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een

(kort) tevoren genomen besluit, - zakelijk weergegeven - :

- voornoemde [slachtoffer] een of meermalen tegen en/of op het hoofd en/of het lichaam

heeft/hebben geslagen en/of gestompt, terwijl voornoemde [slachtoffer] al dan niet op

de grond lag en/of

- voornoemde [slachtoffer] een of meermalen met geschoeide voet(en) tegen en/of op het

hoofd en/het lichaam heeft/hebben getrapt en/of geschopt, terwijl voornoemde

[slachtoffer] al dan niet op de grond lag en/of

- voornoemde [slachtoffer] een of meermalen met een metalen stok/paal, althans een

metalen voorwerp, althans een hard voorwerp op en/of tegen het hoofd en/of op

de handen en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of

- een of meermalen de keel van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben dichtgeknepen, al

dan niet gebruik makend van een stok en/of paal,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:

hij in of omstreeks de nacht van 15 mei 2010 op 16 mei 2010 te Ede tezamen en

in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon (te

weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,

zwaar lichamelijk letsel (te weten een gebroken rechter oogkas en/of een

gebroken linker oogkas en/of neurologisch letsel), heeft toegebracht, door

deze opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk -

zakelijk weergegeven -

- een of meermalen tegen en/of op het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of

te stompen, terwijl voornoemde [slachtoffer] al dan niet op de grond lag en/of

- een of meermalen met geschoeide voet(en) tegen en/of op het hoofd en/of het

lichaam te trappen en/of te schoppen, terwijl voornoemde [slachtoffer] al dan niet op

de grond lag en/of

- een of meermalen met een metalen stok/paal, althans een metalen voorwerp,

althans een hard voorwerp, een of meermalen op en/of tegen het hoofd en/of op

de handen en/of tegen het lichaam te slaan en/of

- een of meermalen de keel dicht te knijpen, al dan niet met behulp van een

stok en/of paal;

meer subsidiair:

hij in of omstreeks de nacht van 15 op 16 mei 2010 te Ede tezamen en in

vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het

door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer],

opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,

met dat opzet, na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren

genomen besluit - zakelijk weergegeven - :

- voornoemde [slachtoffer] een of meermalen tegen en/of op het hoofd en/of het lichaam

heeft/hebben geslagen en/of gestompt, terwijl voornoemde [slachtoffer] al dan niet op

de grond lag en/of

- voornoemde [slachtoffer] een of meermalen met geschoeide voet(en) tegen en/of op het

hoofd en/het lichaam heeft/hebben getrapt en/of geschopt, terwijl voornoemde

[slachtoffer] al dan niet op de grond lag en/of

- voornoemde [slachtoffer] een of meermalen met een metalen stok/paal, althans een

metalen voorwerp, althans een hard voorwerp op en/of tegen het hoofd en/of op

de handen en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of

- een of meermalen de keel van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben dichtgeknepen, al

dan niet gebruik makend van een stok en/of paal,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2. Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 20 juni 2011 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht.

Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer]. Namens hem is ter terechtzitting verschenen [naam], medewerkster Slachtofferhulp Nederland.

De officier van justitie, mr. J. Schram, heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde op te leggen een contactverbod met [slachtoffer], en voorts met aftrek van de tijd die verdachte al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

3a. De beslis¬sing inzake het bewijs

De feiten

Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.

In de avond van 15 mei 2010 zijn de broers [verdachte] (bijnaam [bijnaam verdachte] ), [broer2] (bijnaam [bijnaam broer2] ), [broer3] (bijnaam [bijnaam broer3] ) en [broer4] (bijnaam [bijnaam broer4] ) [achternaam] (verder respectievelijk te noemen: [verdachte], [broer2], [broer3] en [broer4]) naar de [adres] in Ede gereden waar [slachtoffer] [slachtoffer] (verder: [slachtoffer]) woonde.

Rond 0.00 uur die nacht heeft [broer3] naar het huisnummer van [slachtoffer] gebeld en gevraagd of [slachtoffer] met hem wilde spreken. [slachtoffer] is naar beneden gekomen en heeft [broer3] begroet. Vervolgens is in de vroege nacht van 16 mei 2010 een conflict ontstaan tussen [slachtoffer] enerzijds en [verdachte], [broer2], [broer3] en [broer4] (verder tezamen ook aangeduid als: de vier broers) anderzijds . Er is bij dit conflict gebruik gemaakt van een slagvoorwerp . [slachtoffer] heeft die nacht het volgende letsel opgelopen: meerdere blauwe plekken over hele lichaam, hoofdwond, oogkasbreuk links, intra-cerebrale bloeding (een bloeding in de hersenen) .

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier.

De vier broers zijn gezamenlijk naar Ede gereden met het vooropgezette plan om [slachtoffer] in elkaar te slaan. Ze hebben alle vier gevochten, zijn erbij blijven staan op het moment dat er gevochten werd en ze zijn gezamenlijk weer weggegaan, waarmee sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Uit de omstandigheid dat verdachten met vier man fors geweld hebben uitgeoefend op [slachtoffer], waarbij geslagen is met een metalen staaf, blijkt dat zij het voorwaardelijk opzet hadden om verdachte te doden, zodat poging moord bewezen kan worden.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.

De vier broers zijn naar [slachtoffer] gereden om te praten en om hem te vragen samen uit te gaan. [slachtoffer] is degene geweest die agressief werd. Hij had onverwachts een stok of staaf waarmee hij eerst [verdachte] tegen zijn been sloeg en vervolgens [broer3] tegen diens hoofd en been. [verdachte] is direct uitgeschakeld door de onverwachte klap van [slachtoffer]. [verdachte] heeft [slachtoffer] niet geslagen of verwond. Er is geen sprake geweest van het (voorwaardelijk) opzet op de dood of op het toebrengen van lichamelijk letsel. De drie broers van [verdachte] hebben zich slechts verdedigd (noodweerverweer; zie hierna onder 5). Voor zover zij [slachtoffer] hebben verwond, kan dat [verdachte] in ieder geval niet worden aangerekend.

Beoordeling van de standpunten en conclusie

De verklaring van [slachtoffer]

De aanleiding:

[slachtoffer] heeft verklaard dat aan het conflict in de nacht van 15 op 16 mei 2010 het volgende vooraf ging:

Op 13 mei 2010 is [br[broer5] (verder: [broer5]) bij [slachtoffer] en zijn vrouw, genaamd [vrouw slachtoffer] (verder: [vrouw slachtoffer]) op bezoek geweest. [broer5] is een broer van [vrouw slachtoffer] en ook een broer van de vier broers. [broer5] is voortijdig weggegaan bij [slachtoffer] en [vrouw slachtoffer] aangezien hij kwaad was, omdat [slachtoffer] had verteld dat een oom van [vrouw slachtoffer] had gezegd dat zij bij het aangaan van haar huwelijk geen maagd meer zou zijn geweest.

In de nacht van 14 mei 2010 is [slachtoffer] vervolgens gebeld door [broer3] en later heeft [vrouw slachtoffer] [broer3] teruggebeld. [broer3] klonk erg boos. [vrouw slachtoffer] is de volgende dag naar Breda, waar de vier broers wonen, gereden om te praten. Zij heeft die dag gesproken met de vier broers en haar ouders. Bij terugkomst vertelde [vrouw slachtoffer] dat haar familie geen ruzie meer wilde maken .

Het conflict:

[slachtoffer] heeft over het conflict het volgende verklaard:

Nadat [broer3] hem vriendelijk had gevraagd naar beneden te komen is [slachtoffer] op verzoek van [broer3] buiten met hem meegelopen. Toen ze achter een pad achter de garageboxen waren aangekomen, veranderde [broer3] van toon. [slachtoffer] draaide zich om en zag [broer2] achter hem staan met iets van een metalen stok in zijn hand. [broer2] was uit de struiken gelopen. [slachtoffer] is vervolgens van achteren vastgegrepen bij zijn nek en hals en daarna geslagen. Hij is op de grond gevallen en heeft zich verweerd. Hij heeft [broer3] en [broer2] gezien en [broer4] en [verdachte] gehoord. De laatste twee waren er ook bij . Ze waren alle vier tegelijk aan het schoppen en slaan . Hij werd zowel met de stok/paal als met de handen geslagen. Hij denkt dat hij even bewusteloos is geweest. Hij hoorde iemand zeggen: “Hij is dood, we moeten weg” . Op een gegeven moment lag hij op de grond en was het even rustig. Hij probeerde zijn hoofd op te tillen en hoorde iemand terugkomen. Hij voelde twee klappen op zijn hoofd en het leek of iemand met een stok op zijn hoofd sloeg. Hij hoorde iemand zeggen: “Zo, nu is hij dood” .

De rechtbank acht de hierboven aangehaalde verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar en geloofwaardig. [slachtoffer] heeft vanaf het eerste bezoek van de politie in het ziekenhuis op 16 mei 2010 12.09 uur consequent hetzelfde verhaal verteld. Ook [getu[getuige1] (verder: [getuige1]), een vriend van [slachtoffer], verklaart dat [slachtoffer] hem, toen deze in het ziekenhuis lag, dit verhaal heeft verteld .

De verklaring van [slachtoffer] wordt voorts door een groot aantal andere bewijsmiddelen ondersteund en bevestigd:

Ondersteunende bewijsmiddelen:

De door [slachtoffer] genoemde aanleiding van het conflict wordt in de eerste plaats bevestigd door de verklaring van [vrouw slachtoffer], zijn vrouw. Ook zij verklaart over het bezoek van [broer5], het gegeven dat [broer5] voortijdig is weggegaan, omdat hij kwaad was omdat [slachtoffer] had verteld dat een oom van [vrouw slachtoffer] had gezegd dat zij bij het huwelijk geen maagd meer zou zijn geweest, dat er vervolgens die nacht door [broer3] gebeld was en dat zij de volgende dag om 6 uur in de ochtend al naar Breda is gereden en daar heeft gesproken met de vier broers en hun/haar ouders .

Daarnaast is er de getuige [getuige1], die verklaart dat hij van zijn vader had gehoord dat deze door [broer5] na het conflict was gebeld omdat er een familieruzie was geweest als gevolg waarvan [slachtoffer] en de broers in het ziekenhuis zouden liggen . Hij vertelt verder dat [broer5] hem ook had gebeld en hem had verteld dat er een catastrofe in de familie had plaatsgevonden, dat de vier broers op [slachtoffer] waren afgekomen en hem in elkaar hebben geslagen en dat hij, [broer5], [getuige1] om hulp had gevraagd . [getuige1] verklaart dat [broer5] hem heeft gezegd dat zijn moeder (moeder [achternaam]) hem vroeg om met haar naar Ede te rijden omdat de vier broers onderweg waren naar Ede om [slachtoffer] “toe te takelen” en dat [broer5] toen met zijn moeder naar Ede is gereden om de vier broers tegen te houden. Onderweg kreeg hij echter een aanval en belandde hij in het ziekenhuis .

Deze verklaring van [getuige1] biedt steun aan de verklaring van [slachtoffer] dat de aanleiding van het gevecht lag in een familieconflict waarbij, naast de vier broers, ook [broer5] was betrokken, en welk conflict voor de vier broers aanleiding was om naar Ede te vertrekken.

De verklaring van [getuige1] wordt op haar beurt bevestigd door informatie van de politie Breda dat er op 15 mei 2010 om 22:49 uur een melding was binnengekomen over een autobestuurder met een epileptische aanval die naar het ziekenhuis is gebracht, dat [broer5] deze bestuurder was en dat diens vader en moeder ook in die auto hadden gezeten .

Ook ten aanzien van het conflict zelf vindt de verklaring van [slachtoffer] steun in andere bewijsmiddelen.

Allereerst zijn er de bij hem geconstateerde – in de vaststaande feiten genoemde – verwondingen.

Voorts zijn er drie getuigen geweest van een deel van het voorval, te weten [getuige2], [getuige3] en [getuige4].

Getuige [getuige2] verklaart dat hij geschreeuw hoorde in een vreemde taal (een soort Turks of Afghaans). Het geschreeuw was van één persoon afkomstig en kwam achter de bomen vandaan. Het geschreeuw duurde 10 tot 20 minuten en stopte in één keer. Kort hierna liepen drie mannen de parkeerplaats op ; één van hen werd door de anderen ondersteund. De anderen liepen terug richting de struiken. [getuige2] hoorde een plons, waarna de twee mannen naar de parkeerplaats liepen. Vervolgens zijn de mannen met twee auto’s weggereden. Nadat de auto’s weg waren zag hij een man heel moeilijk (krom en met vallen en opstaan) vanuit de bosjes komen.

Getuige [getuige3] verklaart, in zijn eerste verklaring op zondag 16 mei 2011, dat hij meerdere mensen heel hard hoorde schreeuwen en zag dat er vanuit de richting van de vijver vier mannen kwamen lopen. Hij hoorde een geluid als dat van een metalen voorwerp dat valt of gegooid wordt en zag dat één van de mannen bukte en iets van de grond pakte. Hij zag dat één van de mannen met een metalen pijp van ongeveer één meter in zijn handen terugliep. Vanuit de richting van de andere drie mannen werd geroepen: ”kom terug” in de Afghaanse taal (Dari). Kort daarna hoorde hij een luide kreet. De auto reed de parkeerplaats af. Vervolgens kwam uit de richting van de vijver zijn oom [slachtoffer] moeilijk lopen. Het hoofd van [slachtoffer] zat helemaal onder het bloed.

Getuige [getuige4] hoorde geschreeuw (in een vreemde taal). Bij de vijver kwamen geluiden vandaan waardoor het leek alsof mensen aan het vechten waren. [getuige4] hoorde dat ze met een metalen voorwerp op een persoon aan het slaan waren en hoorde een man fut- en krachtloos schreeuwen. Op een gegeven moment was de persoon die de klappen ontving stil, maar [getuige4] hoorde dat ze nog met het voorwerp op hem aan het slaan waren. [getuige4] schreeuwde dat hij de politie zou bellen en naar beneden zou komen, waarna vier mannen bij de vijver vandaan kwamen. Twee mannen liepen voorop, daarachter liepen twee mannen waarvan er één door de ander werd ondersteund.

Anders dan de verdediging stelt, komen deze verklaringen naar het oordeel van de rechtbank in grote lijnen overeen, ondersteunen zij elkaar en bevestigen zij de verklaring van [slachtoffer]. Dat geldt in het bijzonder ten aanzien van het gebruik van een metalen voorwerp, het geluid van slaan waarbij iemand schreeuwde, en het teruglopen door één of meer mensen naar de struiken. Dat de verklaringen van de getuigen op onderdelen verschillen – zoals ten aanzien van de waarneming van de auto waarmee de vier mannen vertrokken (één of twee), en het aantal mensen dat is teruggelopen naar de struiken cq. de omstandigheid dat niet iedere getuige over alles heeft verklaard, doet aan deze conclusie niet af. Het is een bekend gegeven dat getuigen zaken anders waarnemen omdat zij nu eenmaal de focus anders leggen; bovendien ging het hier om getuigen die vanaf een galerij van een flat hebben gekeken (9e respectievelijk 12e verdieping) en was het donker. Temeer hecht de rechtbank daarom waarde aan de overeenstemming, zowel tussen de verklaringen van de getuigen onderling als met de verklaring van [slachtoffer].

Verder ondersteunt ook het opgenomen telefoongesprek van 20 juli 2010 tussen [broer5] en een zus van de vier broers, [zus broers] (bijnaam zus broer; verder: [zus broers]) de verklaring van [slachtoffer]. In dat gesprek vertelt [broer5] aan [zus broers] zakelijk weergegeven dat [broer4] hem die dag alles heeft verteld, dat [broer4] hem zei dat “wij” achter de bomen verscholen waren en die “dinges” in handen hadden.

De rechtbank ziet niet in waarom [broer5] dit aan [zus broers] zou vertellen als hij niet inderdaad van [broer4] had gehoord dat de broers [slachtoffer] met de staaf in de bosjes hadden opgewacht.

De door [verdachte] bij de politie afgelegde verklaring dat [broer5] een leugenaar is, wordt door verdachte niet onderbouwd en blijkt ook niet uit de andere bewijsmiddelen. Integendeel; in een telefoongesprek tussen [broer5] en de moeder van de vier broers van 15 juli 2011 zegt [broer5], kort samengevat, dat hij [broer2] de eerste nacht heeft gesmeekt om niets te doen en hij de mannen heeft tegengehouden, maar dat hij de tweede nacht duizend keer heeft gebeld en heeft gesmeekt niets te doen. Hij zegt “toen hadden jullie de telefoons uitgedaan, omdat ik jullie tegenhield om niet te gaan. (…)”.

Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat met de twee bij [broer5] in gebruik zijnde nummer die nacht inderdaad wel 18 keer is gebeld naar de telefoonnummers van de vier broers (terwijl moet worden aangenomen, gelet op de korte duur van de contacten, zij niet hebben opgenomen) en 16 keer een sms-bericht is gestuurd, waarvan er slechts één – door [broer2] – is beantwoord. De verkeersgegevens onderschrijven dus dit betoog van [broer5]. Ook de verklaring van de hierboven al aangehaalde getuige [getuige1] dat [broer5] de vier broers heeft willen tegenhouden toen zij naar Ede waren gegaan , onderstreept de juistheid van zijn verklaring.

De stelling van de verdediging dat uit de beenbreuk van [verdachte] en het been- en hoofdletsel van [broer3] volgt dat de verklaringen van [slachtoffer] onbetrouwbaar zijn en dat [slachtoffer] juist degene was die geweld heeft gebruikt, wordt verworpen. Niettegenstaande de juistheid van de constatering dat twee van de broers behoorlijk letsel hebben opgelopen, kan dit letsel naar het oordeel van de rechtbank in het gevecht van de vier broers tegen [slachtoffer] zijn ontstaan, door het (stevig) verweer van [slachtoffer] en/of door het voor [slachtoffer] bestemde maar abusievelijk op elkaar gerichte geweld van de vier broers zelf. Dat dit laatste niet slechts denkbeeldig is, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit een ander telefoongesprek tussen [broer5] en [zus broers], van 21 juli 2010. Daarin vertelt [broer5] dat [broer2] ([bijnaam broer2]) zei: Ze hebben zijn been vastgehouden en tegen mij gezegd: sla hem. Toen ik sloeg, heeft hij zijn been in de buik van [bijnaam verdachte] of [bijnaam broer3] gedrukt, zijn been is vrijgekomen, de slag is neergekomen op het been van die ander.

Dat [slachtoffer] de lengte van de door hem waargenomen staaf heeft geschat op 1.60 meter, zoals de raadsman nog heeft aangevoerd ter ondersteuning van zijn betoog dat [slachtoffer] onjuist en onbetrouwbaar heeft verklaard, doet aan de conclusie van de rechtbank niet af. De ware lengte van de staaf is immers niet bekend. Ook als er op dit punt sprake zou zijn van enige overdrijving doet dat geen wezenlijke afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]. Daarbij komt dat het niet onbegrijpelijk is als iemand die in het donker door vier mannen met een slagwapen wordt belaagd dat slagwapen anders – groter – waarneemt dan het in werkelijkheid is.

De verklaringen van de broers

De verklaringen van verdachte en zijn broers, kort gezegd dat zij met de beste bedoelingen naar Ede zijn gereden en dat [slachtoffer] vervolgens onverwacht met een staaf begon te slaan acht de rechtbank daarentegen om de volgende redenen niet betrouwbaar, waarmee zij die op dit punt als ongeloofwaardig terzijde zal schuiven.

Allereerst worden de verklaringen van verdachte en zijn broers weersproken door de genoemde bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van [getuige1] over wat [broer5] hem heeft verteld en de tapgesprekken tussen [broer5] en [zus broers].

Daar komt bij dat de verklaringen van verdachte en zijn broers niet consequent zijn. Zo hebben [broer3] en [verdachte] allereerst bij het Amphia Ziekenhuis verklaard dat zij naar een kennis in Ede waren gegaan die ‘iets voor hen zou regelen’. De man zou uit de kamer zijn weggegaan en bij terugkomst direct op [broer3] en [verdachte] hebben ingeslagen met een slagvoorwerp. Vervolgens zijn [broer3] en [verdachte] naar het politiebureau in Breda gegaan, waar [broer3] heeft verklaard dat hij samen met [verdachte] op zaterdagavond 15 mei 2010 rond 20.00 uur op een onbekende locatie in Ede was mishandeld door een onbekende pooier. Later hebben verdachte en zijn broers ten overstaan van de politie in Ede en ter terechtzitting weer andere verklaringen afgelegd. Deze verklaringen wijken – hoewel ze onderling in grote lijnen wel overeenkomen, waarover hieronder meer – erg af van de verklaringen in het ziekenhuis en bij de politie in Breda. Echter op meerdere, vaak meer dan ondergeschikte, onderdelen lopen ook de verklaringen van de verdachten uiteen, zoals blijkt uit het hierna overwogene.

Over de aanleiding heeft [broer3] verklaard dat Hamid en [slachtoffer] ruzie hadden en dat hij ([broer3]) enkele dagen voor het conflict met [slachtoffer] heeft gebeld om te bemiddelen. Zowel [broer2] als [broer4] hebben daarentegen verklaard dat het conflict was ontstaan doordat zij naar de bruiloft van de dochter van tante x zijn geweest.

Zowel [broer3] als [broer4] hebben verklaard dat ze op het jazzfestival in Breda hebben besloten om eerst met [slachtoffer] te gaan te praten en daarna met hem naar Amsterdam te gaan. [broer2] heeft echter verklaard dat ze op het jazzfestival hadden besloten om naar Amsterdam te gaan en dat pas onderweg in de auto het idee is ontstaan om eerst in Ede [slachtoffer] op te halen.

[broer4] heeft verklaard dat ze de auto parkeerden en toen (allen) uitstapten. Dit heeft [broer2] in eerste instantie ook verklaard, maar in een latere verklaring zegt hij dat hijzelf, [broer4] en [verdachte] al eerder langs de weg zijn uitgestapt en dat [broer3] de auto alleen heeft geparkeerd. [verdachte] verklaart op dit punt dat hij alleen eerder was uitgestapt. Op de vraag of er nog meer eerder waren uitgestapt antwoordt hij: “volgens mij [broer3]”.

[broer3] heeft verklaard dat [verdachte] erbij was toen [slachtoffer] naar buiten kwam. [broer4] heeft verklaard dat [verdachte] en [broer3] samen zouden gaan praten met [slachtoffer]. [verdachte] heeft verklaard dat hij ging plassen, dat [broer3] toen [slachtoffer] belde, dat [slachtoffer] naar buiten kwam, [verdachte] hen samen zag lopen en [slachtoffer] toen groette. Ook [broer2] heeft verklaard dat [broer3] en [verdachte] samen voorop naar de ingang liepen, aanbelden en toen [slachtoffer] naar buiten kwam met hem weg zijn gelopen.

De rechtbank stelt vast dat verdachten niet alleen verschillend hebben verklaard over de invulling van de tijdspanne tussen het uit de auto stappen en het aanbellen bij [slachtoffer] door [broer3], maar zij acht het eveneens opmerkelijk dat – waar verdachten immers allen hebben verklaard dat zij [slachtoffer] alleen maar wilden ophalen voor een goed gesprek en een leuke avond – de broers (zoals de rechtbank dat ziet) ‘omtrekkende’ bewegingen hebben gemaakt en zij over de beweegreden voor die omtrekkende bewegingen ook verschillend hebben verklaard. Zo heeft [broer3] in zijn derde verklaring op 13 september 2010 gezegd dat zijn broers [broer2] en [verdachte] “niet in het zicht” moesten gaan staan – op welke verklaring hij bij de rechter-commissaris op 19 april 2011 is teruggekomen – terwijl [broer2] en [verdachte] hebben verklaard dat ze gingen roken en geen weet hadden van deze aanwijzing van [broer3].

Ten aanzien van het gevecht geldt nog het volgende: [verdachte] heeft verklaard dat – naast de broers en [slachtoffer] – tijdens de vechtpartij nog twee andere mannen aanwezig zijn geweest. Deze mannen zouden hem hebben vastgehouden toen [slachtoffer] hem sloeg. [broer2] heeft in eerste instantie verklaard dat er nog drie andere mannen zijn geweest maar dat die direct wegliepen toen [broer4] en hij naar [verdachte], [broer3] en [slachtoffer] toe liepen. Later heeft [broer2] echter verklaard dat het niet drie, maar toch twee mannen waren. Ook heeft hij toen verklaard dat deze mannen naar zijn broers renden en hen hadden geschopt. Dit wordt echter door geen van de broers bevestigd.

Zoals reeds overwogen, komen de laatste verklaringen van verdachte en zijn broers in grote lijnen wel overeen. Opmerkelijk in dit kader acht de rechtbank echter de volgende opgenomen telefoongesprekken.

In het opgenomen telefoongesprek van 18 juli 2010 zegt [broer5] tegen [broer4] ([bijnaam broer4]) dat hij een verklaring van zijn ouders naar hen heeft opgestuurd. Ze moeten gezamenlijk iets voorbereiden om bij hetzelfde verhaal te blijven en “dat ene kwestie over de hoerentent in het verhaal moeten jullie helemaal weglaten”. [broer5] zegt dat als ze later worden verhoord, ze moeten vertellen dat ze naar Amsterdam wilden gaan en hem ook wilden meenemen, dat hij naar beneden is gekomen en dat ze met hem wilden gaan wandelen. Verder moeten ze vertellen dat hij hen heeft geduwd en geslagen. [broer4] heeft in datzelfde tapgesprek gezegd dat hij gaat nadenken en vervolgens met zijn broers gaat afstemmen. [broer4] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij een deel van dit gesprek herkent; hij heeft dit gesprek zelf met [broer5] gevoerd.

In het opgenomen telefoongesprek van 27 juni 2010 zegt [broer5] tegen [broer2] ([bijnaam broer2]) dat [slachtoffer] geen getuige heeft en dat dit betekent dat [broer2] mag zeggen dat hij [slachtoffer] niet eens heeft geraakt. [broer5] zegt: “of je kunt zeggen dat “toen ik zag dat hij een been van mijn broer en de hoofd van een andere broer had gebroken, heb ik hem een keer geslagen”.”. [broer5] wijst [broer2] erop dat je geweld mag gebruiken als je in gevaar bent en dat dit “noodweer” heet.

De rechtbank is van oordeel dat uit deze gesprekken kan worden opgemaakt dat de broers hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd. Hun uiteindelijke verklaringen komen juist op de onderling afgestemde punten met elkaar overeen. De verschillen in de verklaringen zien met name op details die in het onderling afgestemde verhaal niet aan bod komen. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat de broers hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd conform het verhaal dat [broer5] over de telefoon vertelde.

Bewijsoverweging

De rechtbank is van oordeel dat uit de voornoemde bewijsmiddelen volgt dat de vier broers naar Ede zijn gereden om [slachtoffer] “toe te takelen”. Er kan niet uit worden afgeleid dat zij het vooropgezette plan hadden om [slachtoffer] te doden.

Voorts volgt uit de verklaring van [slachtoffer], die wordt ondersteund door de andere bewijsmiddelen, dat [slachtoffer] is opgewacht met een metalen staaf en door de vier broers is geslagen met de vuisten, met de staaf en dat hij ook is geschopt en daarbij een oogkasbreuk, een bloeding in de hersenen en verwondingen over zijn hele lichaam heeft opgelopen. De rechtbank acht niet uitgesloten dat slechts één van de broers de staaf heeft gehanteerd, maar acht wel uitgesloten dat de andere drie niet hebben geweten dat [slachtoffer] met een staaf werd geslagen. Door ondanks die wetenschap zich actief in het gevecht te mengen is ook ten aanzien van het slaan met die staaf, sprake van een bewuste en nauwe samenwerking.

De rechtbank is voorts van oordeel dat - gelet op het kennelijk en aanmerkelijk risico op dodelijke verwondingen, in het bijzonder wanneer men met een (metalen) buis meerdere malen inslaat op het hoofd - uit dit handelen reeds het (voorwaardelijke) opzet op de dood van [slachtoffer] gegeven is. De rechtbank overweegt daarbij dat ook uit de bewijsmiddelen en met name de verklaring van [slachtoffer] volgt dat ook [verdachte] daadwerkelijk aan het geweld heeft bijgedragen en dat het niet zo was dat hij voordat [slachtoffer] met de staaf geslagen was zelf door een klap van [slachtoffer] zou zijn uitgeschakeld.

Nu echter uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid waar de staaf vandaan kwam, of die door de broers is meegenomen of ter plaatste is gevonden en dus ook niet of er tijd en gelegenheid is geweest voor verdachte om zich over het gebruik van die staaf - door hem zelf of een van die broers - te beraden en ook overigens niet kan worden vastgesteld dat er op dit punt bij verdachte enig beraad of bezinning heeft kunnen plaatsvinden, acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie stelt, niet bewezen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade van het leven heeft willen beroven.

3b. De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:

hij in de nacht van 15 mei 2010 op 16 mei 2010 te Ede,

ter uitvoering van het voornemen en het misdrijf om tezamen en in vereniging

met anderen opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen met verdachtes mededader(s)

opzettelijk - zakelijk weergegeven - :

- voornoemde [slachtoffer] een of meermalen tegen en/of op het hoofd en/of het lichaam

heeft/hebben geslagen en/of gestompt, terwijl voornoemde [slachtoffer] al dan niet op

de grond lag en

- voornoemde [slachtoffer] een of meermalen met geschoeide voet(en) tegen en/of op het

hoofd en/het lichaam heeft/hebben getrapt en/of geschopt, terwijl voornoemde

[slachtoffer] al dan niet op de grond lag en

- voornoemde [slachtoffer] een of meermalen met een metalen stok/paal, althans een

metalen voorwerp, althans een hard voorwerp op en/of tegen het hoofd en/of op

de handen en/of tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en

- een of meermalen de keel van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben dichtgeknepen, al

dan niet gebruik makend van een stok en/of paal,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewe¬zen. Verdach¬te moet daarvan worden vrijgesproken.

De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.

4. De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

Ten aanzien van primair:

Poging tot medeplegen van doodslag.

Het feit is strafbaar.

5. De strafbaarheid van verdachte

Noodweerverweer

Door de verdediging is betoogd dat niet kan worden vastgesteld wie de ijzeren staaf heeft meegenomen. Mogelijk heeft [slachtoffer] de ijzeren staaf meegenomen en daarmee maar liefst twee van de vier broers een gebroken been geslagen, waarna de broers de staaf hebben afgepakt en zich daarmee hebben verdedigd.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodweerverweer onvoldoende is onderbouwd.

De rechtbank verwerpt het noodweerverweer. Zoals overwogen volgt uit de bewijsmiddelen dat de vier broers naar de woning van [slachtoffer] zijn gereden om hem “toe te takelen” en had bij de aanvang van het gevecht niet [slachtoffer] maar [broer2] de staaf in zijn handen. Gelet daarop is er geen sprake van een noodzakelijke verdediging tegen een wederrechtelijke aanval van [slachtoffer].

Niet is gebleken van (overige) feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.

6. De motivering van de sancties

Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:

- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;

- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:

- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 29 september 2010;

- een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, d.d. 18 oktober 2010, betreffende verdachte;

- een voortgangsverslag toezicht van Reclassering Nederland, d.d. 30 mei 2011, betreffende verdachte; en

- een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland, d.d. 1 juni 2011, betreffende verdachte.

De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

Door de officier van justitie is voor de afdoening van dit feit een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, geëist, met als bijzondere voorwaarde op te leggen een contactverbod met [slachtoffer],.

De officier van justitie is tot deze eis gekomen, vanwege de aard en de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer. Zij heeft er verder rekening mee gehouden dat verdachte en zijn broers geen verantwoordelijkheid nemen voor de zaak. In het voordeel van de verdachte houdt de officier van justitie rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder de problemen in zijn gezin.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft met betrekking tot de strafmaat aangevoerd dat de detentie een enorme impact gehad op verdachte en zijn gezin. De raadsman verzoekt de rechtbank er rekening mee te houden dat verdachte al in een vroeg stadium was uitgeschakeld en dat niet is gebleken dat hij enig aandeel had in het letsel van [slachtoffer]. De raadsman heeft daarom verzocht een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest.

Beoordeling van de standpunten en conclusie

Verdachte is samen met zijn broers midden in de nacht naar de woning van het slachtoffer gereden met het plan het slachtoffer een lesje te leren, met geen andere reden dan dat zij zich in hun eer of in de eer van hun familie voelden aangetast vanwege een vermeende uitlating van het slachtoffer. Daar aangekomen hebben ze het slachtoffer naar buiten gelokt en hebben ze hem buiten met z’n vieren geschopt en geslagen onder andere met een metalen staaf. Ze hebben het slachtoffer vervolgens hulpeloos gewond op de grond achtergelaten. De verwondingen van het slachtoffer zijn ernstig te noemen.

De rechtbank acht dit een zeer ernstig feit. Dat dit feit in het openbaar is gepleegd vlak voor de woning van het slachtoffer, maakt het nog kwalijker. De rechtbank rekent het verdachte zeer zwaar aan dat hij noch zijn broers zich hebben bekommerd om het slachtoffer dat hij – naar eigen zeggen – als een broer beschouwde. Dat het slachtoffer dit voorval heeft overleefd is niet de verdienste van verdachte. Verdachte heeft met zijn handelen het slachtoffer niet alleen veel pijn bezorgd, hij heeft hem en zijn gezin ook veel angst aangejaagd. Feiten als deze brengen onrust teweeg in de maatschappij, veroorzaken een gevoel van onveiligheid en schokken daarnaast de rechtsorde in hevige mate.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een gevangenisstraf van na te noemen duur. Een deel daarvan zal voorwaardelijk worden opgelegd teneinde verdachte ervan te weerhouden in de toekomst dergelijke feiten opnieuw te plegen en om wederom de confrontatie met [slachtoffer] op te zoeken. Om die reden wordt als bijzondere voorwaarde een contactverbod opgelegd.

De rechtbank komt tot een lagere strafoplegging dan door de officier van justitie is geëist omdat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet bewezen acht dat sprake is geweest van voorbedachte raad.

De rechtbank overweegt dat vast is komen staan dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot medeplegen doodslag. Gelet op de ernst van dit bewezenverklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte dient te worden opgeheven.

6a. De beoordeling van de civiele vorde¬ring, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51g van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade.

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 3.558,73 aan materiële schade.

De verdediging heeft primair verzocht de vordering af te wijzen, aangezien vrijspraak is bepleit. Subsidiair heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.

Ten aanzien van de vergoeding voor een mobiele telefoon (ter omvang van € 314,94), “verplaatste schade” (ter omvang van € 600,-) en kosten van de tandarts (ter omvang van

€ 92,23) en ten aanzien van een deel van de vergoeding voor directe kledingschade (te weten: een bedrag van € 170,- van de € 420,00) en een deel van het opvragen van medische informatie (te weten: een bedrag van € 109,19 van de € 347,30), is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Er is niet zonder meer vast te stellen dat de benadeelde partij schade tot de gestelde omvang heeft geleid, ter terechtzitting is geen nadere toelichting gegeven en de rechtbank acht bewijslevering (mede gezien het late stadium van de procedure) onevenredig belastend. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.500,- aan immateriële schade.

Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade geldt dat dit deel van de vordering niet betwist is en de rechtbank gegrond voorkomt. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook in zijn geheel toewijzen.

Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het schadeveroorzakende feit, te weten 16 mei 2010.

De benadeelde partij vordert een bedrag van € 10.430,20 aan door hem gemaakte buitengerechtelijke kosten en proceskosten.

Ten aanzien van dit deel van de vordering heeft de raadsman betoogd dat de vordering voor het deel dat ziet op de gevorderde kosten voor rechtsbijstand niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat dit een onevenredige belasting voor strafprocesrecht oplevert. De raadsman voert daartoe aan dat rechtsbijstand voor het slachtoffer van een geweldsmisdrijf gelet op artikel 44 lid 4 van de Wet op de rechtsbijstand kosteloos is. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de kosten voor rechtsbijstand geen rechtstreekse kosten zijn in de zin van artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Ten slotte heeft de raadsman betoogd dat wanneer de kosten voor rechtsbijstand wel voor vergoeding in aanmerking komen aansluiting moet worden gezocht bij het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven.

De rechtbank overweegt dat proceskosten zijn weliswaar geen kosten zijn in de zin van artikel 36f Sr , maar zij komen ingevolge artikel 361 lid 1 en 592a Sv wel voor vergoeding in aanmerking.

Voor wat betreft de gemaakte buitengerechtelijke kosten en proceskosten hanteert de rechtbank het kantonliquidatietarief. Gelet op de hoofdsom worden deze kosten tot op heden begroot op een bedrag van € 400,-. Voor wat betreft de schadevergoedingsmaatregel blijven de kosten van rechtsbijstand buiten beschouwing.

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voor zover het gevorderde door zijn mededaders is of wordt voldaan.

7. De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14 a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Straf¬recht.

8. De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot

Een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 10 (tien) maanden niet tenuitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.

De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dan wel navolgende bijzondere voorwaarde niet is nagekomen:

dat veroordeelde, op geen enkele wijze (direct of indirect) contact zal leggen of laten leggen met [slachtoffer], behoudens diens, via tussenkomst van een advocaat te verkrijgen, uitdrukkelijke schriftelijke toestemming.

Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoer ¬legging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.

Heft op de bij beschikking van 21 januari 2011 bevolen schorsing van de voorlopige hechtenis van veroordeelde voornoemd.

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].

Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.

- Veroordeelt de veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover de medeverdachten betalen ook veroordeelde daardoor tegenover [slachtoffer] zal zijn gekweten - tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 4.472,37 (zegge vierduizend vierhonderd en tweeënzeventig euro en zevenendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 16 mei 2010.

- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op € 400,- (zegge vierhonderd euro) en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

- Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.

Maatregel van schadevergoeding ad € 4.472,37, subsidiair 54 dagen hechtenis.

- Legt op aan veroordeelde - met dien verstande dat indien en voorzover de medeverdachten betalen ook veroordeelde daardoor tegenover [slachtoffer] zal zijn gekweten - de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 4.472,37 (zegge vierduizend vierhonderd en tweeënzeventig euro en zevenendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 16 mei 2010, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 54 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.

- Bepaalt daarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere betalingsverplichting doet vervallen.

Aldus gewezen door:

mr. E. de Boer (voorzitter), mr. T.P.E.E. van Groeningen en mr. B.F.M. Klappe, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. B.C.C. van den Bosch, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 juli 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature