Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 17 juni 2009 heeft het college aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende zijn [schip] voor 26 juni 2009 uit de Spoorhaven te Stavoren te verwijderen en verwijderd te houden.

Uitspraak



201011650/1/H3.

Datum uitspraak: 29 juni 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Bakhuizen, gemeente Gaasterlân-Sleat,

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 25 oktober 2010 in zaak nr. 10/258 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd, thans gemeente Súdwest Fryslân.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2009 heeft het college aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende zijn [schip] voor 26 juni 2009 uit de Spoorhaven te Stavoren te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 4 augustus 2009 heeft het college de door [appellant] gevraagde vergunning voor het innemen van een ligplaats met [schip] op voormelde locatie geweigerd.

Bij besluit van 23 december 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en, onder wijziging van de motivering, de besluiten 17 juni 2009 en 4 augustus 2009 in stand gelaten.

Bij uitspraak van 25 oktober 2010, verzonden op 26 oktober 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 december 2009 vernietigd doch bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2010, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2011, waar [appellant] in persoon, en het college vertegenwoordigd door K.J. Elzinga en N. Lavric, beiden werkzaam bij de gemeente Súdwest Fryslân, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] betoogt dat hij ten onrechte geen uitnodiging heeft ontvangen om te verschijnen op de zitting van de rechtbank en daarom zijn beroep niet heeft kunnen toelichten. Dit betoog faalt.

Ingevolge artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden partijen na afloop van het vooronderzoek ten minste drie weken tevoren uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van de rechtbank te verschijnen. Ingevolge artikel 8:37, eerste lid, van die wet, voor zover thans van belang, geschiedt de uitnodiging om op een zitting van de rechtbank te verschijnen door de griffier bij aangetekende brief of bij een brief met ontvangstbevestiging, tenzij de rechtbank anders bepaalt.

Gebleken is dat de uitnodiging voor de op 5 augustus 2010 gehouden zitting bij de rechtbank, die aan de aangevallen uitspraak vooraf is gegaan, op 25 juni 2010 aangetekend aan [appellant] is verzonden. Aangezien niet is gebleken dat deze uitnodiging onbestelbaar is geretourneerd moet ervan worden uitgegaan dat deze door of namens [appellant] in ontvangst is genomen.

2.2. Op 1 juli 2009 is de wet van 25 juni 2009 tot aanvulling van de Awb (Vierde tranche Awb) in werking getreden. Ingevolge artikel IV van de ze wet blijft, indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing. Dit betekent dat het nieuwe recht niet van toepassing is op dit geding.

Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet , zoals dat luidde v óór 1 juli 2009, is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.

Ingevolge artikel 5:21 van de Awb , zoals dat luidde v óór 1 juli 2009, wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.

Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb , zoals dat luidde v óór 1 juli 2009, kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Havenverordening Nijefurd (hierna: de verordening) is het verboden zonder vergunning van het college een schip:

a. in de periode van 1 april tot en met 30 september langer dan 3 x 24 uur achtereen in het daartoe bij besluit van het college aangewezen gedeelte van de haven te hebben;

b. langer dan 30 dagen per kalenderjaar in de haven te hebben.

Ingevolge artikel 50, eerste lid, is het verboden een vaartuig te gebruiken tot het uitoefenen van een bedrijf, het drijven van handel, het houden van herberg, het verlenen van huisvesting, het houden van vast verblijf of met een vaartuig koopwaar voor de huishouding of scheepsbenodigdheden af te leveren.

Ingevolge het tweede lid kan het college van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

2.3. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] de artikelen 7 en 50 van de verordening heeft overtreden zodat het college bevoegd was handhavend op te treden. Deze overweging is door [appellant] niet bestreden en ook overigens is niet gebleken dat deze onjuist is.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.4. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de door [appellant] gevraagde vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de verordening, gehoord de door het college ter zitting bij de rechtbank gegeven motivering, mocht weigeren. Hiertoe heeft zij overwogen dat de Spoorhaven het karakter van een passantenhaven voor recreanten heeft en dat het vaste bestuurspraktijk is om aldaar geen permanente ligplaatsen te vergunnen aan schepen met een bedrijfsmatig karakter.

2.4.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat aan het bij de rechtbank bestreden besluit geen deugdelijke belangenafweging ten grondslag ligt. Volgens hem wordt de Spoorhaven uitsluitend gebruikt door beroepsvaart. Verder leidt de aanwezigheid van zijn schip, anders dan het college uiteen heeft gezet, niet tot onveilige situaties in de Spoorhaven. Ten slotte voert hij aan dat het dwangsombesluit onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen.

2.4.2. De Afdeling stelt aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat de Spoorhaven een passantenhaven voor recreatief gebruik is. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling met de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen, gehouden was de gevraagde vergunning en ontheffing te verlenen en daarmee van zijn vaste bestuurspraktijk af te wijken. De rechtbank heeft voorts, anders dan [appellant] heeft betoogd, terecht en op goede gronden geoordeeld dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De door hem aangevoerde gevallen, de zogenoemde Bruine Vloot en het bunkerschip betreffen geen vergelijkbare gevallen omdat de Bruine Vloot geen permanente ligplaats heeft in de Spoorhaven en het bunkerschip, zo dat al een permanente ligplaats heeft, dient ter bevoorrading van de recreatieve scheepsvaart.

Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het opleggen van een last onder dwangsom niet zodanig onevenredig is in verhouding met de daarmee te dienen belangen dat hiervan had moeten worden afgezien.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.

w.g. Roemers w.g. Van Hardeveld

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2011

312.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature