Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

OM-cassatie. Wet personenvervoer 2000 & Besluit Personenvervoer 2000. Het Hof heeft zijn beslissing zich onbevoegd te verklaren van de zaak kennis te nemen gegrond op het oordeel dat het voorschrift gesteld bij art. 127.1 onder c BPV 2000 zijn wettelijke grondslag vindt in art. 104.1 aanhef en onder c WPV 2000 en als zodanig als economisch delict is aangemerkt in art. 1 aanhef en onder 4 WED. Dat oordeel is onjuist. Tegen de achtergrond van de geschiedenis van de totstandkoming van de WPV 2000 en het BPV 2000 moet worden aangenomen dat het voorschrift gesteld bij art. 127.1 onder c BPV 2000 niet is gegrond op art. 104.1 aanhef en onder c WPV 2000, maar op art. 104.1 aanhef en onder a WPV 2000.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



20 september 2011

Strafkamer

nr. 10/02926 E

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Enkelvoudige Kamer, van 6 januari 2010, nummer 23/000933-09, in de strafzaak tegen:

[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].

1. Geding in cassatie

1.1. Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

1.2. De verdachte heeft op de voet van art. 433, tweede lid, Sv beroep ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. H.G.J. Ligtenberg, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

1.3. Voorts heeft de raadsman van de verdachte het door de Advocaat-Generaal bij het Hof ingestelde beroep tegengesproken.

1.4. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

1.5. De raadsman van de verdachte heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2. Beoordeling van het door de Advocaat-Generaal bij het Hof voorgestelde middel en het eerste namens de verdachte voorgestelde middel

2.1. De middelen klagen dat het Hof zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om van de zaak kennis te nemen.

2.2. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:

"hij op of omstreeks 16 oktober 2007 te Schiphol, in de gemeente Haarlemmermeer, als bestuurder van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, taxivervoer heeft verricht, terwijl de in die auto aanwezige taxameter niet werd gebruikt."

2.3. Het Hof heeft zich onbevoegd verklaard om van de zaak kennis te nemen en heeft daartoe het volgende overwogen:

"Aan de verdachte is - voor zover hier van belang - ten laste gelegd: dat hij als bestuurder van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, taxivervoer heeft verricht, terwijl de in die auto aanwezige taxameter niet werd gebruikt.

De officier van justitie heeft met deze tenlastelegging kennelijk beoogd de verdachte te verwijten dat hij het bepaalde in artikel 127 lid 1 onder c van het Besluit personenvervoer heeft overtreden. Hierin is bepaald dat, behoudens in geval schriftelijk in overeenkomst tarieven zijn vastgelegd voor gedurende een bepaalde periode meermalen te verrichten taxivervoer, taxivervoer slechts wordt verricht indien de in de auto aanwezige taxameter wordt gebruikt. Deze regeling is kennelijk gegrond op de in artikel 104, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet personenvervoer 2000 verleende wetgevingsbevoegdheid, te weten dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met het oog op het verrichten van taxivervoer regels kunnen worden gesteld over (c) eisen te stellen aan bestuurders. In artikel 1 onder 4 van de Wet op de economische delicten is bepaald dat economische delicten zijn, ondermeer, overtredingen van het bij of krachtens de Wet personenvervoer 2000 gestelde voorschrift - voor zover aangeduid als strafbare feit - van artikel 104, aanhef en onderdeel c.

Het voorgaande brengt mee dat, nu de tenlastelegging in deze strafzaak kennelijk is gericht op overtreding van artikel 104, aanhef en onder c, van de Wet personenvervoer 2000 , de bevoegdheid om de onderhavige zaak te berechten en af te doen niet toekomt aan de unusrechter in hoger beroep maar aan de economische strafkamer van dit hof. Het is mitsdien aan de economische strafkamer van dit hof om te beoordelen of het ten laste gelegde, indien bewezen, een strafbaar feit oplevert."

2.4. Voor de beoordeling van de middelen zijn de volgende bepalingen - zoals deze luidden ten tijde van het tenlastegelegde feit - van belang:

- art. 1 Wet op de economische delicten (hierna: WED):

"Economische delicten zijn:

(...)

4°. overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens:

(...)

de Wet personenvervoer 2000, de artikelen (...) 104, aanhef en onderdelen c en d."

- art. 101 Wet personenvervoer 2000 (hierna: WPV 2000):

"1. Niet naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen (...) alsmede - voor zover aangeduid als strafbare feiten - het bepaalde krachtens de artikelen (...) 104, aanhef en onderdelen a en b, is een overtreding en wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie.

(...)"

- art. 104 WPV 2000:

"1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op het verrichten van openbaar vervoer, anders dan openbaar vervoer per trein, besloten busvervoer en taxivervoer regels worden gesteld over:

a. inrichting en uitrusting van een auto, bus, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;

b. keuring van bussen en auto's;

c. eisen te stellen aan bestuurders van auto, bus, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;

d. de wijze waarop wordt aangetoond dat aan de ingevolge de onderdelen a, b en c, gestelde regels wordt voldaan;

e. de vergoedingen die zijn verschuldigd voor de met de ingevolge de onderdelen a tot en met d gestelde regels samenhangende werkzaamheden en af te geven documenten.

2. Voor zover dit noodzakelijk is ter toetsing van de geschiktheid van bestuurders, kunnen in het kader van de in het eerste lid, onder c, bedoelde eisen, onder meer gegevens betreffende de gezondheid en het gedrag van bestuurders worden verwerkt. Het bestuursorgaan dat bevoegd is tot toetsing aan deze eisen, is verantwoordelijke voor de verwerking van de gegevens als bedoeld in de Wet bescherming persoonsgegevens."

- art. 118 Besluit personenvervoer 2000 (hierna: BPV 2000):

"Overtreding van elk van de voorschriften, vervat in de artikelen (...) 127, eerste lid, onderdelen d en e, vormt een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten . "

- art. 127 BPV 2000:

"1. Tot het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 82 en 83, gelden de volgende bepalingen:

a. in een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, is een taxameter aanwezig die zichtbaar voor de reiziger de vervoerprijs overeenkomstig de kenbaar gemaakte tarieven aangeeft,

b. de taxameter voldoet aan de regels die bij en krachtens de Metrologiewet zijn gesteld,

c. behoudens in geval schriftelijk in een overeenkomst tarieven zijn vastgelegd voor gedurende een bepaalde periode meermalen te verrichten taxivervoer, wordt taxivervoer slechts verricht indien de in de auto aanwezige taxameter wordt gebruikt,

(...)"

2.5. Zoals hiervoor is weergegeven heeft het Hof zijn beslissing zich onbevoegd te verklaren om van de zaak kennis te nemen, gegrond op het oordeel dat het voorschrift gesteld bij art. 127, eerste lid onder c, BPV 2000 zijn wettelijke grondslag vindt in art. 104, eerste lid aanhef en onder c, WPV 2000 en als zodanig als economisch delict is aangemerkt in art. 1, aanhef en onder 4°, WED.

Dat oordeel is onjuist. Tegen de achtergrond van de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.16 tot en met 4.20 en 4.22 aangehaalde geschiedenis van de totstandkoming van de WPV 2000 en het BPV 2000 moet worden aangenomen dat het voorschrift gesteld bij art. 127, eerste lid onder c, BPV 2000 niet is gegrond op art. 104, eerste lid aanhef en onder c, WPV 2000 maar op het eerste lid aanhef en onder a, van die bepaling.

2.6. De middelen zijn gegrond.

3. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de overige namens de verdachte voorgestelde middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de bestreden uitspraak;

wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 20 september 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature