Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Herziening-WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% en (tevens) op basis van de inkomsten van appellant wordt de WAO-uitkering niet uitbetaald. Ook het in hoger beroep wederom ingenomen standpunt van appellant dat zijn beperkingen zijn onderschat is niet onderbouwd met gegevens van een medicus of met een onderbouwde verwijzing naar de opvatting van een medicus. Aan de eigen opvatting van appellant omtrent de ernst van zijn beperkingen komt zonder zo’n onderbouwing geen doorslaggevende betekenis toe.

Uitspraak



10/1452 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 27 januari 2010, 09/3414 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 17 juni 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. Tracey, werkzaam bij ARAG-Nederland, Algemene Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V., gevestigd te Leusden, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2011. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 9 april 2009 waarbij het Uwv – beslissend op bezwaar – heeft gehandhaafd twee besluiten van 14 november 2008.Bij het eerste besluit van 14 november 2008 heeft het Uwv onder toepassing van artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) bepaald dat op basis van de inkomsten van appellant zijn WAO-uitkering met ingang van 1 januari 2008 niet wordt uitbetaald.Bij het tweede besluit van 14 november 2008 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant per 25 september 2008 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65% en onder toepassing van artikel 44 van de WAO bepaald dat de uitkering op basis van de inkomsten van appellant ook per 25 september 2008 niet wordt uitbetaald.

1.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uiteengezet dat appellant voltijds werkzaam was als administratief medewerker Verzekeringen bij de ABN AMRO Bank toen hij in 1989 met longklachten en spanningsklachten uitviel. De rechtbank heeft de uitkeringsgeschiedenis van appellant geschetst en aangegeven dat appellant ten tijde van het doen van de uitspraak als commercieel medewerker binnendienst (verzekeringen) voor 25 uur per week werkzaam is bij ABN AMRO Bank. De besluiten van 14 november 2008 zijn naar in de aangevallen uitspraak is vermeld, genomen in het kader van een herbeoordeling op grond van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheid.

1.3. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het besluit van 9 april 2009 niet onrechtmatig is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de resultaten van het verrichte verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet onvolledig of onjuist. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek deel heeft uitgemaakt dossieronderzoek, het afnemen van een anamnese en het onderzoek van appellant. Uit het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebleken dat appellant astmatische bronchitis, insulineafhankelijke suikerziekte en darmklachten heeft en dat bij het vaststellen van de voor appellant geldende beperkingen hiermee rekening is gehouden. Appellant wordt verminderd energetisch belastbaar geacht, hij mag geen zware lichamelijke werkzaamheden verrichten en hij mag maximaal 30 uren per week en 7 uren per dag werken.Bij de totstandkoming van haar oordeel heeft de rechtbank voorts in haar beschouwingen betrokken dat appellant geen medische stukken in geding heeft gebracht op grond waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan de juistheid van de resultaten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek.

1.4. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat ook het arbeidskundig onderzoek dat ten grondslag ligt aan het besluit van 9 april 2009 geen gebreken vertoont. Appellant is zowel in staat zijn eigen werk in deeltijdomvang te verrichten als de geduide functies van telefonist/receptionist, schadecorrespondent en samensteller metaalwaren te vervullen.

1.5. De beroepsgrond van appellant dat ten onrechte geen zogenoemde maatmanwisseling is toegepast, heeft de rechtbank verworpen onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad, zoals deze volgt uit onder meer de uitspraak van 27 februari 2001, LJN AE8593.

1.6. De rechtbank heeft ten slotte geoordeeld dat het verlies aan verdiencapaciteit 58,7% bedraagt en dat gelet op de inkomsten van appellant terecht is bepaald dat de WAO-uitkering van appellant niet tot uitbetaling komt.

2. In hoger beroep heeft appellant verwezen naar hetgeen hij reeds in beroep en in bezwaar naar voren heeft gebracht.

Hij heeft erop gewezen dat naar zijn mening ook de rechtbank de ernst van zijn klachten heeft onderschat, dat hij geen 30 uren per week kan werken, dat hij de geduide functies niet kan vervullen en dat ten onrechte geen maatmanwisseling is toegepast.

3.1. Het hoger beroep van appellant betreft gelet op hetgeen is vermeld onder 2 in essentie een herhaling van reeds eerder ingediende gronden. De rechtbank heeft deze gronden op juiste wijze in de aangevallen uitspraak weergegeven. De rechtbank heeft de gronden van appellant beoordeeld en met juistheid aangegeven waarom deze gronden niet slagen.

De Raad verenigt zich geheel met het oordeel van de rechtbank en de daaraan door de rechtbank ten grondslag gelegde overwegingen.

3.2. De Raad voegt daaraan toe dat ook het in hoger beroep wederom ingenomen standpunt van appellant dat zijn beperkingen zijn onderschat niet is onderbouwd met gegevens van een medicus of met een onderbouwde verwijzing naar de opvatting van een medicus. Aan de eigen opvatting van appellant omtrent de ernst van zijn beperkingen komt zonder zo’n onderbouwing geen doorslaggevende betekenis toe.

3.3. De Raad volgt appellant voorts niet in zijn standpunt omtrent de urenbeperking. Dit standpunt gaat eraan voorbij dat de functies waarop de schatting is gebaseerd een omvang van maximaal 20 uren hebben, appellant thans 25 uren per week werkzaam is en appellant in bezwaar het standpunt heeft ingenomen dat hij maximaal in staat is om

20 uren per week te werken.

3.4. In hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft de Raad gelet op 3.1 tot en met 3.3 geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het besluit van het Uwv van 9 april 2009 niet onrechtmatig is.

Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

3.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J. Brand en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2011.

(get.) C.W.J. Schoor.

(get.) M.A. van Amerongen.

KR


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature