Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Voorlopige voorziening. Kortsluiting. De bijstandsaanvraag is terecht afgewezen. Verzoeker is geen vreemdeling als bedoeld in artikel 11, eerste of tweede lid, van de WWB en kan niet met een Nederlander worden gelijkgesteld. Beroep op artikel 12 van het Europees Sociaal Handvest faalt.

Uitspraak



11/1877 WWB

11/2151 WWB-VV

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

U I T S P R A A K

als bedoeld in de artikelen 8:84, tweede lid, en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet , naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening van:

[Verzoeker] (hierna: verzoeker)

in verband met het hoger beroep van:

verzoeker

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 16 februari 2011, 10/6023 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

verzoeker

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp (hierna: het College)

Datum uitspraak: 7 juni 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens verzoeker heeft mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.

Namens verzoeker heeft mr. W.L.C. Rijk, kantoorgenoot van mr. Van Paridon, een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2011. Namens verzoeker is mr. Rijk verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Wijn, werkzaam bij de gemeente Leiden.

II. OVERWEGINGEN

1.1. De gemeente Leiden is op het gebied van Werk en Inkomen de uitvoeringsorganisatie voor de gemeenten Leiden en Leiderdorp. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ten onrechte - en kennelijk bij vergissing - het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden vermeld als verwerende partij. De voorzieningenrechter leest voor het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden: het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiderdorp.

1.2. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

1.3. Ingevolge artikel 8:86 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.

1.4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en dat ook overigens geen sprake is van beletselen om tevens onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

2.1. Verzoeker is een meerderjarige vreemdeling van gestelde Chinese nationaliteit. Hij is niet eerder in Nederland toegelaten en heeft op 28 mei 2009 een verzoek ingediend om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000) onder de beperking “verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken”. Verzoeker stelt in verband met het ontbreken van identiteitsbewijzen en/of reisdocumenten vooralsnog niet naar China terug te kunnen keren, omdat hij daar zonder geldige reispapieren niet wordt toegelaten.

2.2. Mr. Van Paridon heeft bij brief van 27 november 2009, ontvangen op 1 december 2009, bij het Team Werk en Inkomen van de gemeente Leiden namens verzoeker een aanvraag gedaan om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).

2.3. Het College heeft vastgesteld dat verzoeker woont in de gemeente Leiderdorp. Bij besluit van 11 januari 2010 heeft het College de aanvraag afgewezen.

2.4. Bij besluit van 13 juli 2010 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 11 januari 2010 ongegrond verklaard. Aan het besluit op bezwaar ligt ten grondslag dat verzoeker niet de Nederlandse nationaliteit heeft en in verband met zijn verblijfsstatus op grond van artikel 11, tweede en derde lid, van de WWB niet gelijk kan worden gesteld met een Nederlander. Gelet op artikel 16, tweede lid, van de WWB is toepassing van artikel 16, eerste lid, van de WWB voor hem uitgesloten, zodat ook op grond van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB geen bijstand kan worden verstrekt.

3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoeker tegen het besluit van 13 juli 2010 ongegrond verklaard.

4. Verzoeker heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.

5. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.

5.1. Naar vaste rechtspraak bestrijkt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in geval van een aanvraag om bijstand in beginsel de periode vanaf de datum van de bijstandsaanvraag tot en met de datum van het primaire besluit op die aanvraag. Derhalve ligt ter beoordeling voor de periode van 1 december 2009, de datum van de aanvraag, tot en met

11 januari 2010, de datum waarop het primaire besluit is genomen.

5.2. Niet in geschil is dat verzoeker nimmer rechtmatig in Nederland verblijf heeft gehad krachtens een verblijfsvergunning of andere verblijfstitel als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e of l, van de Vw 2000. Naar moet worden aangenomen was verzoeker in de hier ter beoordeling staande periode in afwachting van de beslissing op zijn aanvraag om toelating, terwijl de indiening van die aanvraag tot gevolg had dat uitzetting achterwege bleef, zodat sprake was van rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw 2000 .

5.3. Gelet op 5.2 heeft het College zich terecht op het standpunt gesteld dat verzoeker geen vreemdeling is als bedoeld in artikel 11, eerste of tweede lid, van de WWB en niet met een Nederlander kan worden gelijkgesteld, zodat hij geen recht heeft op bijstand. Als gevolg hiervan valt hij onder artikel 16, tweede lid, van de WWB , zodat aan hem zelfs in geval van zeer dringende redenen zoals bedoeld in het eerste lid van dat artikel geen uitkering ingevolge de WWB kan worden toegekend. De Raad heeft al in vele uitspraken, onder meer in zijn uitspraak van 26 juni 2001 (LJN AB2276), geoordeeld dat in de koppelingswetgeving, waarbij aan vreemdelingen slechts onder bepaalde voorwaarden rechten worden toegekend die aan Nederlandse onderdanen zonder die voorwaarden worden toegekend, een onderscheid naar nationaliteit aan de orde is dat verenigbaar is met de non-discriminatievoorschriften welke zijn vervat in diverse - rechtstreeks werkende - bepalingen in internationale verdragen, zoals artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en diverse bilaterale en multilaterale coördinatieverdragen inzake sociale zekerheid. Behoudens ten aanzien van een categorie van in dit geding niet van belang zijnde overgangsgevallen en ten aanzien van rechtmatig in Nederland verblijvende minderjarige kinderen, heeft de Raad het ter verwezenlijking van de doelstellingen van de koppelingswetgeving binnen het kader van de opeenvolgende bijstandswetten gehanteerde middel (het onthouden van het recht op bijstand) steeds aanvaardbaar geacht.

5.4. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoeker heeft aangevoerd geen grond om in zijn geval anders te oordelen. Het beroep van verzoeker op artikel 12 van het Europees Sociaal Handvest faalt, reeds omdat deze bepaling, gezien haar aard en strekking, slechts aan verdragsluitende partijen verplichtingen oplegt en derhalve niet behoort tot de in de artikelen 93 en 94 van de Grondwet bedoelde bepalingen die naar aard en inhoud een ieder kunnen verbinden. Voorts merkt de voorzieningenrechter op dat niet gebleken is dat in de hier te beoordelen periode een beslissing is genomen op de aanvraag van verzoeker voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken”. Dat betekent dat niet is gebleken dat het daartoe bevoegde bestuursorgaan had beoordeeld of verzoeker, zoals hij heeft gesteld, heeft aangetoond dat hij er alles aan heeft gedaan om terug te keren naar zijn eigen land en dat de betrokken autoriteiten van het land van herkomst geen toestemming verlenen voor zijn terugkeer.

5.5. De aangevallen uitspraak dient daarom te worden bevestigd.

5.6. Onder deze omstandigheden is geen grond aanwezig voor het treffen van een voorlopige voorziening.

6. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding.

III. BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

in de hoofdzaak:

Bevestigt de aangevallen uitspraak;

op het verzoek om een voorlopige voorziening:

Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.

Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2011.

(get.) J.F. Bandringa

(get.) I. Mos

IJ


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature