Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Terugwerking wijzigingsverzoek onderhoudsbijdragen van inmiddels meerderjarige kinderen;

rechtsverwerking.

Uitspraak



GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht

Uitspraak: 15 juni 2011

Zaaknummer: HV 200.079.419/01

Zaaknummer eerste aanleg: 209445 / FA RK 10-1699

in de zaak in hoger beroep van:

[A.],

wonende te [woonplaats],

appellant,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. B.G.M. de Ruijter,

tegen

[B.], [C.], en [D.],

allen wonende te [woonplaats],

verweerders,

hierna te noemen: de vrouw, de zoon respectievelijk de dochter, gezamenlijk ook te noemen de rechthebbenden,

advocaat: mr. M. Poort-van der Meeren.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 september 2010.

2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 december 2010, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 september 1998 te wijzigen, des, dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van de man en de vrouw met ingang van 14 mei 1998, althans met ingang van 1 januari 1999, nader wordt vastgesteld op nihil, althans het bedrag dat de man reeds feitelijk aan de rechthebbenden heeft voldaan, althans zodanige beschikking te nemen als het hof in goede justitie vermeent te behoren.

2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 januari 2011, heeft de vrouw verzocht:

- primair: de man in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren althans hem dat te ontzeggen als zijnde ongegrond dan wel onbewezen;

- subsidiair: de bestreden beschikking, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, te bekrachtigen;

onder veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.

2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 mei 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:

- de man, bijgestaan door mr. De Ruijter;

- de dochter, bijgestaan door mr. Poort- Van der Meeren.

2.3.1. De vrouw en de zoon zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 21 april 2011.

3. De beoordeling

3.1. De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn de volgende thans meerderjarige kinderen geboren:

- de zoon, op [geboortedatum] 1983, te [geboorteplaats];

- de dochter, op [geboortedatum] 1985, te [geboorteplaats].

3.2. Bij beschikking van 5 oktober 1993 heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch tussen de man en de vrouw de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 10 november 1993 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

3.3. Bij beschikking van 8 september 1998, waarvan wijziging wordt gevraagd, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch bepaald dat de man met ingang van 14 mei 1998 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de zoon en de dochter moet voldoen een bedrag van F. 281,= per kind per maand, te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering die de man op grond van geldende wetten en/ of regelingen ten behoeve van de minderjarigen kan of zal worden verstrekt, met bepaling dat eventuele kosten van tenuitvoerlegging hiervan voor rekening van de man komen voor zover deze door hem veroorzaakt worden.

De bijdragen voor de zoon en de dochter bedroegen ingevolge de wettelijke indexering in het jaar 2004 € 155,37 per kind per maand en in het jaar 2006 € 158,49 per maand.

3.4. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man tot wijziging van de beschikking van de rechtbank van 8 september 1998, voor wat betreft de daarbij vastgestelde bijdragen ten behoeve van de zoon en de dochter, aldus dat deze bijdragen met ingang van 14 mei 1998, althans met ingang van 1 januari 1999 op nihil worden gesteld, althans het bedrag dat de man uit hoofde van die beschikking dient te betalen vast te stellen op het bedrag dat de man reeds feitelijk aan de rechthebbenden heeft voldaan, afgewezen.

3.5. De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.

3.5.1. Ter zitting van het hof heeft de man zijn verzoek in hoger beroep beperkt in die zin dat hij slechts een dusdanige wijziging verzoekt van de beschikking van 8 september 1998 dat de te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van de man en de vrouw wordt vastgesteld op het bedrag dat de man reeds feitelijk aan de rechthebbenden heeft voldaan.

3.5.2. De grieven van de man betreffen – zakelijk weergegeven – :

- de ontvankelijkheid in zijn inleidend primaire verzoek ex artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) (grief 1);

- het oordeel van de rechtbank ten aanzien van zijn, gebrekkige, bewijslevering in verband met zijn draagkracht (grief 2).

Ontvankelijkheid primaire verzoek ex artikel 1:401 lid 4 BW

3.6. Ter zitting van het hof heeft de man grief 1 ingetrokken, zodat deze geen bespreking meer behoeft.

Wijziging van omstandigheden ex artikel 1:401 lid 1 BW

3.7. De man stelt dat hij vanaf het jaar 1998 is geconfronteerd met een verlaging van zijn inkomen op grond waarvan de onderhoudsbijdragen met ingang van 1 januari 1999 moeten worden gewijzigd. Ten tijde van de vaststelling van de onderhoudsbijdragen had de man zowel een inkomen uit arbeid als een WAO-uitkering, maar later ontving de man slechts nog een WAO-uitkering die lager was dan het laatst verdiende loon en nog later ontving de man nog slechts een bijstandsuitkering. De man beschikt echter niet over relevante gegevens omtrent zijn inkomsten en lasten in die periode.

Desgevraagd heeft de man ter zitting van het hof verklaard eerst circa drie jaren geleden bekend te zijn geworden met de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht d.d. 8 september 1998.

3.8. De rechthebbenden stellen dat geen sprake is geweest van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW en zij verzetten zich tegen de door de man verzochte wijziging met terugwerkende kracht. Daarbij stellen zij zich op het standpunt dat sprake is van rechtsverwerking, omdat de man pas 12 jaar na de vaststelling van de onderhoudsbijdragen een wijziging verzoekt terwijl hij reeds meermalen is geconfronteerd met executiemaatregelen. De rechthebbenden stellen door de handelwijze van de man ernstig in hun bewijspositie te zijn aangetast.

3.9. Het hof overweegt het volgende.

3.9.1. De man heeft zijn stelling dat er in 1998 een relevante wijziging in de omstandigheden heeft voorgedaan zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. De man heeft geen enkel bewijsstuk overgelegd waaruit de gestelde wijziging blijkt, hetgeen voor zijn rekening en risico komt. Het hof gaat aan zijn stelling dan ook voorbij.

3.9.2. Het hof overweegt dat de man in het jaar 2001 opnieuw in het huwelijk is getreden waardoor hij onderhoudsplichtig werd voor de kinderen van zijn nieuwe echtgenote. Naar het oordeel van het hof is dit een wijziging zoals bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW op grond waarvan een hernieuwde beoordeling van de geldende bijdrage in de kosten van het levensonderhoud en studie is gerechtvaardigd.

In beginsel betekent dit, dat behoefte en draagkracht vanaf 2001, opnieuw zouden moeten worden beoordeeld, althans indien en voor zover wijziging van de alimentatie in het onderhavige geval met de door de man verzochte terugwerkende kracht – waartegen de rechthebbenden zich uitdrukkelijk hebben verzet – toelaatbaar zou moeten worden geacht.

3.9.3. De wijzigingen waarop de man zich beroept hebben zich allen reeds jaren vóór de indiening van het inleidend verzoek op 23 maart 2010 voorgedaan. Het betreft bovendien allemaal wijzigingen aan de zijde van de man waardoor hij reeds lange tijd daarvan op de hoogte was.

De ter zitting van het hof door de man aangevoerde stelling dat hij in 1998 de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht d.d. 8 september 1998 niet heeft ontvangen en daarmee pas circa drie jaren geleden bekend is geworden, acht het hof ongeloofwaardig.

De vrouw heeft de inning van de bij gemelde beschikking opgelegde onderhoudsbijdragen reeds in 1999 uit handen gegeven aan het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO). Uit correspondentie tussen de vrouw en het LBIO blijkt dat de man aan het einde van het jaar 1999 door het LBIO is aangesproken op zijn onderhoudsverplichting. Daarenboven heeft de man ter zitting van het hof verklaard op het aangeschreven postadres in de gemeentelijke basisadministratie (gba) bekend te hebben gestaan. Het komt voor rekening en risico van de man indien hij de aldaar bestelde post niet heeft ingezien.

Gelet op het voorgaande had de man in ieder geval in het jaar 1999 bekend kunnen zijn met de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht. Niettemin heeft de man tot 23 maart 2010 gewacht met de indiening van zijn wijzigingsverzoek.

3.9.4. De verplichting tot voldoening van kinderalimentatie aan de vrouw is geëindigd op de respectieve data waarop de zoon en de dochter de 18-jarige leeftijd bereikten, te weten [geboortedatum] 2001 en [geboortedatum] 2003. De onderhoudsverplichtingen jegens de zoon en de dochter is vervolgens geëindigd op respectievelijk [geboortedatum] 2004 en [geboortedatum] 2006, omdat zij op die data de 21-jarige leeftijd hebben bereikt.

Derhalve dateert het wijzigingsverzoek van de man geruime tijd na het beëindigen van de onderscheiden onderhoudsverplichtingen.

Naar het oordeel van het hof heeft de man geen enkele aanvaardbare reden gegeven voor de late indiening van het wijzigingsverzoek. De rechthebbenden hoefden er in redelijkheid geen rekening mee te houden dat de man wijziging van zijn onderhoudsverplichting met een dermate grote terugwerkende kracht zou verzoeken. In elk geval kon de man er niet van uitgaan dat de rechthebbenden daarmee zouden instemmen, gelet op de gebleken vele pogingen van hen om tot invordering van de achterstallige onderhoudsbijdragen te komen nu de man deze nimmer vrijwillig heeft voldaan.

3.9.5. Gelet op bovenvermelde omstandigheden, bezien in onderling verband en samenhang, bestaat er naar het oordeel van het hof geen reden om een eventuele wijziging van de alimentatie eerder dan per 23 maart 2010 te doen ingaan. Omdat de onderhoudsverplichting ruim voordien van rechtswege is komen te vervallen, komt het hof aan een nieuw onderzoek naar de financiële omstandigheden van partijen niet toe.

3.10. Na het vorenstaande behoeft grief 2 van de man geen nadere bespreking.

3.11. De beschikking waarvan beroep, dient dus onder verbetering van gronden te worden bekrachtigd.

Proceskosten

3.12. De proceskosten van beide instanties worden gecompenseerd, nu de man en de vrouw gewezen echtgenoten zijn.

4. De beslissing

Het hof:

bekrachtigt, onder verbetering van gronden, de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 29 september 2010.

Deze beschikking is gegeven door mrs. P.C.G. Brants, R.R. Everaars-Katerberg en M.L.F.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature