Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Plegen van straatroven. Toepassen en beperkte bewijswaarde van enkelvoudige spiegelconfrontaties. Eigen waarneming rechtbank. Modus operandi en schakelbewijs. Getuigenverklaring(en) consistent. Redelijke termijn minderjarige.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS

Parketnummer: 13/410944-09 (Promis)

Datum uitspraak: 4 mei 2011

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,

ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en feitelijk verblijvende op het adres [A-straat nr] [postcode] [woonplaats].

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 april 2011.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.M. Hagg, naar voren hebben gebracht.

1. Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat,

ten aanzien van feit 1,

hij op of omstreeks 30 oktober 2009 te Amsterdam (op het Westmallepad) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een jas (kleur blauw) en/of een pet (met geel Batman-logo), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die

[slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader de fiets van die [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgepakt en/of

tegengehouden en/of tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat als hij nog een keer mensen om hulp vroeg hij in elkaar zou worden geslagen, althans woorden van gelijk aard en/of strekking, en/of die [slachtoffer 1] bij de armen heeft/hebben vastgepakt en/of de jas van die [slachtoffer 1] heeft/hebben opengeritst en/of (vervolgens) (met kracht) de jas van die [slachtoffer 1] heeft/hebben afgetrokken.

(artikel 312 Wetboek van Strafrecht )

Ten aanzien van feit 2,

hij op of omstreeks 31 oktober 2009 te Amsterdam (op de Peilscheidingskade) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bomberjack (kleur zwart, merk Nickelson), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn

mededader de rem van de fiets van die [slachtoffer 2] heeft/hebben ingeknepen en/of tegen die [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd "als je je jas niet geeft, kunnen we agressief worden" en/of "we zijn altijd agressief", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of de rits van de jas van die [slachtoffer 2] heeft/hebben opengeritst en/of (vervolgens) (met kracht) de jas van die [slachtoffer 2]

heeft/hebben afgetrokken.

(artikel 312 Wetboek van Strafrecht )

Ten aanzien van feit 3,

hij op of omstreeks 1 november 2009 te Amsterdam (in het Kasterleepark) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een Ipod en/of een geldbedrag van 5 euro en/of een telefoon (merk Nokia) en/of een geldbedrag van 10 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben vastgepakt en/of tegen die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd "wij hebben wat van je nodig" en/of "je jas" en/of en wat als we hem tegen je zin van je afpakken" en/of ik wil een jas" en/of "doe je jas uit", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of (met kracht) (een gebalde vuist) in het gezicht van die [slachtoffer 4] heeft/hebben geduwd en/of tegen die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft/hebben gezegd dat die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] wat waardevols achter zouden laten zodat verdachte en/of mededader zeker zouden weten dat die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] terug zouden komen en/of dat verdachte en/of mededader geld wilde(n) hebben en/of dat ze niet moesten proberen weg te rennen want als ze die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] te pakken zou(den) krijgen dat ze dood zouden gaan.

(artikel 317 Wetboek van Strafrecht )

2. Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3. Waardering van het bewijs

3.1. Inleiding

In het weekend van 30 oktober 2009 tot 1 november 2009 is drie keer door twee daders een straatroof gepleegd. De signalementen van de daders en modus operandi kwamen sterk met elkaar overeen, terwijl daarbij door de daders ook telkens gebruik werd gemaakt van een zwarte snorfiets van het merk Zip, voorzien van een blauw kenteken. De daders hadden het steeds voorzien op de jassen van de slachtoffers. Na de straatroof op of omstreeks 1 november 2009 in het Kasterleepark te Amsterdam is eerst op 2 november 2009 verdachte [verdachte] op aanwijzing van een van de slachtoffers van de straatroof van 1 november 2010 (die [verdachte] van school kende) aangehouden en vervolgens op 4 november (mede)verdachte [medeverdachte], aangezien na onderzoek was gebleken dat hij veelvuldig gebruikt maakte van de zwarte bromfiets van het merk Zip. [medeverdachte] ontkent de ten laste gelegde feiten en heeft verklaard dat hij de zwarte bromfiets van het merk Zip aan [verdachte] heeft uitgeleend. [verdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij alleen bij de afpersing op 1 november 2009 aanwezig is geweest.

3.2. Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft als standpunt naar voren gebracht dat bewezen kan worden dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij wijst daarbij onder meer op de aangiftes, de getuigenverklaringen, de spiegelconfrontaties, de verklaringen van verdachte bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting, alsmede de signalementen en steeds nagenoeg gelijke modus operandi. Zij staat om die reden een bewijsconstructie voor, waarbij het bewijs voor de beroving van 1 november 2009 ook wordt gebruikt voor het bewijs van de twee andere feiten (schakelbewijs).

3.3. Het standpunt van de verdediging

3.3.1.

Door de raadsvrouw is bepleit, zoals weergegeven in de door haar ter zitting overgelegde pleitaantekeningen, dat niet kan worden bewezen dat verdachte, die de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten ontkent te hebben gepleegd, zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde en hiervan dient te worden vrijgesproken.

3.3.2.

De raadsvrouw heeft met betrekking tot het resultaat van de enkelvoudige spiegelconfron-taties van [slachtoffer 1] (feit 1) op 3 november 2009 en die van [slachtoffer 2] en [getuige] (feit 2) op 11 november 2009 naar voren gebracht dat de op 11 november 2009 gehouden spiegelconfrontaties niet conform de regels van het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek hebben plaatsgevonden en de resultaten hiervan van het bewijs moeten worden uitgesloten. De raadsvrouw heeft hieromtrent aangevoerd dat het volstrekt onduidelijk is waarom het merendeel van de spiegelconfrontaties pas na een week heeft plaatsgevonden, hetgeen niet alleen als niet voortvarend kan worden aangemerkt, maar ook geen rechtvaardiging is voor het gegeven om de getuigen niet te onderwerpen aan een meervoudige confrontatie. Daarbij heeft de raadsvrouw bepleit dat het verbazend is dat na deze spiegelconfrontaties geen enkel nader onderzoek geeft plaatsgevonden.

3.4. Het oordeel van de rechtbank

3.4.1.

Enkelvoudige spiegelconfrontaties

De rechtbank stelt voorop dat geen wet of rechtsregel zich tegen het gebruik van de resultaten van een enkelvoudige spiegelconfrontatie verzet en dat per onderzoek door het openbaar ministerie dient te worden afgewogen welk middel wordt ingezet, waarbij in het algemeen een meervoudige spiegelconfrontatie de voorkeur geniet boven een enkelvoudige confrontatie (HR 30 oktober 2001, LJN: AB3244).

De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het opsporingsonderzoek in de onderhavige zaak niet de schoonheidsprijs verdient, maar dat vanwege het ontbreken van tijd en capaciteit bij de politie niet is gekozen voor een foslo - of meervoudige confrontatie. Het organiseren van meervoudige confrontaties duurt weken en om de verdenking tegen verdachte zo sterk mogelijk te maken en te voorkomen dat verdachte nodeloos in voorarrest zou worden gehouden is gekozen voor enkelvoudige confrontaties. Deze confrontaties hebben volgens de officier van justitie gelet op het aantal positieve herkenningen bewijswaarde.

In de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zaken zijn twee omstandigheden van belang die naar het oordeel van de rechtbank het toepassen en het gebruik van enkelvoudige spiegelconfrontaties konden rechtvaardigen. Allereerst betreft het hier een verdachte die enige dagen na de straatroven is aangehouden en niet om een verdachte van wie geheel onbekend is of hij op enigerlei wijze bij het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is betrokken. Daarnaast is ook voortvarendheid van het onderzoek een factor welke in zaken zoals deze de keuze voor enkelvoudige spiegelconfrontaties kunnen rechtvaardigen.

Het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek (hierna: het Besluit) geeft regels met betrekking tot maatregelen in het belang van het onderzoek, waaronder ook de enkelvoudige spiegelconfrontatie. In het Besluit is geregeld dat de confrontatie dient te geschieden door een daartoe aangewezen ter zake deskundige politieambtenaar als bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 1993 (artikel 5 Besluit ). In het Besluit is ten aanzien van een enkelvoudige confrontatie (in tegenstelling tot de meervoudige confrontatie) niet specifiek geregeld dat deze dient te geschieden door een politieambtenaar die niet weet of de getoonde persoon de verdachte is (artikel 8 lid 2 Besluit ).

Uit de processen-verbaal volgt dat voldaan is aan de voorschriften uit het Besluit. De confrontaties zijn gehouden door een daartoe aangewezen ter zake deskundige politieambtenaar.

Uit de processen-verbaal enkelvoudige confrontatie blijkt dat de enkelvoudige confrontaties van de getuigen [slachtoffer 2], [getuige] (feit 2), [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (feit 3) hebben plaatsgevonden op 11 november 2009, terwijl verdachte door de politie was aangehouden op 2 november 2009 en op 5 november 2009 door de rechter-commissaris in bewaring is gesteld. Hoewel hieruit volgt dat deze confrontaties niet in een zeer vroegtijdig stadium van het opsporingsonderzoek zijn gehouden, valt niet in te zien waarom dit tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden.

De resultaten van de confrontaties zijn dan ook rechtmatig verkregen.

3.4.2. Salduz

Door de raadsvrouw is bepleit dat de door verdachte afgelegde verklaringen niet voor het bewijs mogen worden gebruikt, nu een minderjarige verdachte geen afstand kan doen van zijn recht op raadpleging van een advocaat vóór aanvang van het eerste politieverhoor. De rechtbank is onder verwijzing naar de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 9 december 2010 (LJN: BO8217 en LJN: BO8221) met de raadsvrouw van oordeel dat een minderjarige verdachte enkel afstand kan doen van dit recht indien dit ondubbelzinnig gebeurt. Dit kan een minderjarige pas indien hij in staat is de betekenis van die rechten te begrijpen en te overzien wat de consequenties zijn indien hij van die rechten afstand doet. In dit geval blijkt uit het proces-verbaal van verhoor niet dat de betekenis van die rechten en de gevolgen van het afstand doen aan de minderjarige zijn uitgelegd, door de minderjarige zijn begrepen en vervolgens ondubbelzinnig afstand is gedaan van dit recht. Dit brengt met zich mee dat de verklaringen van de verdachte zoals afgelegd op 2, 3 en 4 november 2009 tegenover de politie dienen te worden uitgesloten van het bewijs.

3.4.3. De bewijsmiddelen

De rechtbank gaat bij haar beslissing dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hieronder nader te noemen feiten, uit van de volgende in samenvattende vorm weergegeven feiten en omstandigheden, zoals vervat in de als voetnoten gebezigde bewijsmiddelen1, en betrekt in haar overwegingen, voor zover relevant en van toepassing, de door de officier van justitie en raadsvrouw aangevoerde standpunten.

3.4.4. Ten aanzien van feit 3

3.4.4.1.

[slachtoffer 3] (geboren [geboortedatum] 1995, dus toen 14 jaar oud)2, [slachtoffer 4] (geboren [geboortedatum] 1994, dus toen 15 jaar oud)3 en [slachtoffer 5] (geboren [geboortedatum] 1994, dus toen 15 jaar oud)4 hebben aangifte gedaan van een straatroof gepleegd op of omstreeks 1 november 2009 in het Kasterleepark te Amsterdam door twee oudere jongens.

Aangever [slachtoffer 3] was met twee vrienden, genaamd [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], in het park en zag dat twee jongens op een brommer hun kant op kwamen rijden. De bestuurder, NN1, had een rood petje op en een zwarte Nickelson jas. [slachtoffer 3] hoorde NN1 en NN2 aan hun vragen hoe het ging. Ineens zag en voelde hij dat NN2, de bijrijder, hem vastpakte bij zijn schouder en hoorde hij NN2 zeggen: Wij hebben wat van je nodig" en "Je jas" en "En wat nou als we hem tegen je zin van je afpakken". [slachtoffer 3] voelde en zag dat NN2 aan de knopen van zijn jas begon te zitten en duwde zijn hand weg. NN1 en NN2 wilden zijn jas hebben en zeiden dat ze de jas wel weer terug zouden geven en dat ze hem nodig hadden om het tankstation BP te overvallen. [slachtoffer 3] zag dat NN1 en NN2 [slachtoffer 4] vast pakte en dat NN2 een vuist tegen het gezicht van [slachtoffer 4] legde. NN1 en NN2 wilden de jas van [slachtoffer 3] of die van [slachtoffer 4]. [slachtoffer 3] hoorde NN1 en NN2 zeggen, nadat hij had gezegd naar huis te gaan om een andere jas te pakken: "Dan ga je zeker niet meer terugkomen en de politie bellen. Wat heb je dan voor waardevols om achter te laten". [slachtoffer 3] hoorde NN1 zeggen: "Ik wil een jas". Zij wilden de jas van [slachtoffer 3] hebben of die van [slachtoffer 4] en zeiden: "Doe je jas uit". De jongens wilden dat wij iets waardevols achter zouden laten, zodat zij zeker zouden weten dat wij terug zouden komen. [slachtoffer 3] heeft hierop zijn Ipod aan NN1 gegeven en een briefje van 5 euro, [slachtoffer 4] zijn Nokia en [slachtoffer 5] wat geld.

De brommer was zwart en van het merk Zip. Achterop stond er met grote letters "ZUID" en de kentekenplaat was blauw. NN1 was van Turkse afkomst, ongeveer 16 of 17 jaar, dik postuur, ongeveer 1.70 meter, zwart/donkerbruin kort haar, zwarte jas en rode pet met de tekst DSQUARED. [slachtoffer 3] weet dat NN1 op de [school] zat, een school in [buurt] (de rechtbank leest: een school) en dat hij is genaamd [voornaam] (fonetisch) en op de [A-straat] te [woonplaats] woont.

De verklaringen van aangever [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] ondersteunen de verklaring van [slachtoffer 3].

[slachtoffer 4] verklaart dat de twee jongens zijn Nokia GSM hebben afgenomen. Ook hij heeft het over twee jongens op een zwarte Zip, welke goed te herkennen was, omdat achterop de scooter boven het kenteken een sticker zat met zilveren letters "zuid".

Jongen 1 had een stevig postuur, ongeveer 1.60 meter lang, beetje dik gezicht, zwart haar, zwarte Nickelson jas, bestuurder van de scooter, rode pet en ongeveer 17 à 18 jaar.

De jongens wilden de jas van [slachtoffer 3] hebben en zeiden dat ze een overval wilden plegen op het BP tankstation. [slachtoffer 3] gaf zijn jas niet. Jongen 2 kwam naar [slachtoffer 4] toe en zei dat hij dan maar zijn jas moest geven. [slachtoffer 4] voelde dat deze jongen probeerde zijn jas open te maken. De jongens waren erg agressief tegen hem. [slachtoffer 4] zag dat jongen 1 zijn hand gebald was tot een vuist en voelde dat jongen 1 met veel kracht de vuist in zijn gezicht duwde. [slachtoffer 4] vertelde tegen [slachtoffer 5] dat ze weg moesten rennen. De jongens zeiden dat zij dat niet moesten proberen, want als ze ons te pakken zouden krijgen dat we dood zouden gaan. [slachtoffer 4] weet niet meer precies welke jongen wat heeft gezegd, omdat hij bang en geschrokken was. De daders waren allebei erg agressief. De jongens wilden zijn lange jas met een bontkraag, omdat deze aan de achterkant van de scooter over het kentekenplaatje zou vallen. [slachtoffer 4] wilde graag weg. De jongens werden boos en zeiden dat zij iets achter moesten laten, zodat zij zeker wisten dat wij terug zouden komen. Zij wilden dat [slachtoffer 4] zijn Nokia telefoon achter liet en hij gaf zijn telefoon aan [slachtoffer 3]. De jongens wilden ook van [slachtoffer 5] weten wat hij had om achter te laten. [slachtoffer 5] zei dat hij geld had. [slachtoffer 5] liet zijn geld zien en gaf dit aan [slachtoffer 3].

Ook [slachtoffer 5] verklaart eveneens over een zwarte scooter van het Zip en dat de bromfiets aan de achterzijde was voorzien van de tekst "Zuid" en een blauwe kentekenplaat. Op de scooter zaten 2 jongens. De bestuurder, NN2, had een rode pet op en een zwarte glimmende jas. Hij was ongeveer 17 à 18 jaar oud, 170-175 m lang, mollig en breed postuur. [slachtoffer 5] zag NN1, de jongen die achterop had gezeten, meteen op zijn vriend [slachtoffer 3] af liep en hoorde hem zeggen dat hij iets van hem nodig had. [slachtoffer 5] hoorde NN1 zeggen dat hij zijn jas nodig had en [slachtoffer 3] zei hem dat hij die niet afgaf. [slachtoffer 5] hoorde NN1 zeggen dat zij een overval wilden plegen bij het pompstation en dat ze de jas nodig hadden om het kenteken van de bromfiets af te dekken. Hij hoorde NN1 tegen [slachtoffer 4] zeggen dat hij zijn jas dan maar moest afgeven en dat hij de jas ook met geweld kon afpakken. [slachtoffer 5] zag dat NN1 [slachtoffer 4] bij zijn arm pakte en een knoop van zijn jas losmaakte. NN1 duwde [slachtoffer 4] opzij en vervolgens hoorde [slachtoffer 5] NN2 tegen [slachtoffer 4] zeggen dat hij niet zo moeilijk moest doen en de jas geven. [slachtoffer 5] zag dat NN1 na een woordenwisseling de vuist in [slachtoffer 4]s gezicht zette en hoorde NN1 zeggend dat hij het ook met geweld kon doen. Op een gegeven moment wilde de jongens ons laten gaan op voorwaarde dat we iets dierbaars zouden afgeven, waarvoor we echt zouden terugkomen. Ik zag dat [slachtoffer 3] zijn Ipod Touch afgaf aan NN1. Hierna wendde NN1 zich tot [slachtoffer 4] en vroeg wat hij voor dierbaars had. [slachtoffer 4] heeft hierop zijn Nokia telefoon afgegeven. Hierna kwam NN1 bij [slachtoffer 5] en vroeg hem wat hij voor dierbaars had. [slachtoffer 5] had alleen 10 euro bij zich en heeft die afgegeven en ook [slachtoffer 3] heeft geld aan de jongens gegeven.

Verdachte, [verdachte], wonende te [woonplaats] op het adres [A-straat nr], heeft ter terechtzitting op 20 april 2011 en bij de rechter-commissaris5 verklaard dat hij op of omstreeks 1 november 2009 samen met zijn vriend [vriend] de Ipod, een geldbedrag van 10 respectievelijk 5 euro en een telefoon merk Nokia heeft helpen afnemen van [slachtoffer 3], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]. Verdachte heeft de scooter geleend van [medeverdachte] en zat samen met [vriend] op de scooter, merk Zip, met blauw kentekenplaatje en achterop de tekst "Zuid" en hoorde dat [vriend] de jongens bewoog tot afgifte van de spullen. Verdachte kende de jongens van school. Ter terechtzitting van 20 april 2011 heeft verdachte verklaard dat [vriend] naar de jongens is toegegaan en dat hij niet wist wat er op dat moment aan de hand was. Toen hij er ongeveer 5 minuten later bij kwam wist hij dat wel. Zij zijn weggereden met de spullen.

3.4.4.2. Nadere overweging

De rechtbank overweegt dat de verklaringen van de aangevers elkaar op essentiële onderdelen ondersteunen en acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig daar waar hij beweert zich gedeeltelijk van de beroving te hebben gedistantieerd. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de inhoud van de bewijsmiddelen voldoende aannemelijk geworden dat verdachte een substantieel aandeel in de straatroof heeft gehad, terwijl hij niets heeft ondernomen om de beroving te stoppen.

3.4.5. Ten aanzien van feiten 1 en 2

3.4.5.1.

Aangever [slachtoffer 1]6 heeft aangifte gedaan van een straatroof gepleegd op 30 oktober 2009 op het Westmallepad te Amsterdam door twee jongens. [slachtoffer 1] bevond zich op de fiets en zag dat twee jongens op een brommer overdreven naar hem keken, terwijl zij langsreden. Hij zag dat de jongens omkeerden, zodat zij achter hem kwamen te rijden. De jongens haalden hem in en stopten onder de doorgang bij de Plesmanlaan en het Kasterleepark. [slachtoffer 1] fietste zelf ook naar de onderdoorgang en hoorde daar een van de jongens zeggen: "Jongen, mag ik wat vragen?". Hij vertrouwde het niet en is doorgefietst. Bij het Westmallepad wist hij zeker dat ze nog met de scooter achter hem zaten en hij hoorde iemand dingen roepen als: "He jongen, wacht even. Stap van de fiets af. Stop even". [slachtoffer 1] zag dat ze naast hem kwamen rijden en voelde dat iemand de achterkant van zijn fiets vasthad en hij niet verder kon fietsen. Hij zag dat een van de jongens, de dunne jongen, zijn fiets vasthad. De andere jongen bleef op de scooter zitten. Die jongen was ongeveer 170-175cm lang, dik, getinte huidskleur, zwart haar en een dun baardje op de kaaklijn. De scooter was een zwarte Zip met een blauw kenteken. De dunne jongen pakte zijn pet en de dikke jongen hield die pet bij zich. Daarna vroeg hij of ik het zou weten als ze mijn jas zouden pakken. [slachtoffer 1] zei hierop dat ze hem moesten laten gaan. De dikke jongen zei steeds: "Laat me geen moeite doen". Ze bleven vervolgens doorzeuren over zijn jas. De dunne jongen wilde de jas om voor het kenteken van de brommer te houden als ze ergens langsreden. [slachtoffer 1] wilde zijn jas niet geven. De jongens zeiden allebei dat als hij dat nog een keer zou doen ze hem in elkaar zouden slaan. Daarna pakten de jongens hem allebei vast. Ze pakten [slachtoffer 1] bij zijn armen vast. Een van de jongens deed zijn rits open en trok zijn jas van hem af. Ineens was de scooter gestart, sprong de dunne jongen achter de scooter en reden ze snel weg met zijn blauwe jas en zwarte pet met geel Batman-logo. Tijdens de aangifte heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij de jongens wel weer zou herkennen als hij ze zou zien en zo is ook gebleken na een confrontatie met de verdachte [verdachte] op 3 november 20097.

3.4.5.2.

Aangever [slachtoffer 2]8 heeft aangifte gedaan van een straatroof gepleegd op 31 oktober 2009 op de Peilscheidingskade9 te Amsterdam door twee jongens. [slachtoffer 2] fietste met zijn vriend [getuige] over de Anderlechtlaan in de richting van de Sloterweg. Ter hoogte van het water en het bruggetje zijn ze rechtsaf gegaan, het fietspad op in de richting van de Knokkestraat. Dit pad heeft de naam Peilscheidingskade. Halverwege het pad kwam er een brommer naast hun rijden. Hij zag dat NN2 de brommer bestuurde en dat NN1 achterop zat. [slachtoffer 2] hoorde de jongens zeggen dat ze iets wilden vragen en vervolgens zijn hij en [getuige] gestopt. NN1 en NN2 stapten van de brommer af en [slachtoffer 2] hoorde dat NN2 tegen hem zei: "Ik heb je jas nodig". [slachtoffer 2] wilde zijn jas niet geven en toen hij wilde wegfietsen zag hij dat NN2 de rem van zijn fiets in kneep, zodat hij niet verder kon. Hij hoorde NN2 zeggen: "Ik heb je jas nodig, want ik moet tanken en ik woon ver weg". Hij hoorde NN1 vervolgens zeggen: "Als je je jas niet geeft kunnen we agressief worden" en "Wij zijn altijd agressief". NN2 kwam toen heel dicht bij [slachtoffer 2] staan en hij zag dat de handen van NN2 bewogen in zijn richting. Hij zag dat NN2 met zijn handen de rits van zijn jas opendeed. Vervolgens zag en voelde hij dat NN2 de jas van hem aftrok. [slachtoffer 2] hoorde NN2 zeggen: "Als jullie hier blijven wachten, zijn wij binnen twee minuten terug". Hij zag ze op de brommer wegrijden en dat NN1 zijn jas achter zich hield, over het kentekenplaatje heen. De jas van [slachtoffer 2] was een zwart bomberjack van het merk Nickelson. De brommer was een zwarte snorscooter van het merk Zip met een blauw kentekenplaatje. Als getuige bij de rechter-commissaris10 omschrijft [slachtoffer 2] de bestuurder van de scooter als een jongen met een dikkig postuur die iets grotere dan hij is, [slachtoffer 2] is ongeveer 173 cm. Getuige [getuige]11 ondersteunt de verklaring van [slachtoffer 2] en omschrijft de bestuurder van de bromfiets als een jongen met een gezet postuur, leeftijd 16-17 jaar. De bromfiets was een zwarte Zip. Achter op de bromfiets stond Zuid en dit was met zilver geschreven. De kentekenplaats was blauw.

3.4.5.3. Nadere overwegingen

Verklaring verdachte en eigen waarneming rechtbank

Ter terechtzitting van 20 april 2011 ontkent verdachte de feiten 1 en 2 te hebben gepleegd. Verdachte weet dat de zwarte scooter eigendom is van de vader van [medeverdachte]. Het is een zip-scooter met een blauwe kentekenplaat en achterop de tekst "Zuid". Verdachte verklaart deze scooter af en toe te hebben geleend van [medeverdachte], ook in de periode van 30 oktober 2009 tot 1 november 2009 en hij is op 2 november 2009 op deze scooter door de politie aangehouden. Verdachte omschrijft zichzelf als een stevige jongen met een ringbaardje van 1.63 meter. Ter zitting van 20 april 2011 is een van de rechters - met een lengte van ongeveer 1.68 meter - naast de verdachte gaan staan en heeft de rechtbank waargenomen dat verdachte niet groter is dan ongeveer 1.63 meter, maar vanwege zijn gezette postuur groter imponeert dat hij feitelijk (lang) is.

Modus operandi

De rechtbank stelt voorop dat het gebruik van schakelbewijs niet ongeoorloofd is. Volgens de doctrine en de jurisprudentie van de Hoge Raad12 is het gebruik van aan een ander bewezen verklaard, soortgelijk, feit ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend bewijs (schakel-, ketting- of ketenbewijs) toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal (of bewezenverklaring) van dat andere feit dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont(vertonen) met het bewijsmateriaal van de te bewijzen feiten en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden bewijsmiddelen.

Met betrekking tot de modus operandi overweegt de rechtbank dat uit de stukken van het dossier met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de ten laste gelegde straatroven telkens door verdachte en een ander zijn gepleegd.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan. Deze beslissing is zowel gegrond op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, als op het schakelbewijs bestaande uit de bewijsmiddelen die ten grondslag hebben gelegen aan de bewezenverklaring van feit 3.

Verklaringen getuigen

Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] en [getuige] heeft verdachte in een enkelvoudige spiegelconfrontatie herkend als een van de daders van de straatroof.13 Deze herkenningen zijn weliswaar het resultaat van enkelvoudige spiegelconfrontaties die niet zeer voortvarend zijn gehouden, welke als zodanig een relatief beperkte bewijswaarde toekomen, maar die in relatie tot de overige bewijsmiddelen wel tot steunbewijs strekken.

De rechtbank volgt de raadsvrouw daar waar wordt gesteld dat er op onderdelen verschillen zijn tussen de verklaringen die door getuigen zijn afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris. Dit laat echter onverlet dat alle getuigenverklaringen naar het oordeel van de rechtbank consistent zijn. Dat op een enkel detailonderdeel bij de rechter-commissaris anders is verklaard dan bij de politie, maken deze verklaringen niet onbetrouwbaar. Dit geldt temeer nu de verklaringen, waar mogelijk in onderling verband beschouwd, zowel op essentiële onderdelen als op detailniveau met elkaar overeenkomen. Voor zover door de getuigen [slachtoffer 2] en [getuige] is verklaard dat de daders Marokkaans en niet Turks met elkaar hebben gepraat, overweegt de rechtbank dat uit de verklaringen van deze getuigen eveneens blijkt dat deze getuigen zelf geen van deze talen machtig zijn. Evenmin is overigens gebleken dat deze getuigen in staat moeten worden geacht de Marokkaanse taal van de Turkse taal te onderscheiden. Dit onderdeel van de verklaringen van deze getuigen wordt dan ook buiten beschouwing gelaten.

3.5 Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte

Ten aanzien van feit 1:

op 30 oktober 2009 te Amsterdam op het Westmallepad tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een jas (kleur blauw) en een pet (met geel Batman-logo), toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader de fiets van die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en tegengehouden en tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd dat als hij nog een keer mensen om hulp vroeg hij in elkaar zou worden geslagen en die [slachtoffer 1] bij de armen heeft vastgepakt en de jas van die [slachtoffer 1] heeft opengeritst en vervolgens de jas van die [slachtoffer 1] heeft afgetrokken.

Ten aanzien van feit 2,

op 31 oktober 2009 te Amsterdam op de Peilscheidingskade tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bomberjack (kleur zwart, merk Nickelson), toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader de rem van de fiets van die [slachtoffer 2] heeft ingeknepen en tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd "als je je jas niet geeft, kunnen we agressief worden" en "we zijn altijd agressief" en de rits van de jas van die [slachtoffer 2] heeft opengeritst en vervolgens de jas van die [slachtoffer 2] heeft afgetrokken.

Ten aanzien van feit 3,

op of omstreeks 1 november 2009 te Amsterdam in het Kasterleepark tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een Ipod en een geldbedrag van 5 euro en een telefoon (merk Nokia) en een geldbedrag van 10 euro, toebehorende aan die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en/of zijn mededader die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft vastgepakt en tegen die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft gezegd "wij hebben wat van je nodig" en "je jas" en "en wat als we hem tegen je zin van je afpakken" en "ik wil een jas" en "doe je jas uit" en met kracht een gebalde vuist in het gezicht van die [slachtoffer 4] heeft geduwd en tegen die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] heeft gezegd dat die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] wat waardevols achter zouden moeten laten zodat verdachte en zijn mededader zeker zouden weten dat die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] terug zouden komen en dat verdachte en zijn mededader geld wilden hebben en dat ze niet moesten proberen weg te rennen want als ze die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] te pakken zouden krijgen dat ze dood zouden gaan.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4. De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

5. De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6. Motivering van de straffen

6.1 Standpunt van de officier van justitie

Eis van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur 100 dagen, met aftrek van voorarrest, alsmede een werkstraf van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 60 dagen, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact ook als dat inhoudt een agressie regulatietraining bij De Waag. Het onder verdachte inbeslaggenomen petje kan worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende en de Ipod kan worden teruggegeven aan [medeverdachte].

6.2 Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Voor het onder 3 ten laste gelegde verzoekt zij rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en een straf op te leggen gelijk aan het reeds ondergane voorarrest, te weten 100 dagen jeugddetentie.

6.3. Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zich met zijn mededader heeft schuldig gemaakt aan - kort gezegd - drie straatroven, door te handelen als hiervoor in rubriek 3.5. bewezen is verklaard. Verdachte heeft met de kennelijke bedoeling te bewijzen dat hij anderen aan zijn wil kon onderwerpen, jongens die jonger zijn dan hij, op een uitermate vervelende en intimiderende wijze op straat van onder meer hun jas beroofd. Het toegepaste geweld en de bedreiging met geweld heeft een stevige indruk op de slachtoffers gemaakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van soortgelijke delicten zich nog lang onveilig kunnen voelen als zij zich op straat begeven. Dit soort delicten draagt, mede omdat het op de openbare weg heeft plaatsgevonden, voorts in hoge mate bij aan onrust en gevoelens van onveiligheid in de samenleving.

Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening gehouden met het op naam van verdachte gestelde uittreksel justitiële documentatie d.d. 23 maart 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het pro justitia rapport van psycholoog dr. A.M. Collot d'Escury-Konings d.d. 10 juni 2010, alsmede op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 5 november 2009. Gelet op de nog jonge leeftijd van verdachte zal de rechtbank een deel van de straf in voorwaardelijke vorm worden opleggen, hetgeen er mede toe strekt verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank volgt derhalve de eis van de officier van justitie die recht doet aan de ernst van het bewezen geachte, maar zal niet overgaan tot het opleggen van een bijzondere voorwaarde.

Redelijke termijn

Verdachte is op 2 november 2009 in verzekering gesteld. Wat de berechting van de zaak in eerste aanleg betreft, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak van een jeugdige verdachte ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. In de onderhavige zaak wordt heden vonnis gewezen en de omstandigheid dat de zaak op 10 februari 2010 is aangehouden in verband met het horen van een aantal getuigen bij de rechter-commissaris, rechtvaardigt niet het tijdsverloop tot 20 april 2011. De rechtbank constateert dan ook dat de behandeling van de zaak tegen verdachte niet binnen een redelijke termijn is afgerond, maar zal aan de geringe overschrijding van de redelijke termijn van één maand geen consequenties verbinden.

7. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 63, 77 g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

8. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.5 is aangegeven.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

Ten aanzien van feit 1 en 2:

Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen op de openbare weg, meermalen gepleegd.

Ten aanzien van feit 3:

Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen op de openbare weg, meermalen gepleegd.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 100 dagen.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen. Beveelt dat van deze straf het gedeelte van 40 uren niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten als de verdachte zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen.

Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: 1 rode pet.

Gelast de teruggave aan [medeverdachte] van: 1 roze mp3-speler, Apple Ipod [serienr].

Dit vonnis is gewezen door

mr. D.J. Cohen Tervaert, voorzitter, tevens kinderrechter,

mrs. B.T. Beuving en B. Poelert, rechters,

in tegenwoordigheid van E.J.M. Veerman, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2011.

1 Voor zover niet anders wordt vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om "voor afschrift conform origineel gewaarmerkte" processen-verbaal en verslagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

2 P. 13-16 (proces-verbaal aangifte [slachtoffer 3]).

3 P. 17-20 (proces-verbaal aangifte [slachtoffer 4]).

4 P. 21-24 (proces-verbaal aangifte [slachtoffer 5]).

5 Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] d.d. 5 november 2009 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

6 P. 01-04 (proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1]).

7 P. 42-44 (proces-verbaal enkelvoudige spiegelconfrontatie).

8 P. 05-08 (proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2]).

9 P. 25 (proces-verbaal van bevindingen).

10 Een proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer 2] d.d. 27 oktober 2010 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank.

11 P. 09-10 (proces-verbaal van verhoor getuige [getuige]).

12 G.J.M. Corstens: Het Nederlands Strafprocesrecht (2008), P. 718.

13 P. 42-44, 106 en 112 (proces-verbaal enkelvoudige spiegelconfrontatie).


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature