Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Verzoek tot omgang tussen minderjarige en zijn grootvader. Het hof acht een ouderschapsonderzoek geindiceerd.

Uitspraak



GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector Civiel recht

Uitspraak : 4 mei 2011

Zaaknummers : 200.077.393/01 en 200.077.403/01

Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-1861

In de zaak met zaaknummer 200.077.393/01:

[appelante],

wonende te [woonplaats],

verzoekster in hoger beroep, tevens verweerster in incidenteel appel,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. C.M.H. Revis te ’s-Gravenhage,

tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],

verweerder in hoger beroep, tevens verzoeker in incidenteel appel,

hierna te noemen: de grootvader,

advocaat mr. Th. Meijer te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp.

In de zaak met zaaknummer 200.077.403/01:

[appellant],

wonende te [woonplaats],

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de grootvader,

advocaat mr. Th. Meijer te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp.

tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de moeder,

advocaat mr. C.M.H. Revis te ’s-Gravenhage.

Als belanghebbende is aangemerkt:

[vader],

wonende te [woonplaats],

hierna te noemen: de vader.

Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:

de raad voor de kinderbescherming,

regio Haaglanden Zuid-Holland Noord,

locatie Den Haag,

hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

In de zaak met zaaknummer 200.077.393/01:

De moeder is op 18 november 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van

20 augustus 2010 van de rechtbank 's-Gravenhage.

De grootvader heeft op 4 januari 2011 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.

De moeder heeft op 14 februari 2011 een verweerschrift in incidenteel appel ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de moeder:

- op 7 december 2010 een brief van dezelfde datum met bijlagen;

- op 8 december 2010 een brief van dezelfde datum met bijlagen;

- op 16 maart 2011 een brief van 15 maart 2011 met bijlage.

In de zaak met zaaknummer 200.077.403/01:

De grootvader is op 18 november 2010 in hoger beroep gekomen van bovengemelde beschikking van 20 augustus 2010 van de rechtbank 's-Gravenhage.

De moeder heeft op 3 januari 2011 een verweerschrift ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de grootvader:

- op 1 december 2010 een brief van dezelfde datum met bijlagen;

- op 16 maart 2011 een brief van 15 maart 2011 met bijlage.

Van de zijde van de raad is bij het hof op 29 november 2010 een brief

van 24 november 2010 ingekomen, waarin is medegedeeld dat de raad in de onderhavige zaken geen rapport en/of advies heeft uitgebracht.

De zaken zijn gezamenlijk mondeling behandeld op 30 maart 2011.

Ter zitting waren aanwezig:

- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

- de grootvader, bijgestaan door zijn advocaat;

- de vader.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de na te noemen minderjarige bij de grootvader zal zijn:

- op de eerste zaterdag van elk kwartaal van 12.00 uur tot 19.00 uur, met inachtneming van het in deze beschikking hieromtrent overwogene, waarbij de grootvader zorg draagt voor het halen en brengen van de minderjarige.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat bij beschikking van 11 maart 2011 van de rechtbank Breda, uitvoerbaar bij voorraad, het gezamenlijk gezag van de moeder en de grootvader over de minderjarige is beëindigd en bepaald is dat de moeder en haar huidige echtgenoot voortaan gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de vaststelling van een omgangsregeling tussen de grootvader en de minderjarige [minderjarige], geboren [in] 2000 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), die bij de moeder verblijft.

In de zaak met zaaknummer 200.077.393/01:

2. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de grootvader tot het treffen van een omgangsregeling tussen de grootvader en de minderjarige, in die zin, dat de minderjarige bij de grootvader zal verblijven, af te wijzen.

3. De grootvader bestrijdt het beroep van de moeder. In incidenteel appel verzoekt de grootvader het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat aan de grootvader het recht toekomt omgang te hebben met de minderjarige gedurende een weekend in de zes weken van vrijdagavond 17.00 uur tot zondagavond 19.00 uur, alsmede een week gedurende de voorjaarsvakantie, althans een door het hof te bepalen omgangsregeling vast te stellen.

4. De moeder verzet zich daartegen.

In de zaak met zaaknummer 200.077.403/01:

5. De grootvader verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat aan de grootvader het recht toekomt omgang te hebben met de minderjarige gedurende een weekend in de zes weken van vrijdagavond 17.00 uur tot zondagavond 19.00 uur, alsmede een week gedurende de voorjaarsvakantie, althans een door het hof te bepalen contactregeling vast te stellen.

6. De moeder bestrijdt het beroep van de grootvader en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het verzoek van de grootvader tot het treffen van een omgangsregeling tussen de grootvader en de minderjarige, in die zin, dat de minderjarige bij de grootvader zal verblijven, af te wijzen.

7. Hoewel de moeder erkent dat de grootvader in het verleden een grote rol heeft gespeeld in de opvoeding van de minderjarige, stelt zij zich - samengevat weergegeven - op het standpunt dat een omgangsregeling met de grootvader niet in het belang van de minderjarige is. De moeder voert daartoe aan dat de spanningen tussen partijen zo hoog zijn opgelopen dat het vaststellen van een omgangsregeling in de huidige situatie het aanmerkelijke risico in zich draagt dat de minderjarige klem zal komen te zitten tussen de moeder en de grootvader (grootouders). Deze spanningen hebben een negatieve weerslag op de minderjarige, in de zin dat haar ontwikkeling negatief wordt beïnvloed. Partijen zijn niet in staat om deze spanningen weg te nemen. Daarnaast betoogt de moeder dat een omgangsregeling met de grootvader het gezinsleven van de minderjarige ernstig zal verstoren. Aangezien de minderjarige ook een omgangsregeling heeft met haar vader, zou een omgangsregeling met de grootvader meebrengen dat de minderjarige slechts één zaterdag in de maand bij haar moeder en het huidige gezin van de moeder zal kunnen doorbrengen. Ter zitting heeft de moeder zich nog op het standpunt gesteld dat de vader niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek, nu hij zijn verzoek heeft gebaseerd op artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), terwijl hij thans niet meer met de moeder het gezamenlijk gezag over de minderjarige uitoefent.

8. De grootvader erkent dat er in het verleden onenigheden zijn geweest tussen partijen. De rechtbank heeft de moeizame verhoudingen tussen alle betrokken partijen echter meegenomen bij haar oordeel en heeft daarbij voorrang gegeven aan het belang van de minderjarige om contact te hebben en te houden met de grootvader. De grootvader blijft erbij dat het - alles overziende - in het belang van de minderjarige is dat er een omgangsregeling wordt vastgesteld. De eventuele onenigheid die bestaat tussen hemzelf en de moeder (doch met name haar echtgenoot) kan op geen enkele wijze zijn belang van omgang met de minderjarige, alsook haar belang van omgang met hem, overstijgen. De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat de omgang bij de minderjarige tot onrust en spanningen leidt. De grootvader betwist het bestaan van een omgangsregeling tussen de minderjarige en de vader. Voor zover al een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige bestaat, kan de grootvader niet inzien hoe deze regeling hem kan beperken in omgang met de minderjarige. De rol van de vader in het leven van de minderjarige is in het verleden zeer minimaal is geweest. De grootvader is daarentegen altijd erg betrokken geweest bij de opvoeding van de minderjarige.

9. De vader wijst er (ter zitting) op dat hij een omgangsregeling heeft met de minderjarige en dat hij niet wil dat deze in gevaar komt door wat de grootvader wil. Daarnaast is hij boos op de grootvader vanwege diens rol in het verleden: de vader voelt het zo dat de grootvader in het verleden tussen de moeder en de vader in is gaan staan.

Ontvankelijkheid

10. Het meest verstrekkende standpunt van de moeder betreft haar stelling dat de grootvader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Het hof overweegt daarover als volgt. De grootvader baseert zijn verzoek op artikel 1:253a lid 1 BW . Dit artikel ziet echter op de situatie dat sprake is van gezamenlijk gezag. Uit de door partijen overgelegde stukken kan worden afgeleid dat partijen voorheen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uitoefenden, doch dat de moeder sinds 11 maart 2011 samen met haar huidige echtgenoot het gezag uitoefent over de minderjarige. Gelet op het vorenstaande is op het verzoek van de grootvader in de zaak met zaaknummer 200.077.403/01 van toepassing de regeling als opgenomen in artikel 1:377a lid 1 BW. Nu de strekking van beide wetsartikelen dezelfde is en de grootvader voldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om toepassing te kunnen geven aan laatstgenoemd artikel, zal het hof de rechtsgrond ambtshalve aanvullen. De grootvader is derhalve ontvankelijk in zijn hoger beroep.

Omgangsregeling

11. Het hof overweegt vervolgens dat uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de grootvader en de moeder niet goed met elkaar communiceren. Het hof heeft voorts vastgesteld dat er ook nog sprake is van spanning vanuit het verleden tussen de vader van de minderjarige en de grootvader. Aangezien de vader met de minderjarige een omgangsregeling heeft kan het van belang zijn dat ook de relatie tussen de grootvader en de vader aandacht krijgt. Het hof acht het van belang dat partijen hun onderlinge relatie(s) gaan beschouwen en bespreken, teneinde te beproeven of enige ontspanning te bewerkstelligen valt. Daarbij is uitgangspunt dat de moeder gezamenlijk met haar huidige echtgenoot het gezag heeft en belast is met de verzorging en opvoeding van de minderjarige en dat de grootvader, die in een nauwe persoonlijke betrekking tot de minderjarige staat, recht heeft op omgang met de minderjarige. Het hof acht aannemelijk dat verbetering van de onderlinge relaties door middel van een zogenaamd ouderschapsonderzoek bewerkstelligd kan worden. Het hof zal daarom zo een onderzoek gelasten. Het hof wijst ieder der partijen op het belang om zich ten volle in te zetten. In dit verband wijst het hof op het niet-vrijblijvende karakter van dit deskundigenonderzoek dat zich aldus onderscheidt van hetgeen in het algemeen onder de term ‘ mediation naast rechtspraak’ bekend is. Het hof wijst tot slot op het bepaalde in artikel 198 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) met toepassing waarvan het het hof vrij staat om aan de houding die een partij tijdens een ouderschapsonderzoek onverhoopt zou innemen, de gevolgen te verbinden die het hof geraden voorkomt.

12. Het hof zal als deskundige benoemen: mevrouw ir. drs. W. Boom-Pelle, Haagweg 387, 4813 XC Breda (telefoonnummer: 076-5220235, e-mail : boom.opb@gmail.com).

13. Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundige kan zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan omtrent het verloop en voortgang van het onderzoek.

14. De advocaat van de moeder dient de deskundige binnen 14 dagen nadat deze beschikking is gegeven te voorzien van afschriften van de processtukken.

15. Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden tot 29 oktober 2011 pro forma, teneinde het onderzoek door de deskundige te laten plaatsvinden. Deze krijgt de opdracht onderzoek te verrichten en daarbinnen, zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken, met de grootvader en de moeder tezamen gesprekken te voeren, met het doel het vertrouwen over en weer tussen partijen in zodanige mate te doen herstellen dat deze zelfstandig tot afspraken kunnen komen omtrent hetgeen hen verdeeld houdt. Het hof acht het wenselijk dat de deskundige de minderjarige, de huidige partner van de moeder en de vader in het onderzoek betrekt. De deskundige heeft zich bereid verklaard dit onderzoek op zich te nemen.

16. Het hof wenst dat de deskundige bij het uit te voeren onderzoek de volgende vragen betrekt:

a. In hoeverre is ieder van partijen in staat om bij de uitvoering van een omgangsregeling rekening te houden met de behoeften van de minderjarige?

b. In hoeverre zijn partijen in staat elkaar ruimte te bieden voor omgang met de minderjarige?

c. Wat betekent dit voor een omgangsregeling van de minderjarige met de grootvader?

d. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van de minderjarige?

17. De deskundige dient het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek. Tevens dient de deskundige - bij gebreke van overeenstemming tussen de grootvader en de moeder - de gestelde vragen te beantwoorden en het hof te adviseren omtrent een regeling van de omgang tussen de grootvader en de minderjarige.

18. Indien de advocaten en/of deskundige vragen hebben over de procedure kunnen zij zich wenden tot mevrouw A.W.M. Verheijen, m.verheijen@rechtspraak.nl, tel. nr. 070-3811500.

19. Bij toepassing van de artikelen 195 en 199 Rv komen de kosten van een deskundigenbericht in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In procedures die worden ingeleid met een verzoekschrift zijn die bepalingen in artikel 284 lid 1 Rv van overeenkomstige toepassing verklaard, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van het kind nodig is dat een ouderschapsonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte een deskundige aan te wijzen zonder partijen hiervoor een voorschot te vragen en in debet te stellen. Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak aan dit criterium voldoet en zal derhalve bepalen dat de kosten, tot een maximumbedrag van € 4.500,- inclusief verschotten en de BTW, ten laste van het rijk zullen komen. De deskundige dient te declareren aan de hand van een tijdsverantwoording en op basis van een uurtarief (of een gedeelte daarvan) van € 107,50 per uur exclusief BTW.

20. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:

alvorens nader te beslissen:

houdt de verdere behandeling van de zaak aan tot 29 oktober 2011 pro forma, ter fine als vermeld in rechtsoverweging 15;

gelast een deskundigenonderzoek als omschreven in rechtsoverwegingen 11 tot en met 19;

benoemt tot deskundige mevrouw ir. drs. W. Boom-Pelle, voornoemd;

verzoekt de deskundige zo spoedig mogelijk het onderzoek aan te vangen;

bepaalt dat de kosten van de deskundige door de griffier zullen worden betaald en ten laste van ’s Rijks kas zullen komen, een en ander met inachtneming van het hiervoor in rechtsoverweging 19 bepaalde;

benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden:

mr. C.A.M. van Leuven; en bij diens ontstentenis: mr. M.J. de Haan-Boerdijk;

bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;

bepaalt dat de advocaat van de moeder binnen twee weken na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de deskundige zal stellen en dat de moeder en de grootvader alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;

bepaalt dat de deskundige tijdig voor de hierboven vermelde pro forma datum het hof zal rapporteren over het verloop en de resultaten van het ouderschapsonderzoek;

bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat de moeder en de grootvader door de deskundige in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, De Haan-Boerdijk en Pijls-olde Scheper, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 mei 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature