Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Herziening, terugvordering en korting op WAO-uitkering. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt aangaande de toezegging in de brief van 14 februari 2007. De door appellant in het wijzigingsformulier van 7 februari 2007 vermelde informatie was immers incompleet en niet eenduidig nu daarin door appellant niet expliciet de totale omvang van beide dienstverbanden en de daarmee te genieten inkomsten per 1 maart 2007 werden vermeld, zodat aan de reactie van het Uwv op die incomplete informatie geen zekerheid aangaande de juistheid van die reactie kon worden ontleend.

Uitspraak



10/4537 WAO

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 juli 2010, 09/2605 (hierna: aangevallen uitspraak)

in het geding tussen:

appellant

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 8 juni 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellant is hoger beroep ingesteld door S.A.E. Vancraynest.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2011. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Met ingang van 11 februari 1981 is aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend.

1.2. Met ingang van 15 maart 2004 genoot appellant verdiensten uit twee dienstverbanden, bestaande uit 10 uren per week als conciërge bij de [naam Stichting] en 15 uren per week als chauffeur bij [naam werkgever] te [vestigingsplaats]. Vanwege deze verdiensten is de WAO-uitkering van appellant per 15 maart 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.

1.3. Appellant heeft op 7 februari 2007 bij het Uwv een wijzigingsformulier ingediend en daarin aangegeven dat hij per 1 maart 2007 meer uren gaat werken, namelijk 25 uren en dat hij daarvoor een brutoloon van € 1.083,33 per maand zal ontvangen. Bij brief van 14 februari 2007 heeft het Uwv aan appellant bericht dat de nieuwe loongegevens niet van invloed zijn op hoogte van zijn uitkering.

1.4. Naar aanleiding van door appellant op 21 mei 2008 en 1 juli 2008 ingediende wijzigingsformulieren inzake zijn inkomsten is door het Uwv een onderzoek ingesteld naar de verdiensten van appellant. Appellant is verzocht om loongegevens over de periode maart 2007 tot en met juni 2008 over te leggen. Op grond van deze gegevens is door het Uwv vastgesteld dat appellant zijn dienstverband bij [werkgever] per 1 maart 2007 heeft uitgebreid tot 25 uren per week, zodat hij vanaf die datum met inbegrip van het dienstverband als conciërge in totaal 35 uren per week werkzaam was. Appellant ontving dientengevolge vanaf 1 maart 2007 € 586,97 bruto per maand meer aan inkomen.

1.5. Bij besluit van 16 december 2008 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat zijn WAO-uitkering over de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 augustus 2007 en vanaf 1 april 2008 niet wordt herzien, maar onder toepassing van artikel 44 van de WAO wordt uitbetaald naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25 % en over de periode

1 september 2007 tot en met 31 maart 2008 naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%.

1.6. Bij besluit van 19 februari 2009 heeft het Uwv aan appellant medegedeeld dat hij over de periode van 1 maart 2007 tot en met 31 juli 2008 ten onrechte een bedrag van € 6.827,86 aan WAO-uitkering heeft ontvangen en dat hij dit bedrag moet terugbetalen. Terugbetaling zal geschieden door verrekening met de uitkering van appellant.

1.7. Bij besluit op bezwaar van 13 mei 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 16 december 2008 gehandhaafd en daarbij aangegeven dat ingevolge het door het Uwv gevoerde beleid een al uitbetaalde WAO-uitkering met terugwerkende kracht kan worden gekort als de betrokkene wist of redelijkerwijs kon weten dat de inkomsten uit arbeid van invloed zouden zijn op het recht en/of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Gelet op de toename van het inkomen van appellant vanaf 1 maart 2007 met € 586,97 bruto per maand, had het hem naar de mening van het Uwv redelijkerwijs duidelijk moeten zijn geweest dat hij teveel uitkering ontving en dat de beslissing van 14 februari 2007 niet juist kon zijn.

2.1. In beroep heeft appellant betoogd dat het bestreden besluit geen stand kan houden vanwege strijd met het vertrouwensbeginsel. Appellant heeft daartoe aangevoerd dat de brief van 14 februari 2007 de eenduidige toezegging bevat dat de opgegeven inkomsten geen invloed hebben op de hoogte van zijn uitkering en heeft ontkend dat het voor hem redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat hij vanaf 1 maart 2007 teveel uitkering ontving.

2.2. Bij tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering, hetgeen in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en is het Uwv in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen.

2.3. Bij brief van 27 april 2010 heeft het Uwv het geconstateerde gebrek hersteld en een nadere motivering gegeven van de toepassing van artikel 44 van de WAO met terugwerkende kracht. Het Uwv heeft hiertoe gesteld dat hij een bestendige gedragslijn hanteert, die er op neerkomt dat in geval van toepassing van artikel 44 van de WAO met terugwerkende kracht, de instructies worden gevolgd die ter uitvoering van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (Beleidsregels) zijn vastgesteld. Op grond van deze instructies is het Uwv van mening dat terecht met ingang van 1 maart 2007 is geanticumuleerd.

2.4. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.

2.5. De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraken van 3 augustus 2004, LJN AQ6598 en 29 maart 2005, LJN AT3544), geoordeeld dat door het Uwv de ter uitvoering van de hiervoor in 2.3 genoemde instructies opgestelde richtlijnen, op consistente en redelijke wijze zijn toegepast. In de hoofdregels van deze richtlijnen staat onder meer dat wanneer het bedrag van inkomsten plus uitkering dat de betrokkene ontvangt meer is dan wat hij voorheen aan inkomsten plus uitkering ontving, het Uwv aanneemt dat het betrokkene redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij teveel uitkering ontving. Gelet op de toename van het inkomen van appellant per maart 2007 heeft het Uwv zich op het standpunt kunnen stellen dat het appellant redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij teveel uitkering ontving. In de omstandigheid dat het Uwv met de brief van 14 februari 2007 niet adequaat heeft gereageerd op het door appellant ingediende wijzigingsformulier en de omstandigheid dat het Uwv daardoor de te hoge betalingen geruime tijd heeft voortgezet, heeft de rechtbank onvoldoende grond gezien om te oordelen dat aan de hoofdregels geen toepassing kon worden gegeven.

3. Het hoger beroep is gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen door de rechtbank. Appellant heeft daartoe, evenals in bezwaar en beroep aangevoerd dat ten onrechte te weinig waarde is gehecht aan de eenduidige toezegging door het Uwv in zijn brief van 14 februari 2007.

4.1. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.

4.2. De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt aangaande de toezegging in de brief van 14 februari 2007. De door appellant in het wijzigingsformulier van 7 februari 2007 vermelde informatie was immers incompleet en niet eenduidig nu daarin door appellant niet expliciet de totale omvang van beide dienstverbanden en de daarmee te genieten inkomsten per 1 maart 2007 werden vermeld, zodat aan de reactie van het Uwv op die incomplete informatie geen zekerheid aangaande de juistheid van die reactie kon worden ontleend.

4.3. De Raad stelt zich dan ook volledig achter de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.

5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling alsmede vergoeding van wettelijke rente bestaat geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2011.

(get.) H.G. Rottier

(get.) M.A. van Amerongen

EF


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature