Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer. Vaststelling beheerssubsidie. Indexering. Vertrouwensbeginsel.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht

zaaknummers: AWB 08/2343, AWB 08/3653, AWB 08/4700, AWB 08/4743 en AWB 09/11

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 juni 2011 in de zaken tussen

[B.V.], te [vestigingsplaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. J. van Groningen),

en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland (voorheen: de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2006 heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister), voor zover hier van belang, op grond van de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer (hierna: de Subsidieregeling) de aan eiseres verleende beheerssubsidie voor de periode van 1 maart 2002 tot 26 mei 2005 lager vastgesteld op € 11.360,97. Daarbij heeft de minister voorts een bedrag van € 2.594,50 van eiseres teruggevorderd.

Bij besluit van 26 februari 2007 heeft de minister het terugvorderingsbedrag nader vastgesteld op € 1.405,28.

Bij besluit van 26 februari 2008 heeft verweerder op grond van de Subsidieregeling de aan eiseres verleende beheerssubsidie voor de periode van 26 mei 2005 tot en met 31 december 2007 lager vastgesteld op € 2.056,35.

Bij besluit van 20 juni 2008 heeft verweerder op grond van de Subsidieregeling de aan eiseres verleende beheerssubsidie voor de periode van 15 mei 2007 tot 1 april 2008 lager vastgesteld op € 1.604,42.

Bij besluit van 27 juni 2008 heeft verweerder op grond van de Subsidieregeling de aan eiseres verleende beheerssubsidie voor de periode van 1 juni 2005 tot 31 mei 2011 (bedoeld wordt: 1 april 2008) lager vastgesteld op € 1.557,93.

Bij besluit van 21 juli 2008 heeft verweerder, voor zover hier van belang, op grond van de Subsidieregeling de aan eiseres verleende beheerssubsidie voor de periode van 1 maart 2002 tot en met 29 februari 2008 lager vastgesteld op € 30.565,76.

Bij besluiten van 31 januari 2008, 17 juli 2008, 11 september 2008 (2 maal) en 25 november 2008 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de door eiseres gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Tegen de bestreden besluiten heeft eiseres afzonderlijk beroep ingesteld.

Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank van 8 april 2011. Eiseres is vertegenwoordigd door [bestuurder], bestuurder, bijgestaan door mr. Van Groningen, voornoemd, advocaat te Middelharnis. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.G.A. Peeters, werkzaam bij de Dienst Regelingen Assen.

Overwegingen

1. Bij ministeriële regeling van 20 december 1999 (Stcrt. 1999, nr. 252 / pag. 33) is, gelet op de Verordening nr. 1257/99 van 17 mei 1999 van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen, artikel 29, eerste lid, van de Wet agrarisch grondverkeer en de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies , de Subsidieregeling vastgesteld.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Subsidieregeling, zoals dat luidde tot 27 september 2001, worden de beheersbijdragen van de beheerspakketten opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 46 jaarlijks voor 1 januari van het jaar waarop de bijdragen betrekking hebben door de minister gecorrigeerd voor inflatie op basis van het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens zoals laatstelijk in het voorafgaande jaar gepubliceerd door het Centraal Bureau voor Statistiek.

Bij ministeriële regeling van 24 september 2001 (Stcrt. 25 september 2001, nr. 185 / pag. 9) is artikel 7 van de Subsidieregeling gewijzigd. Ingevolge artikel IV werkt deze wijziging terug tot en met 1 januari 2000.

Ingevolge het gewijzigde artikel 7, eerste lid, van de Subsidieregeling worden de beheersbijdragen van de beheerspakketten en landschapspakketten opgenomen in de bijlagen 6 tot en met 46 en het maximumbedrag aan inrichtingssubsidie jaarlijks voor 1 maart van het jaar waarop de bijdragen betrekking hebben in voorkomend geval met terugwerkende kracht tot 1 januari van dat jaar door de minister gecorrigeerd voor de werkelijke loon- en prijsontwikkeling, gebaseerd op de grondslagen, bedoeld in artikel 8, naar de situatie in het voorafgaande jaar. Op grond van het tweede lid geeft de minister in de Staatscourant kennis van de vaststelling van de overeenkomstig het eerste lid gecorrigeerde beheersbijdragen en maximumbedrag aan inrichtingssubsidie.

Ingevolge artikel 8 wordt bij het vaststellen van de beheersbijdragen van een beheerspakket als bedoeld in artikel 7 rekening gehouden met de volgende grondslagen:

a. de productiederving uitgedrukt in kilogram voedereenheden melk;

b. de toename van de arbeidsaanspraken, en

c. de wijziging van de exploitatie-aanspraken, als gevolg van de uitvoering van agrarisch natuurbeheer.

Ingevolge artikel 42, tweede lid, wordt de beheerssubsidie vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat bij de beschikking tot subsidieverlening is bepaald, zoals dat op grond van artikel 7, eerste lid, door de minister is gecorrigeerd in verband met de werkelijke loon- en prijsontwikkeling.

Ingevolge artikel 102, eerste lid, worden subsidies of voorschotten daarop verleend onder voorbehoud van goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna: de Commissie). Op grond van het tweede lid kan de beslissing tot verlening van een subsidie of een voorschot daarop worden ingetrokken of gewijzigd ter verkrijging van de goedkeurig van de Commissie voor deze regeling, of wegens het uitblijven daarvan.

2. Tussen partijen is uitsluitend in geschil de wijze van indexering bij de vaststelling van de verleende beheerssubsidies.

3. Onder verwijzing naar de subsidieverleningbesluiten – waarin onder meer is opgenomen dat als de aanvraag subsidievaststelling wordt goedgekeurd, het totale verleende subsidiebedrag, gecompenseerd voor inflatie op basis van werkelijke loon- en prijsontwikkeling wordt uitgekeerd, met aftrek van de verleende voorschotten – en met een beroep op het vertrouwensbeginsel stelt eiseres dat de definitief vastgestelde subsidies nooit lager kunnen zijn dan hetgeen aan subsidie is verleend en aan voorschotten is verstrekt, waarbij dan achteraf nog een inflatiecorrectie plaatsvindt, en hoefde zij daarmee ook geen rekening te houden. Volgens eiseres is verweerder uitgegaan van een onjuiste loon- en prijsontwikkeling aangezien sprake is van een stijging en niet van een daling. Voorts voert eiseres aan dat in voornoemde besluiten nergens is vermeld dat op basis van de artikelen 7 en 8 van de Subsidieregeling de beheersbijdragen jaarlijks worden ge ïndexeerd. Door eiseres daarover niet (tijdig) te informeren heeft verweerder in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van fair play. Bovendien, aldus eiseres, heeft verweerder, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, de wijze waarop de geïndexeerde beheersbijdragen zijn vastgesteld, niet inzichtelijk gemaakt.

4. De rechtbank stelt vast dat verweerder de beheerssubsidies overeenkomstig de artikelen 7 en 8 van de Subsidieregeling heeft vastgesteld. Uit de toelichting op de wijziging van deze regeling (Stcrt. 25 september 2001, nr. 185) blijkt dat de wijze van bijstelling van de beheersbijdrage met terugwerkende kracht is aangepast teneinde goedkeuring van de Commissie te verkrijgen. Deze wijziging kan betekenen dat bij de vaststelling van de beheerssubsidie de werkelijke loon- en prijsontwikkeling een positieve of negatieve correctie van de verleende voorschotten tot gevolg kan hebben. Indien bijvoorbeeld de gemiddelde prijzen voor landbouwproducten zijn verlaagd, hetgeen in de bestreden besluiten als oorzaak van de verlaging van het tarief wordt genoemd, heeft dit een drukkend effect op de hoogte van de beheerssubsidie. Derhalve kan, anders dan eiseres stelt, de (definitieve) vaststelling van de beheerssubsidie lager zijn dan de eerder verleende voorschotten. In dit kader verwijst de rechtbank naar haar – bij partijen bekende – uitspraak van 16 januari 2009, AWB 08/3011 en de uitspraken van de rechtbank Zutphen van 14 juni 2007, AWB 06/2253 en rechtbank Zwolle van 27 augustus 2004, AWB 03/1338.

5. Ten aanzien van de beroepsgronden, voor zover deze zijn gericht tegen de wijze waarop de beheersbijdragen gedurende het subsidietijdvak jaarlijks worden geïndexeerd en voor zover gericht tegen de hoogte van die geïndexeerde beheersbijdragen, verwijst de rechtbank naar haar, reeds hiervoor aangehaalde, uitspraak van 16 januari 2009. Derhalve verwerpt de rechtbank deze beroepsgronden.

6. Tot slot merkt de rechtbank op dat de jaarlijkse vaststelling van de geïndexeerde beheersbijdragen weliswaar overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van de Subsidieregeling in de Staatscourant is bekendgemaakt maar dat verweerder direct betrokkenen, waaronder eiseres, daarvan niet in kennis heeft gesteld. Hoewel de (wijze van) communicatie c.q. informatieverstrekking in dit verband niet als meest adequaat kan worden gekwalificeerd, kan dit evenwel niet leiden tot gegrondverklaring van de beroepen.

7. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel faalt. Vast staat dat eiseres bij de subsidieverleningsbesluiten door verweerder is medegedeeld dat bij de subsidievaststelling het verleende subsidiebedrag zal worden gecompenseerd op basis van de werkelijke loon- en prijsontwikkelingen. Uit de omstandigheid dat verweerder aan eiseres jaarlijks voorschotten, berekend naar het bedrag aan subsidieverlening, heeft betaald, had eiseres geen rechtens te honoreren vertrouwen kunnen afleiden. Het betreft immers nog slechts voorschotten. Ook overigens is niet gebleken dat verweerder bij eiseres een rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat de hoogte van de uiteindelijk vast te stellen subsidie niet lager zou zijn dan het totaal aan voorschotten dat aan haar is uitbetaald in de respectievelijke subsidieperioden.

8. De beroepen zijn ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank

verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W.H.A.C.M. Bouwens, voorzitter, en mr. G.H.W. Bodt en mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2011.

Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb , binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.

Verzonden op: 9 juni 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature