Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bewezenverklaring van het aanwezig hebben van 683 kilogram cocaïne voor de duur van 5 uren. Verdachte en zijn mededaders waren na ontdekking van het eerste pakket bang voor reputatieschade en hadden als plan de cocaïne te verbranden. Pas bij het realiseren van de grootte van de vondst – ongeveer 5 uur na de ontdekking van het eerste pakket – is men overgegaan tot het melden bij de politie. De verdediging heeft betoogd – naast verweren over opzet en over machtssfeer – dat de wetgever het aanwezig hebben van harddrugs gedurende zo’n korte periode niet strafbaar heeft willen stellen. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat de wetgever enkel bij uitzondering – door middel van vergunningen en algemene maatregelen van bestuur aan limitatief opgesomde instanties en individuen, die het belang van de volksgezondheid, de gezondheid van dieren of enige wetenschappelijk onderzoek dienen, als opgenomen in de Opiumwet – het aanwezig hebben van harddrugs niet strafbaar heeft willen stellen. Het in andere gevallen door het Openbaar Ministerie afzien van vervolging van het aanwezig hebben van harddrugs ligt dan ook naar het oordeel van de rechtbank – buiten de bij wet vastgelegde uitzonderingen – enkel en alleen gelegen in het opportuniteitsbeginsel en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie.

Uitspraak



RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector Strafrecht

Meervoudige strafkamer

Parketnummer 09/535461-08

Datum uitspraak: 11 april 2011

Tegenspraak

(Promis)

De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,

adres: [adres].

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 9 december 2008 en 28 maart 2011.

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.E. van der Leeuw en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.J.M. van Roy, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2. De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 29 augustus 2008 te [P] tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 720 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3. Het bewijs

3.1 Het standpunt van de officier van justitie

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte 720 kilogram cocaïne aanwezig heeft gehad. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het feit heeft begaan.

3.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte nimmer de intentie heeft gehad de drugs voor zichzelf te houden. De paniek die bij het aantreffen van de drugs is ontstaan, is voorstelbaar en invoelbaar. Door die paniek is er vertraging ontstaan in het melden van de vondst. Voorts is het niet aan verdachte te wijten dat de douane de verdovende middelen niet heeft onderschept. Ook heeft de verdediging betoogd dat het nooit de bedoeling van de wetgever is geweest om kort bezit als hier aan de orde strafbaar te stellen. Dit alles moet volgens de raadsman primair tot vrijspraak en subsidiair tot ontslag van alle rechtsvervolging leiden. Meer subsidiair - namelijk voor het geval de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt - heeft de raadsman verzocht om de zaak aan te houden zodat het dossier met nadere stukken kan worden aangevuld.

3.3 De beoordeling van de tenlastelegging1

De rechtbank gaat op grond van de stukken van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.

Op vrijdag 29 augustus 2008 kwam er omstreeks 9:30 uur bij het bedrijf [bedrijf], gevestigd aan de [adres], een container binnen met daarin een zending bakbananen. De container bevatte meerdere pallets2 en was verstuurd vanuit Colombia. De partij bakbananen zou worden verdeeld onder diverse afnemers, van wie het bedrijf van verdachte en zijn vrouw er één was.3 Omstreeks 10:45 uur is ver[bedrijf] gegaan om daar het deel van de zending op te halen dat voor hem bestemd was.4 Bij het controleren van de kwaliteit van de bakbananen heeft hij in een doos, onder een aantal bakbananen, een bruin pakketje ontdekt.5 Hij heeft vervolgens gebeld met de importeur van de zending, [importeur]. [importeur] was op een ander gedeelte van het bedrijfsterrein van [bedrijf] aanwezig, samen met [eigenaar bedrijf] - de eigenaar van [bedrijf] - en met het Colombiaans-Belgische paar [afnemer A] en [afnemer B], beoogde afnemers van een ander deel van de zending.6 Na de telefonische melding zijn [importeur], [eigenaar bedrijf], [afnemer A] en [afnemer B] naar de loods gegaan waar verdachte het pakket had aangetroffen.7 In aanwezigheid van allen heeft [eigenaar bedrijf] het pakket opengesneden. Er bleek wit poeder in te zitten.8 Verdachte en zijn medeverdachten dachten dat het mogelijk om cocaïne ging.9

Vervolgens vond er een overleg plaats tussen voornoemde personen wat te doen met het aangetroffen pakket.10 Na overleg is besloten om eerst alle pallets te onderzoeken op de aanwezigheid van pakketjes. Daarbij werd tevens voorgesteld de pakketten te verbranden of te begraven. Om mogelijke reputatieschade te voorkomen, is gewacht met het informeren van de politie.11 [eigenaar bedrijf] heeft daarop met één van zijn medewerkers, [medewerker], de pallets overgebracht naar een andere loods.12 Ook werden de pallets die al ingeladen waren teruggehaald en weer in de loods geplaatst.13 [importeur] en verdachte hebben het bedrijf vervolgens verlaten.14 Verdachte heeft [importeur] in Den Haag afgezet en is thuis gaan lunchen. Toen heeft hij zijn vrouw [vrouw verdachte] verteld wat er was gebeurd.15 Omstreeks 15:00 uur is verdachte in gezelschap van zijn vrouw weer bij [bedrijf] aangekomen.16

Na aankomst bij [bedrijf] vond er wederom overleg plaats.17 Bij dit overleg waren aanwezig verdachte, zijn vrouw [vrouw], [eigenaar bedrijf], [importeur] - die op eigen gelegenheid terug was gegaan naar het terrein - [medewerker], [afnemer A] en [afnemer B].18 Na enig overleg werd besloten de politie te bellen.19 Maar spoedig begonnen enkelen te twijfelen over het besluit om de politie te bellen, en werden andere oplossingen besproken.20 Toen duidelijk werd dat er inmiddels in totaal zo'n 450 pakketten waren gevonden en dat de hoeveelheid te groot was om ongemerkt te kunnen verbranden of anderszins te laten verdwijnen, besloot men daarop toch de politie te bellen.21 Er volgde een overleg over het vaststellen van een verhaal over het aantreffen van de pakketten dat iedereen bij de politie moest gaan vertellen. Tenslotte werd omstreeks 16:51 uur de politie gebeld. Dit werd door [eigenaar bedrijf] gedaan.22

De politie heeft de pakketten in beslag genomen en gewogen. Het bleek het te gaan om ongeveer 150 pakketten, die ieder weer bestonden uit vier afzonderlijk in plastic verpakte plakken, met een totaal gewicht van ongeveer 683 kilogram.23 Uit onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut is gebleken dat de pakketten cocaïne bevatten.24

3.3.1 Opzettelijk aanwezig hebben cocaïne

De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of sprake is van het aanwezig hebben van een middel bevattende cocaïne, en van het opzet hierop, al dan niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.

3.3.1.1 Machtssfeer

Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad25 volgt, dat voor het 'aanwezig hebben' van een middel als bedoeld in artikel 2 onder C van de Opiumwet niet noodzakelijk is dat de (mede)dader enige beschikkings- of beheersbevoegdheid over het middel heeft. Voldoende is, dat het middel zich in de machtssfeer van de dader bevindt. De rechtbank overweegt tegen deze achtergrond als volgt.

Uit de vastgestelde feiten blijkt dat verdachte omstreeks 12:00 uur op de hoogte is geraakt van de aanwezigheid van een witte substantie in het door hem enkele minuten eerder aangetroffen pakket. Daarop werd in overleg met vier andere aanwezige personen unaniem besloten de politie (nog) niet te bellen. Besproken werd of het mogelijk was om het materiaal te verbranden en afgesproken werd om alle pallets van de zending te verplaatsen naar een aparte loods. Voorts werd daarop door anderen dan verdachte, maar wel met instemming van verdachte, de zending gecontroleerd op de aanwezigheid van nog meer pakketten. Verdachte heeft op enig moment het terrein verlaten en is later, vergezeld van zijn vrouw, teruggekeerd. Hij heeft toen wederom overleg gepleegd met de vier eerdergenoemde personen en zijn vrouw. Tijdens dat gesprek had iedereen een inbreng en werd gezamenlijk besloten toch de politie te bellen. Enige tijd later vond er wederom een overleg plaats alwaar werd besloten alsnog af te zien van het inschakelen van de politie. Toen men er achter kwam dat de omvang van de vondst groter was dan enkele pakketten werd er, wederom in onderling overleg, besloten de politie te bellen. Dat is toen ook gebeurd.

De rechtbank leidt uit de verklaring van verdachte en zijn medeverdachten af dat verdachte bij al deze overleggen aanwezig was en dat hij een aandeel heeft gehad in de besluitvorming en in de handelingen die uit die overleggen voortkwamen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de betrokkenheid van verdachte bij de totstandkoming van die besluiten en handelingen, verdachte, vanaf het moment dat hij op de hoogte was van de witte substantie in het pakket tot het moment dat de politie ter plaatse kwam, de pakketten in zijn machtssfeer heeft gehad.

3.3.1.2 Opzet

Over de vraag of verdachte ook opzet had op het aanwezig hebben van de cocaïne, overweegt de rechtbank het volgende. Uitgangspunt is dat het bestanddeel 'opzet' alle gradaties van opzet, inclusief het voorwaardelijk opzet omvat.

Verdachte was niet op de hoogte van de chemische samenstelling van het witte poeder. Echter, nu verdachte zelf aanstonds het vermoeden had dat het cocaïne betrof, nu het poeder goed verpakt en verstopt was - kennelijk met de bedoeling om bij controles onopgemerkt te blijven - en nu verdachte bovendien wist dat de zending uit Colombia afkomstig was26 - een land waarvan algemeen bekend is dat daar veel cocaïne wordt geproduceerd - heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de pakketten cocaïne zouden bevatten. Door dit niet direct te melden hebben verdachte en zijn medeverdachten de pakketten in hun machtssfeer gehouden. Zij konden immers bepalen wat zij met de cocaïne zouden doen. Verdachte heeft aldus het opzet gehad op het aanwezig hebben van de cocaïne.

De verdediging heeft betoogd dat verdachte nimmer opzet heeft gehad op het aanwezig hebben van de cocaïne, nu uit het dossier blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten de gevonden drugs wilden verbranden, begraven of aan de politie overhandigen. Voorts heeft de verdediging gesteld dat de wetgever het aanwezig hebben van verdovende middelen met voornoemde doelen voor een korte termijn als hier aan de orde, nimmer strafbaar heeft willen stellen. Nu de verdediging dit verweer in de sleutel van het 'opzet' heeft geplaatst, zal de rechtbank dit hier bespreken. Zij overweegt daartoe het volgende.

Uit de wetsgeschiedenis van de Opiumwet volgt dat de wetgever in speciale gevallen de mogelijkheid heeft willen bieden uitzonderingen te maken op onder andere het in artikel 2 onder C van die wet gegeven verbod. Middels algemene maatregelen van bestuur en ontheffingen op grond van de artikelen 3C, eerste lid, 4, eerste en tweede lid, 5 en 6 van die wet kunnen specifieke instanties en individuen op lijst I (en II) staande middelen aanwezig hebben zonder daarmee een strafbaar feit te plegen. Blijkens artikel 8 van die wet is het doel van die ontheffing dat het belang van de volksgezondheid, de gezondheid van dieren of enige wetenschappelijk onderzoek wordt gediend. In enige andere uitzondering op het bepaalde in artikel 2 onder C van de Opiumwet heeft de wetgever niet voorzien. Niet in geschil is, dat verdachte, noch zijn medeverdachten, noch [bedrijf] een bij wet aangegeven persoon of instantie is die valt onder genoemde uitzonderingen. Evenmin beschikten verdachte of zijn medeverdachten over een ontheffing of was er sprake van een feit of omstandigheid waarbij reeds genoemde belangen werden gediend.

Het is dan ook het Openbaar Ministerie dat, buiten genoemde uitzonderingen, gelet op het opportuniteitsbeginsel en haar richtlijnen zelf kan bepalen wanneer het tot vervolging overgaat. Klaarblijkelijk is in de ogen van het Openbaar Ministerie het feit dat verdachte en zijn medeverdachten zich na lang wachten - ongeveer vier tot vijf uur - alsnog bij de politie hebben gemeld met de vondst, geen reden om van vervolging af te zien.

De rechtbank kan het Openbaar Ministerie in deze afweging volgen. Het verwijt dat verdachte en zijn medeverdachten in feite wordt gemaakt is dat zij na het ontdekken van de (vermoedelijke) cocaïne deze cocaïne aanwezig hebben gehouden, in die zin dat zij hun vondst niet terstond hebben gemeld aan de politie. Door het gedrag van verdachte en zijn medeverdachten is de kans ontstaan (en onnodig lang blijven bestaan) dat de cocaïne in omloop zou komen en schade kon opleveren aan de volksgezondheid. Dat verdachte en zijn medeverdachten dit wilden verhinderen door de cocaïne te verbranden of begraven doet hieraan niet af, nu dit eveneens onwenselijke gevolgen, bijvoorbeeld voor het milieu zou opleveren. Gelet op de grote waarde van de vondst (miljoenen euro's) was bovendien niet ondenkbaar dat het laten verdwijnen van de cocaïne aanleiding zou kunnen geven voor nieuwe strafbare feiten. Het nalaten van verdachte en zijn medeverdachten de vondst direct te melden valt verdachte en zijn medeverdachten te verwijten.

De verdediging heeft ten slotte betoogd dat de douane een ernstige fout heeft gemaakt waarvan de gevolgen niet op verdachte mogen worden afgewenteld. Dit zou nader onderzocht moeten worden. De rechtbank is van oordeel dat wat de oorzaak van het doorlaten ook moge zijn zulks niet afdoet aan het verwijt dat verdachte en zijn medeverdachten kan worden gemaakt. Dit betekent tevens dat de rechtbank het (voorwaardelijke) verzoek tot aanhouding van de zaak om stukken over de controle bij de douane aan het dossier te doen toevoegen, zal afwijzen. Dit, omdat de informatie die dergelijke stukken kunnen verschaffen gelet op het beperkte verwijt dat verdachte thans nog wordt gemaakt, niet van belang is voor enige in deze zaak te nemen beslissing.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte de cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad zoals strafbaar gesteld in artikel 2 onder C van de Opiumwet .

3.4 De bewezenverklaring

Op grond van het onder 3.3 overwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat:

hij op 29 augustus 2008 te [P] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 683 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

4. De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5. De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6. De straf

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 38 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 683 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel dat is vermeld op lijst I van de Opiumwet. Verdachte heeft na het ontdekken van de aanwezigheid van de cocaïne verzuimd direct de politie in te lichten. Pas na verloop vier à vijf uren, hebben verdachte en zijn medeverdachten de politie op de hoogte gesteld van de vondst.

Verdachte en zijn medeverdachten hebben toen zij de cocaïne ontdekten hun zakelijke belangen laten prevaleren boven het algemeen belang. Verdachte wilde, door de vondst in eerste instantie te verdoezelen, reputatieschade aan zijn bedrijf voorkomen en bevorderen dat de bederfelijke bakbananen waar de cocaïne tussen verstopt zat, zo spoedig mogelijk de klanten zouden kunnen bereiken. Voorts heeft verdachte samen met zijn medeverdachten plannen gemaakt om van de cocaïne af te komen door deze te verbranden of te begraven. Pas toen de hoeveelheid cocaïne te groot bleek te zijn om (ongemerkt) te laten verdwijnen, hebben verdachte en zijn medeverdachten de politie gebeld. Van de wens tot het verkopen van de cocaïne voor eigen gewin is de rechtbank overigens niet gebleken.

Door zijn handelen heeft verdachte samen met zijn medeverdachten onnodig lang het risico laten bestaan dat de cocaïne op enigerlei wijze in het verkeer zou worden gebracht. Daarmee zou, zeker gelet op de grote hoeveelheid cocaïne, de volksgezondheid ernstig in gevaar kunnen zijn gebracht. De handel in en het gebruik van cocaïne leidt daarnaast ook tot diverse vormen van criminaliteit.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door aldus te handelen een ernstige inschattingsfout heeft gemaakt. Zij neemt in de straftoemeting mee dat de vondst uiteindelijk wel is gemeld.

De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 28 februari 2011 betreffende verdachte. Daaruit komt naar voren dat verdachte niet eerder is veroordeeld.

De rechtbank ziet, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, en gegeven de omstandigheid dat de onderhavige strafzaak voor verdachte en zijn gezin uiterst ingrijpend is geweest - zo ligt het bedrijf van verdachte inmiddels stil en zijn de zoon en dochter van verdachte en diens vrouw door de detentie van hun ouders tijdelijk in een pleeggezin geplaatst - geen aanleiding thans nog een straf of maatregel op te leggen. Zij zal verdachte dan ook schuldig verklaren zonder oplegging van enige straf of maatregel.

7. De toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen:

- 9a en 47 van het Wetboek van Strafrecht;

- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8. De beslissing

De rechtbank,

verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

bepaalt dat aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Dit vonnis is gewezen door

mrs E.C. van Veen, voorzitter,

C.H.M. Royakkers en J.T.W. van Ravenstein, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Zelst, griffier,

en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2011.

1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een bundel ambtsedige processen-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, genaamd "168Fruit", nummer RV-08-90135 (niet doorlopend genummerd).

2 Proces-verbaal verhoor [eigenaar bedrijf], Verdachte dossier van [eigenaar bedrijf], p. 40-41; Proces-verbaal van voorgeleiding, Start PV I dossier, p. 2

3 Verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 28 maart 2011

4 Proces-verbaal verhoor verdachte van [verdachte], Verdachte dossier van [verdachte], p. 28

5 Verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 28 maart 2011

6 Proces-verbaal verhoor verdachte [importeur], Verdachte dossier van [importeur], p. 39

7 Proces-verbaal verhoor verdachte [importeur], Verdachte dossier van [importeur], p. 39

8 Verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 28 maart 2011

9 Verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 28 maart 2011; Proces-verbaal verhoor verdachte [importeur], Verdachte dossier van [importeur], p. 26

10 Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], Verdachte dossier van [verdachte], p. 31

11 Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], Verdachte dossier van [verdachte], p. 31

12 Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], Verdachte dossier van [verdachte], p. 31

13 Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], Verdachte dossier van [verdachte], p. 31

14 Verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 28 maart 2011

15 Verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 28 maart 2011

16 Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], Verdachte dossier van [verdachte], p. 32; Proces-verbaal verhoor [eigenaar bedrijf], Verdachte dossier van [eigenaar bedrijf], p. 47;

17 Verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 28 maart 2011

18 Verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 28 maart 2011

19 Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], Verdachte dossier van [verdachte], p. 32

20 Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], Verdachte dossier van [verdachte], p. 33

21 Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte], Verdachte dossier van [verdachte], p. 33

22 Proces-verbaal van voorgeleiding, Start PV I dossier, p. 2; Proces-verbaal verhoor [eigenaar bedrijf], Verdachte dossier van [eigenaar bedrijf], p. 47

23 Overzicht van inbeslagname, Locatie dossier, p. 6 t/m 8; Proces-verbaal van bevindingen, Locatie dossier, p. 4

24 Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 22 september 2008, Locatie dossier, p. 15 t/m 18; Aanvullend proces-verbaal, kenmerk FO-VM0155-A-2008, Locatie dossier, p. 13

25 HR 15 september 1986, NJ 1987, 359

26 Verklaring van [verdachte] ter terechtzitting van 28 maart 2011


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde wetgeving

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature