Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Voorlopige voorziening hangende bezwaar, Turkse zelfstandige, stukken en advies EZ.

Verzoeker, van Turkse nationaliteit, beoogt verblijf met als doel arbeid als zelfstandige. Verweerder heeft geen advies gevraagd aan de minister van Economische Zaken omdat verzoeker de gevraagde stukken niet heeft overgelegd. Het besluit dateert van vóór de inwerkingtreding van het beleid betreffende het wezenlijk Nederlands belang, zoals verwoord in WBV 2011/2 van 29 maart 2011 (in werking getreden op 1 april 2011) en zoals thans is opgenomen in paragraaf B5/7.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 29 september 2010 (LJN: BN9181) is de enkele verwijzing naar dit beleid ter motivering van het oordeel dat onvoldoende stukken zijn overlegd, onvoldoende. Verweerder dient, nu geen specifiek beleid is geformuleerd ten aanzien van de op te vragen stukken, te beoordelen en te motiveren waarom de gevraagde en niet verkregen stukken, naast de wel ingeleverde documenten, noodzakelijk zijn voor de beoordeling of sprake is van een wezenlijk Nederlands belang.

Uitspraak



RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE

Sector Bestuursrecht

Zittinghoudende te Amsterdam

zaaknummer: AWB 11/4869

V-nr: 272.815.1729

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum] 1973, van Turkse nationaliteit, verzoeker,

gemachtigde mr. H. Dogan, advocaat te Amsterdam,

en

de minister voor Immigratie en Asiel,

verweerder,

gemachtigde mr. S.L.W. Schwarz, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2011 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 met als doel “arbeid als zelfstandige” afgewezen. Bij bezwaarschrift van 28 februari 2011 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

Bij brief van 11 februari 2011 heeft verzoeker verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Bij brief van 28 februari 2011 heeft verzoeker de gronden van het verzoek aangevuld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 mei 2011. Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.

De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.

2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat verzoeker niet de gevraagde stukken of informatie heeft verstrekt. Verweerder heeft daarom geen advies gevraagd aan de minister van Economische Zaken. Verweerder heeft geconcludeerd dat verzoeker niet voldoet aan de voorwaarden zoals vastgelegd in hoofdstuk B5/7 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000.

3. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit dateert van vóór de inwerkingtreding van het beleid betreffende het wezenlijk Nederlands belang, zoals verwoord in Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2011/2 van 29 maart 2011 (in werking getreden op 1 april 2011) en zoals thans is opgenomen in paragraaf B5/7.3 van de Vc 2000. Van toepassing is daarom het beleid van paragraaf B5/7.3 van de Vc 2000 zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit.

4. In dit beleid wordt in paragraaf B5/7.3.3 verwezen naar stukken die nodig zijn in verband met de toepassing van het puntensysteem door de minister van Economische Zaken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 29 september 2010 (LJN: BN9181) de toepassing van het puntensysteem van de minister van Economische Zaken ten aanzien van Turkse vreemdelingen in strijd bevonden met de standstill-bepaling van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend protocol van 23 november 1970, in Nederland in werking getreden op 1 januari 1973 en behorend bij de overeenkomst van 12 september 1963, waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije. Het puntensysteem, en in het verlengde hiervan het beleid van paragraaf B5/7.3.3 van de Vc 2000 zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit, kan dus niet ten grondslag liggen aan de conclusie dat onvoldoende stukken zijn overgelegd. In voormeld beleid zijn geen andere bepalingen opgenomen over stukken die nodig zijn voor de beoordeling van aanvragen van Turkse zelfstandigen.

5. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat in het onderhavige geval, waarin stukken worden gevraagd op grond waarvan verweerder beoordeelt of advies wordt gevraagd aan het ministerie van Economische zaken, de enkele verwijzing naar het beleid ter motivering van het oordeel dat onvoldoende stukken zijn overlegd, onvoldoende is. Verweerder dient, nu geen specifiek beleid is geformuleerd ten aanzien van de op te vragen stukken, te beoordelen en te motiveren waarom de gevraagde en niet verkregen stukken, naast de wel ingeleverde documenten, noodzakelijk zijn voor de beoordeling of sprake is van een wezenlijk Nederlands belang. In het bestreden besluit heeft een dergelijke beoordeling niet kenbaar plaatsgevonden.

6. Thans kan niet worden beoordeeld of het bestreden besluit in stand zal blijven en of verweerder een juist toetsingskader heeft toegepast met betrekking tot de beoordeling of sprake is van een wezenlijk Nederlands belang. Ook ligt het gelet op het voorgaande voor de hand dat verweerder verzoeker zal horen in bezwaar. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in deze situatie het belang van verzoeker om de beslissing op het bezwaarschrift in Nederland te kunnen afwachten groter is dan het belang van verweerder bij de onmiddellijke uitvoering van het besluit. De voorzieningenrechter wijst dan ook het verzoek toe.

7. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

8. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten, begroot op € 874,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,-- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter,

- wijst het verzoek toe in die zin dat verweerder wordt verboden verzoeker uit Nederland te (doen) zetten tot op het bezwaar is beslist;

- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €152,-- (zegge: honderdtweeënvijftig euro) aan verzoeker te vergoeden;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-- (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), te betalen door verweerder aan de griffier.

Deze uitspraak is gedaan op 25 mei 2011 door mr. J.P. Smit, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bosman, griffier. De beslissing is bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.

griffier, voorzieningenrechter,

Afschrift verzonden aan partijen op:

Conc.: MB

Coll.: EK

D: B

VK

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature