Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

Bestuursdwang

Uitspraak



College van Beroep voor het bedrijfsleven

Voorzieningenrechter

AWB 11/293 en AWB 11/294 4 mei 2011

11201 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

Bestuursdwang

Uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken van:

A, te B, verzoeker,

gemachtigde: mr. P. Stehouwer, advocaat te Sneek,

tegen

staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,

gemachtigde: mr. L.C.M. Harteveld - van den Bosch, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Bij besluit van 11 februari 2011 heeft verweerder verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de artikelen 36, 37 en 38 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd) en de artikelen 2, eerste, tweede en derde lid, 4, eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid, 5, eerste tweede, derde, vierde, zesde en negende lid, en 6, eerste lid, van het Besluit houdende regelen ter zake van het houden, verzorgen en huisvesten van productiedieren (hierna: Besluit). Daarbij heeft verweerder verzoeker gelast de bij het besluit genoemde maatregelen voor donderdag 17 februari 2011 uit te voeren.

Bij besluit van 16 februari 2011 heeft verweerder zijn beslissing tot toepassing van bestuursdwang op 9 februari 2011, waarbij een hengst met een open wond in bewaring is genomen, op schrift gesteld. Verzoeker is een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de artikelen 36, eerste en derde lid en 37, Gwd en de artikelen 4, derde lid, en 5, tweede lid, van het Besluit.

Bij brief van 10 maart 2011 heeft verzoeker tegen deze besluiten bezwaar gemaakt.

Bij brief van diezelfde datum heeft verzoeker zich tot de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat de besluiten van 11 en 16 februari 2011 worden geschorst en dat de in beslag genomen paarden worden teruggegeven, welke verzoeken door de griffier van voorgenoemde rechtbank bij brief van 7 april 2011 met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) aan de voorzieningenrechter van het College heeft doorgezonden.

Bij brief van 15 april 2011 heeft verweerder een reactie op de verzoeken en de op de zaken betrekking hebbende stukken ingediend. Bij brief van 27 april 2011 heeft verweerder nadere stukken ingediend.

De verzoeken zijn behandeld ter zitting op 29 april 2011. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij genoemde gemachtigde. Voor verweerder is voorts verschenen C, dierenarts, werkzaam bij de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit (hierna: nVWA) en D, dierenarts en werkzaam bij Dienst Regelingen van verweerder.

2. De grondslag van het geschil

2.1 De Awb bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:

" Artikel 5:2 1

Onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.

Artikel 5:2 4

1. Een beslissing tot toepassing van bestuursdwang wordt op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking.

(…)

4. In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbenden de tenuitvoerlegging kunnen voorkomen door zelf maatregelen te treffen. Het bestuursorgaan omschrijft de te nemen maatregelen.

5. Geen termijn behoeft te worden gegund, indien de vereiste spoed zich daartegen verzet.

6. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat het bestuursorgaan de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet tevoren op schrift kan stellen, zorgt het alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en voor de bekendmaking.

Artikel 5:2 9

1. Voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, kan het bestuursorgaan zaken meevoeren en opslaan.

(…)

3. Het bestuursorgaan draagt zorg voor de bewaring van van de opgeslagen zaken en geeft deze zaken terug aan de rechthebbende.

4. Het bestuursorgaan kan de teruggave opschorten tot de ingevolge artikel 5:25 verschuldigde kosten zijn voldaan.

Artikel 5:3 1

1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder dwangsom op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluitene dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.

2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt."

De Gwd bepaalt, voor zover hier belang, het volgende:

" Artikel 3 6

1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.

(…)

3. Een ieder is verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.

Artikel 3 7

Het is de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden.

Artikel 3 8

Bij algemene maatregel van bestuur worden voor bij die maatregel aangewezen soorten of categorieën van houders van dieren van bij die maatregel aangewezen soort of categorieën van dieren regelen gesteld omtrent de verzorging, voedering, drenking, behandeling en het africhten van dieren.

Artikel 10 6

Onze Minister is bevoegd tot toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen."

Het Besluit bepaalt, voor zover van belang, het volgende:

" Artikel 2

(…)

2. (…) Het verzorgen van andere dieren geschiedt overeenkomstig artikel 4.

3. (…) Het huisvesten van andere dieren geschiedt overeenkomstig artikel 5.

Artikel 4

1. Een dier wordt verzorgd door een voldoende aantal personen, dat

a. beschikt over de nodige kennis;

b. beschikt over de nodige vaardigheden, en

c. vakbekwaam is.

2. Een dier dat wordt gehouden in een veehouderijsysteem waar zijn welzijn afhangt van frequente verzorging door de mens, wordt ten minste eenmaal per dag gecontroleerd. Een dier dat in een ander systeem wordt gehouden, wordt zo vaak gecontroleerd dat lijden wordt voorkomen.

3. Een dier dat ziek of gewond lijkt, wordt onmiddellijk op passende wijze verzorgd. Wanneer die zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt, wordt zo spoedig mogelijk een dierenarts geraadpleegd.

4. Een dier krijgt een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voeder zodat het in goede gezondheid blijft en aan zijn voedingsbehoeften wordt voldaan.

5. Het toegediende voeder en drinken alsmede de wijze van toediening brengen het dier geen onnodig lijden of letsel toe.

Artikel 5

1. Er is voldoende verlichting voor een grondige controle van het dier op elk willekeurig tijdstip.

2. Een ziek of gewond dier wordt zo nodig afgezonderd in een passend onderkomen. Het onderkomen bestaat zo nodig uit droog strooisel.

3. Het materiaal dat wordt gebruikt voor de behuizing is niet schadelijk voor het dier en kan grondig gereinigd en ontsmet worden.

4. Behuizing en inrichtingen voor de beschutting van een dier zijn zodanig geconstrueerd en verkeren in een zodanige staat van onderhoud dat er geen scherpe randen of uitsteeksels zijn die het dier kunnen verwonden.

(…)

6. Een in een gebouw gehouden dier wordt niet permanent in het duister of in kunstlicht gehouden. Indien het beschikbare natuurlijke licht niet voldoende is voor de ethologische en fysiologische behoeften van het dier, is geschikt kunstlicht aanwezig.

(…)

9. Een voeder- of drinkinstallatie is zo ontworpen, gebouwd en geplaatst dat het gevaar voor verontreiniging van voeder en water, alsmede mogelijke schadelijke gevolgen van rivaliteit tussen de dieren tot een minimum worden beperkt.

(…)

Artikel 6

1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Diergeneesmiddelenwet wordt door de eigenaar of houder van een dier een register bijgehouden van de verstrekte medische zorg en het bij iedere controle geconstateerde aantal sterfgevallen. Dit register wordt ten minste drie jaar bewaard.

(…) "

2.2 Bij de beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.

- Op 4 februari 2011 heeft, naar aanleiding van voortdurende meldingen over verwaarlozing van de paarden, op het bedrijf van verzoeker een controle plaatsgevonden. Deze controle is verricht door toezichthouders van de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID).

- Op 8 en 9 februari 2011 heeft een hercontrole op het bedrijf van verzoeker plaatsgevonden. Bij deze hercontroles waren de toezichthouders van de AID vergezeld door C voornoemd, toezichthoudend dierenarts van de nVWA.

- Op 9 februari 2011 heeft verweerder bestuursdwang toegepast door één hengst met een open wond in bewaring te nemen. Bij besluit van 16 februari 2011 heeft verweerder zijn beslissing omtrent deze toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld.

- Bij besluit van 11 februari 2011 heeft verweerder verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van de in het besluit aangehaalde artikelen van de Gwd en het Besluit. Bij dit besluit heeft verweerder verzoeker gelast een tiental maatregelen voor 17 februari 2011 uit te voeren.

- Bij brief van 11 februari 2011 heeft verweerder verzoeker te kennen gegeven dat hij voornemens is om de hengst op 25 februari 2011 vrij te geven.

- Op 17 februari 2011 zijn 28 paarden door verweerder in beslag genomen.

- Bij brieven van 25 februari 2011 heeft verweerder verzoeker te kennen gegeven dat hij heeft vernomen dat verzoeker de 28 paarden en de hengst terug wil ontvangen. Alvorens tot teruggave over te gaan dient verzoeker de geschatte kosten voor de opvang te betalen. Deze geschatte kosten bedragen voor de hengst € 1.360,- en voor de andere paarden € 12.200,-. De dieren kunnen aan verzoeker worden overgedragen indien de plaats, waar de dieren (tijdelijk) worden ondergebracht, door een toezichthouder van de AID is gecontroleerd en akkoord is bevonden voor wat betreft de geldende wet- en regelgeving.

- Verweerder heeft op 8 maart 2011 besloten tot vrijgave van de paarden.

- Op 17 maart 2011 zijn twee paarden verkocht. De hengst is nog te ziek om te worden verkocht.

3. Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft een spoedeisend belang bij teruggave van zijn dieren. De besluiten tot toepassen van bestuursdwang zijn onrechtmatig. Bovendien ondervindt verzoeker door de inbeslagname van de dieren groot financieel nadeel. Verzoeker kan de kosten van de inbeslagname en de opvang van de paarden niet betalen. De paarden die nog in het bezit zijn van verweerder dienen te worden teruggegeven. Bovendien dient verweerder de reeds verkochte paarden terug te kopen en aan verzoeker terug te geven.

Uit het besluit van 11 februari 2011 is op geen enkele manier af te leiden dat, wanneer de daarin aangezegde maatregelen niet of onvoldoende zouden zijn uitgevoerd, verweerder de paarden in beslag zou nemen. Dit is in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

Voorts was er geen aanleiding voor verweerder om de paarden mee te nemen. Verzoeker ontkent en betwist ten stelligste dat de paarden onvoldoende voer krijgen. De paarden kunnen altijd beschikken over kuilgras en waar nodig worden ze bijgevoerd met aanvullend voer. Bovendien is van belang dat deze paarden, van het ras IJslander, bij uitstek goed kunnen tegen winterse omstandigheden en schraal gevoederd dienen te worden, omdat er anders klachten als hoefbevangenheid en dergelijke kunnen optreden.

Voorts blijkt uit de verklaring van E dat hij op 25 februari 2010 pony’s heeft gechipt en daarbij heeft geconstateerd dat deze pony’s niet ondervoed en ook niet ziek zijn. Ook heeft een oud-dierenarts, F, verklaard dat de paarden niets markeren.

Uit het besluit blijkt voorts op geen enkele manier wat er mankeert aan de hoeven van de paarden. In ieder geval waren de hoeven niet dusdanig slecht dat zij in hun bewegingsvrijheid werden belemmerd, zoals blijkt uit het krantenartikel van het Nieuwsblad Noordoost Friesland van 18 februari 2011. In dit artikel is immers vermeld dat de dieren meerdere keren, wanneer zij bijna bij de vrachtwagens waren om te worden ingeladen, zich omkeerden en er in volle galop vandoor gingen.

Ook betwist verzoeker dat de dieren geen schone en droge ligplek hebben. Overigens stellen de IJslandse paarden geen hoge eisen aan onderdak.

Volgens verzoeker mist het besluit feitelijke grondslag. Immers, gesteld noch gebleken is dat de paarden van verzoeker verwondingen vertoonden die veroorzaakt werden door uitstekende en/of scherpe voorwerpen. Het terrein waar losse materialen liggen is door verzoeker afgezet, zodat daar ten tijde van het bestreden besluit geen paarden meer konden komen. Gesteld noch gebleken is dat het welzijn van de paarden negatief zou zijn beïnvloed door deze losse materialen. Verder is gesteld noch gebleken dat - met uitzondering van de hengst met de bijtwond - sprake is van zieke en/of gewonde paarden die op passende wijze verzorgd moeten worden of afgezonderd moeten worden. Tot slot is geen onderbouwing gegeven voor het verwijt dat verzoeker onvoldoende medische zorg betracht en het aantal sterfgevallen niet bijhoudt.

Verzoeker kwalificeert vervolgens de aanzegging dat de dieren zodanig moeten worden gehuisvest dat de mogelijke schadelijke gevolgen van rivaliteit tussen de dieren tot een minimum wordt beperkt, als onzinnig. Paarden zijn kuddedieren, zodat altijd sprake is van enige rivaliteit. Ook indien de koppels alleen bestaan uit merries en hengsten.

Verzoeker is van mening dat uit het vorenstaande blijkt dat de dieren worden verzorgd door personen die beschikken over de nodige kennis en vaardigheden. Deze aanzegging is dus ook ongegrond.

Tot slot raakt de aanzegging dat verzoeker moet zorgen voor voldoende licht kant noch wal. Volgens verzoeker valt niet in te zien waarom een controle van dieren niet overdag kan plaatsvinden.

De hengst is in tegenstelling tot wat in het besluit van 16 februari 2011 is vermeld, wel gechipt. De hengst is volgens verzoeker voorzien van chipnummer 528210000899431.

Voorts is verzoeker van mening dat de situatie niet dusdanig spoedeisend was dat hij niet zelf in de gelegenheid kon worden gesteld om passende maatregelen te nemen. Dergelijke wonden worden normaal gesproken door de veehouder zelf behandeld met een blauwe spray waarvan een desinfecterende werking vanuit gaat. Bovendien heeft verzoeker de ervaring dat dergelijke wonden over het algemeen vanzelf genezen. In dit verband is nog van belang dat verzoeker voor de hengst een dierenarts heeft geconsulteerd en dat niet is gebleken dat sprake was van ernstig gevaar voor de gezondheid van de hengst.

Verzoeker voert in zijn algemeenheid aan dat, voordat de termijn van het indienen van bezwaar was verstreken, de paarden van het bedrijf van verzoeker zijn afgevoerd. Dit is in strijd met de bestuursdwangaanschrijving en bovendien disproportioneel. Het enkele gegeven dat er mogelijk aanmerkingen zijn op de wijze waarop de dieren worden gehouden, biedt onvoldoende wettelijke grondslag om de dieren in beslag te nemen.

Bij brieven van 25 februari 2011 is verzoeker in de gelegenheid gesteld om zijn dieren terug te krijgen. Verzoeker heeft niet de financiële mogelijkheden het bedrag dat hij vooraf moet betalen om de paarden terug te krijgen te voldoen. Bovendien acht verzoeker het bedrag disproportioneel. Dit duidt er naar de mening van verzoeker eens te meer op dat de inbeslagname van de dieren is bedoeld om de bedrijfsvoering van verzoeker stil te leggen en dat er geen sprake was van een ernstige situatie die rechtvaardigde de paarden in beslag te nemen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder is van mening dat het spoedeisend belang bij verzoeker ontbreekt. Pas nadat de paarden waren op grond van artikel 5:30, tweede lid, Awb waren vrijgegeven, zijn onderhavige verzoeken ingediend. Op de brieven van 25 februari 2011, waarin is vermeld onder welke voorwaarden verzoeker de paarden zou kunnen terugkrijgen, heeft verzoeker niet meer gereageerd.

Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat uit de bevindingen van de toezichthouders, zoals omschreven in de bestreden besluiten, blijkt dat verzoeker met betrekking tot de vier basiselementen van zorg voor zijn paarden in gebreke is. Deze basiselementen zijn goede voeding, water, medische zorg en goede huisvesting. De situatie ter plaatse was dusdanig dat verweerder geen andere mogelijkheid had om het paard met de open wond direct op 9 februari 2011 en de andere paarden op 17 februari 2011 in beslag te nemen.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 Awb in verbinding met artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

5.2 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, in die zin dat de kosten van opvang van de paarden van verzoeker per dag stijgen. De omstandigheid dat de paarden thans zijn "vrijgegeven", doet aan het vorenstaande niet af. Verweerder heeft immers te kennen heeft gegeven dat de verkoop van de paarden is gestaakt gedurende deze procedures, zodat de paarden nog steeds in de opvang worden gehouden en de daaraan verbonden kosten derhalve oplopen.

5.3 Ten aanzien van het besluit van verweerder van 11 februari 2011 heeft verweerder, naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk gemaakt dat verzoeker de in dat besluit genoemde bepalingen heeft overtreden. Bij de controles op 4, 8 en 9 februari 2011 hebben de toezichthouders het volgende - samengevat weergegeven - geconstateerd.

- De paarden kunnen niet te allen tijde over een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en leeftijd geschikt voeder beschikken. Hierbij is van belang dat de voeding zo wordt aangeboden dat de bezoedeling door de dieren wordt uitgesloten en dat het voer voor alle dieren te allen tijde toegankelijk is. Het door verzoeker verstrekte ruwvoer is niet geschikt voor paarden. Niet is gebleken dat verzoeker (voldoende) paardenbrok aan de paarden geeft. De weilanden waar een aantal paarden staan zijn (gedeeltelijk) vertrapt.

- Niet kon worden gecontroleerd of de hoeven/klauwen van alle dieren tijdig en op de juiste wijze worden verzorgd. Door de toezichthouders is geconstateerd dat de dieren te ver met hun benen in de modder stonden om de hoeven/klauwen te controleren.

- Evenmin is gebleken dat alle dieren over een schone en droge ligplek beschikken. De weilanden zijn drassig en modderig. In de stal waar een aantal paarden verblijft lagen ophopingen van mest en urine.

- Voorts is geconstateerd dat op de percelen waar de dieren zich bevonden, badkuipen stonden met scherpe en uitstekende delen, waaraan de dieren zich kunnen verwonden en is geconstateerd dat er op percelen materiaal lag (zoals een oude caravan, hout met spijkers, badkuipen met beschimmeld ruwvoer, kapotte dakpannen en stenen) dat het welzijn van de dieren kan benadelen.

- Voorts is geconstateerd dat verzoeker geen zorg draagt voor dieren welke ziek en/of gewond lijken.

- Evenmin is gebleken dat sprake is van een bijgehouden register aangaande sterfgevallen en medische zorg.

- Ook is geconstateerd dat de paarden (een koppel van 14 paarden) zo is gehuisvest dat de mogelijke schadelijke gevolgen van rivaliteit niet tot een minimum worden beperkt. Vastgesteld is dat er onderling veel strijd in de rangorde van het koppel was. Er was sprake van rivaliteit toen de paarden stonden te eten van het ruwvoer. De paarden verdrongen elkaar.

-Volgens verweerder heeft verzoeker nagelaten de dieren te (laten) verzorgen door een voldoende aantal personen dat beschikt over de nodige kennis, vaardigheden en vakbekwaam zijn.

- Tot slot is geconstateerd dat verzoeker niet heeft zorg gedragen voor voldoende licht voor een grondige controle van de dieren op elk willekeurig tijdstip.

5.4 Verzoeker heeft een aantal van de hem verweten overtredingen betwist, maar zijn stellingen zijn niet of onvoldoende onderbouwd. Voorts heeft verzoeker de feitelijke bevindingen van de toezichthouders niet gemotiveerd weersproken.

De verklaring van E van 25 februari 2010, waarin wordt gesteld dat de pony’s niet ondervoed en niet ziek zijn, werpt geen ander licht op de situatie zoals deze door de toezichthouders is geconstateerd op 4, 8 en 9 februari 2011.

De mededeling van verzoeker dat een oud-dierenarts, F, zou hebben verklaard dat de paarden niets mankeren, is op geen enkele manier onderbouwd.

De omstandigheid dat de paarden niet in hun bewegingsvrijheid werden beperkt bij de inbeslagname op 17 februari 2011, zegt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niets over de staat van de hoeven van de paarden. De staat van de hoeven van de paarden kon immers niet door de toezichthoudende dierenarts worden gecontroleerd omdat de paarden tot hun knieën in de modder stonden of anderszins slecht te bereiken waren.

Dat de paarden wel over een schone en droge ligplek konden beschikken, is evenmin onderbouwd. Uit het besluit en de getoonde foto’s blijkt dat de percelen waar de paarden stonden drassig en modderig waren. Het moge zijn dat de paarden van verzoeker, IJslanders, geen hoge eisen stellen aan onderdak, maar de toestand van de percelen waar de paarden liepen en gevoerd werden liet ernstig te wensen over.

De omstandigheid dat niet is gebleken dat de paarden zich hebben verwond aan uitstekende en/of scherpe voorwerpen, doet niet af aan het feit dat deze mogelijkheid reëel aanwezig was doordat onder andere badkuipen en andere voor paarden gevaarlijke materialen op de percelen aanwezig waren. De opvatting van verzoeker dat het onzinnig is dat de koppels paarden op een dusdanige manier worden gehuisvest dat de schadelijke gevolgen van rivaliteit tot een minimum worden beperkt, staat haaks op het voorschrift van artikel 5, negende lid, van het Besluit.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker voorts evenmin aannemelijk gemaakt dat de paarden worden verzorgd door personen die de nodige kennis en vaardigheden hebben.

Tot slot doet de omstandigheid dat volgens verzoeker een controle overdag bij daglicht kan plaatsvinden, niet af aan het feit dat in artikel 5, eerste lid, van het Besluit is bepaald dat er voldoende licht moet zijn voor een grondige controle op elk willekeurig tijdstip.

De omstandigheid dat uit de verklaring van C voornoemd van 17 februari 2011 blijkt dat de voedingstoestand van het overgrote deel van de paarden redelijk tot goed is, doet niet af aan de constateringen van de toezichthouders. Deze constateringen betreffen immers met name de huisvesting van de paarden.

Gelet op de door de toezichthouders aangetroffen situatie op 4, 8 en 9 februari 2011, zoals beschreven in het besluit van 11 februari 2011, waaruit blijkt dat verzoeker alleen zorg heeft gedragen voor het afzetten van een gedeelte zodat de paarden niet meer bij de asbestresten konden komen en dat er paarden naar een ander perceel waren verplaatst, heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat verzoeker de nodige verzorging aan de paarden heeft onthouden en daarmee de gezondheid en/of het welzijn van de paarden heeft benadeeld. Verzoeker heeft derhalve in strijd gehandeld met de Gwd en het Besluit. Hieruit volgt dat verweerder de bevoegdheid toekwam handhavend op te treden.

5.5 De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat niet te verwachten viel dat verzoeker zijn overtredingen op korte termijn zou staken. Hierbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat de aangetroffen situatie op 17 februari 2011 eerder verslechterd dan verbeterd was. Een aantal paarden bleek de nacht daarvoor te zijn uitgebroken en -tijdelijk- te zijn geplaatst in een gedeeltelijk open stal. In deze stal lagen accu’s van auto’s, een fiets en kapotte dakpannen. De grub in de stal was bedekt met losliggende latjes waardoor de paarden konden uitglijden en zich konden bezeren. Bovendien konden de paarden drinken uit waterbakken waarin regenwater werd opgevangen dat van het met asbest bedekte dak lekte. Het gedeelte met asbestresten dat eerder door verzoeker was afgezet was inmiddels weer toegankelijk voor de paarden. Hoewel de voorzieningenrechter wil aannemen dat de aangetroffen situatie een tijdelijke noodoplossing was, valt niet in te zien waarom die betreffende paarden op die plek zijn geplaatst als verzoeker, volgens zijn verklaring ter zitting, nog andere stallen tot zijn beschikking heeft.

Voorts is van belang dat de aan verzoeker gegunde termijn om de aangezegde maatregelen uit te voeren, niet heeft geleid tot een noemenswaardige verbetering van de situatie. De aangezegde maatregelen waren grotendeels niet uitgevoerd. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat geen concreet zich op legalisatie bestond. Verweerder is derhalve op 17 februari 2011 terecht overgegaan tot inbeslagname van de paarden.

De omstandigheid dat verweerder, voordat de bezwaartermijn is verstreken, is overgegaan tot inbeslagname van de paarden, maakt de inbeslagname niet onrechtmatig. Immers, bij het besluit is bepaald dat de aangezegde maatregelen voor 17 februari 2011 moeten zijn uitgevoerd.

De stelling van verzoeker dat verweerder in strijd met het rechtszekerheidbeginsel heeft gehandeld doordat verzoeker niet is gewezen op een eventuele inbeslagname van de dieren bij het besluit van 11 februari 2011, slaagt naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin. Immers, in artikel 5:29, eerste lid, Awb is bepaald dat voorzover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, verweerder zaken kan meevoeren en opslaan. Onweersproken is door verweerder ter zitting betoogd dat de maatregelen die verzoeker had moeten uitvoeren wat betreft de verzorging en huisvesting van de paarden niet (meer) op de locatie van verzoeker kon plaatsvinden. Verweerder heeft terecht en op goede gronden besloten de paarden uit de slechte huisvestingssituatie te halen, op een veilige locatie te laten onderzoeken en bij te voederen om zo de overtredingen te staken. Een wettelijke grondslag, zoals verzoeker heeft betoogd, ontbreekt dan ook niet.

5.6 Ten aanzien van het besluit van 16 februari 2011 heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk gemaakt dat verzoeker de bepalingen als neergelegd in artikel 36, eerste en derde lid, Gwd en artikel 37 Gwd en artikel 4, derde lid, van het Besluit en artikel 5, tweede lid, van het Besluit, heeft overtreden. Verweerder heeft op 4 februari 2011 onder meer geconstateerd dat in een koppel van zes paarden, één paard, een hengst, een open wond op de rug had. Verzoeker is toen onder meer mondeling aangezegd het paard de nodige medische zorg te verlenen en het paard af te zonderen. Verzoeker heeft bij die gelegenheid te kennen gegeven dat de wond volgens hem aan het genezen was en dat hij het paard zou afzonderen. Bij de hercontrole op 8 februari 2011 is door de toezichthouders geconstateerd dat het betreffende paard nog bij de zes andere paarden liep en dat er nog geen dierenarts naar het paard had gekeken. Verzoeker heeft toen toegezegd dat hij een dierenarts naar het paard zou laten kijken. Bij hercontrole op 9 februari 2011 is door de toezichthouders geconstateerd dat het paard op 8 februari 2011 is behandeld door een dierenarts. Voorts is gebleken dat de ingeschakelde dierenarts heeft verklaard dat het paard nog vijf dagen behandeld moest worden, maar dat deze dierenarts niet meer ter plaatse wilde komen wegens onbetaalde rekeningen en wegens de bejegening door de partner van verzoeker. Verzoeker heeft te kennen gegeven dat hij wegens geldgebrek niet in staat was om de dierenarts te betalen voor de vervolgbehandeling. Voorts heeft verzoeker te kennen gegeven dat hij niet weet welke dierenarts hij nu moet vragen om het paard met de open wond te laten behandelen.

Gelet op het vorengaande dient geconcludeerd te worden dat verzoeker de gezondheid van het paard heeft benadeeld en dat hij het dier de nodige medische verzorging heeft onthouden, dan wel zal onthouden. De stelling van verzoeker dat hij normaal gesproken dergelijke wonden zelf behandeld met een blauwe spray waar een desinfecterende werking vanuit gaat en dat hij de ervaring heeft dat deze wonden vanzelf overgaan, verdraagt zich niet met de verklaring van de dierenarts dat nog een vervolgbehandeling van vijf dagen nodig was. Verzoeker heeft derhalve in strijd gehandeld met het bepaalde in de Gwd en het Besluit. Hieruit volgt dat verweerder de bevoegdheid toekwam handhavend op te treden.

5.7 De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat niet viel te verwachten, met name gelet op de uitlatingen van verzoeker dat hij geen financiële middelen heeft om een dierenarts te betalen en dat hij niet weet welke dierenarts hij nu moet vragen om het paard met de open wond te laten behandelen, dat de overtredingen op korte termijn zou worden beëindigd. Verweerder heeft derhalve terecht geconcludeerd dat geen concreet zich op legalisatie bestond. Mede gelet op het feit dat volgens de behandelend dierenarts een behandeling van vijf dagen van het paard nog was vereist, neemt de voorzieningenrechter voorshands aan dat de situatie dermate spoedeisend was dat terstond bestuursdwang kon worden toegepast. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder hiermee niet in strijd gehandeld met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De stelling van verzoeker dat niet is gebleken van ernstig gevaar voor de gezondheid van het paard, doet aan het vorengaande niet af. Ook de omstandigheid dat verweerder voornemens was het gewonde paard op 25 februari 2011, onder bepaalde voorwaarden, vrij te geven doet niet af aan de geconstateerde staat van het paard op 4, 8 en 9 februari 2011.

Nu naar voorlopig oordeel sprake is van rechtmatige toepassing van bestuursdwang kan verweerder zich met recht beroepen op artikel 5:29, vierde lid, Awb .

5.8 Gelet hierop dienen de verzoeken te worden afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, als bedoeld in artikel 8:75 Awb .

6. De beslissing

De voorzieningenrechter:

- wijst de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen af.

Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Beishuizen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011.

w.g. E.R. Eggeraat w.g. P.M. Beishuizen


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature