Uitspraak
RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
Meervoudige familiekamer
zaaknr.: 123552 / FA RK 10-3082
beschikking d.d. 29 maart 2011
in de zaak van:
De Raad voor de Kinderbescherming,
regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen,
gevestigd te 9726 AD Groningen, Cascadeplein 6,
v e r z o e k e r,
hierna te noemen de Raad,
vertegenwoordigd door de heer J. Scholte Aalbes,
en
[moeder],
hierna te noemen de moeder,
v e r w e e r s t e r,
wonende te [adres],
advocaat mr. van Haarst,
en
[vader],
hierna te noemen de vader,
v e r w e e r d e r,
wonende te [adres],
in rechte niet verschenen.
Belanghebbenden:
- Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering;
- Bureau Jeugdzorg Groningen (bjz).
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 28 december 2010 een verzoekschrift ingediend, waarin wordt verzocht om bij beschikking -uitvoerbaar bij voorraad- de ouders gedwongen te ontheffen van het gezag over hun minderjarige kind
* [minderjarige], geboren [in 1995] in de gemeente [geboorteplaats],
en het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering namens bjz te benoemen tot voogd.
Bij het verzoek is als bijlage een ondertekende bereidverklaring van het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering gevoegd.
De rechtbank heeft de zaak op 1 maart 2011 behandeld ter zitting met gesloten deuren. Hierbij zijn verschenen en gehoord:
- de heer J. Scholte Aalbes, namens de Raad;
- de moeder, bijgestaan door mr. Van Haarst;
- mevrouw A. de Leeuw, namens het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering.
De vader is niet verschenen.
De rechtbank heeft de minderjarige [minderjarige] afzonderlijk gehoord op 1 maart 2011.
RECHTSOVERWEGINGEN
Vaststaande feiten
- De ouders zijn [in 1985] gehuwd in de gemeente Delfzijl. Bij beschikking van deze rechtbank van 15 oktober 2002 is de echtscheiding uitgesproken tussen de ouders, welke beschikking op 29 oktober 2002 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
- Bij beschikking van 15 juni 2006 is de minderjarige [minderjarige] door de kinderrechter van deze rechtbank onder toezicht gesteld van de bjz voor de duur van een jaar en is een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend. De ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn nadien ieder jaar verlengd, laatstelijk bij beschikking van 7 juni 2010.
Rapport en standpunt van de Raad
De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn niet meer passende maatregelen voor [minderjarige]. [minderjarige] woont op een zorgboerderij en wil daar blijven wonen. De ouders stemmen in met deze plek. De gebeurtenissen in het verleden hebben invloed gehad op de ontwikkeling van [minderjarige]. Er zijn veel wisselingen in het verblijf van [minderjarige] geweest. Het verblijf van [minderjarige] op de zorgboerderij moet worden gecontinueerd. [minderjarige] heeft rust nodig. Haar perspectief ligt niet meer bij (een van) de ouders.
Standpunt van de moeder
De moeder heeft ter zitting aangevoerd dat zij het ouderlijk gezag over [minderjarige] wil behouden. Zij stemt in met het verblijf van [minderjarige] op de zorgboerderij. Zij accepteert de plaatsing en voert geen procedures meer hiertegen. Zij werkt overal aan mee en heeft zich betrokken getoond. Daarnaast heeft de moeder aan haar eigen problemen gewerkt. De ontheffing van het gezag van de moeder heeft geen meerwaarde. Het verzoek tot ontheffing van het gezag dient daarom ten aanzien van de moeder te worden afgewezen.
Standpunt van het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering
Ter zitting is naar voren gebracht dat sprake is geweest van grillige jaren. [minderjarige] heeft continuïteit nodig. De jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing is te belastend voor haar.
Gebleken is dat de ouders ten aanzien van [minderjarige] meestal niet op één lijn zitten. De vader is moeilijk bereikbaar voor de gezinsvoogd. Doordat hij in Duitsland woont heeft hij geen plek om [minderjarige] te ontvangen. Hij komt afspraken niet na.
Beoordeling
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank de ouders ontheffen van het ouderlijk gezag over hun kind, indien zij ongeschikt of onmachtig zijn hun plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen en de belangen van de minderjarige zich daar niet tegen verzetten.
Ten aanzien van de ongeschiktheid en de onmacht van de ouders om hun plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen te vervullen overweegt de rechtbank dat uit het raadsrapport en het verhandelde ter zitting ten aanzien van de moeder is gebleken, dat zij kampt met ernstige persoonlijke problematiek, waaronder verslavingsproblematiek. Ondanks hulpverlening in het gezin is de moeder niet in staat geweest om [minderjarige] en haar broertje [broer van minderjarige] te verzorgen en op te voeden. [minderjarige] woont sinds haar twaalfde jaar niet meer thuis.
De vader bleek in het verleden een onzekere factor en was daarnaast ook onbetrouwbaar wat betreft het nakomen van afspraken. Hij leek afwegingen te maken enkel vanuit zijn eigen belang en niet het belang van [minderjarige].
Voorts is ter zitting naar voren gekomen dat de ouders ten aanzien van [minderjarige] niet op één lijn zitten. Er is tussen de ouders nog sprake van onverwerkte echtscheidingsproblematiek, waar [minderjarige] en [broer van minderjarige] tussen zitten.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat beide ouders ongeschikt en onmachtig zijn om de verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] op zich te nemen. Hiermee is voldaan aan de voorwaarde voor ontheffing van het ouderlijk gezag als bedoeld in artikel 1:266 BW .
Beide ouders verzetten zich tegen de ontheffing van het gezag over de [minderjarige].
Vast staat dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing ruim vier jaar hebben geduurd, zodat is voldaan aan de wettelijke voorwaarden die worden gesteld aan de bevoegdheid van de rechtbank om de ouders tegen hun wil te ontheffen van het ouderlijke gezag. Dat aan die voorwaarden is voldaan, betekent echter niet dat ontheffing zonder meer dient plaats te vinden. Bij de beoordeling van het voorliggende verzoek dient de rechtbank de belangen van alle betrokkenen af te wegen. Gelet op het bepaalde in artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) wegen hierbij de belangen van [minderjarige] zwaar.
Gebleken is dat beide ouders instemmen met continuering van het verblijf van [minderjarige] op de zorgboerderij. [minderjarige] wil zelf ook op de zorgboerderij blijven wonen. De ontheffing van het gezag biedt naar het oordeel van de rechtbank niet meer duidelijkheid of zekerheid ten aanzien van het verblijf van [minderjarige] op de zorgboerderij. Ter zitting heeft de moeder bovendien kenbaar gemaakt zij zich in de toekomst niet meer zal verzetten tegen verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. De moeder werkt bovendien goed samen met de gezinsvoogd.
Hoewel de vader soms niet (goed) bereikbaar is voor de gezinsvoogd, is niet gebleken dat hij niet meewerkt aan de hulp die de gezinsvoogd voor [minderjarige] organiseert. Er is bovendien weer contact tussen [minderjarige] en de vader. Eén dag per maand doen ze, samen met [broer van minderjarige] en [zus van minderjarige] (de zus van [minderjarige]), iets leuks met elkaar. Het contact tussen hen verloopt goed.
De Raad heeft in oktober 2008 geconcludeerd dat het (juridisch) doorbreken van de band tussen de vader en [minderjarige] in geen enkel opzicht bijdraagt aan een positieve ontwikkeling van [minderjarige]. Het belang van (onder meer) [minderjarige] verzette zich op dat moment tegen de verderstrekkende maatregel van een ontheffing van het gezag. Sindsdien is er weer contact tot stand gekomen tussen de vader en [minderjarige]. Niet gebleken is dat de omstandigheden nadien in negatieve zin zijn gewijzigd. Het is de rechtbank derhalve niet gebleken dat de ontheffing van het gezag van de vader thans wel zal bijdragen aan een positieve ontwikkeling van [minderjarige].
In het onderhavige geval is voorts geen sprake van een hechtingsrelatie tussen [minderjarige] en bijvoorbeeld pleegouders, nu [minderjarige] in een residentiële woonvoorziening verblijft. Er is dan ook geen sprake van een mogelijke verstoring van een hechtingsproces bij verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing.
Gelet op het bovenstaande en mede gelet op de leeftijd van [minderjarige], die bijna 16 jaar is, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de maatregelen van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing onvoldoende zijn om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden. In het kader van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing kan aan [minderjarige] de noodzakelijke hulp worden geboden tot zij meerderjarig wordt. De belangen van [minderjarige] en de overige betrokkenen vergen niet een verderstrekkende maatregel. De rechtbank zal daarom het verzoek om de ouders te ontheffen van het gezag over de minderjarige [minderjarige] afwijzen.
BESLISSING
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.A. Flinterman (voorzitter), J.P. Evenhuis en J.H.H.M. Dorscheidt en uitgesproken door eerstgenoemde ter openbare terechtzitting van 29 maart 2011, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Wal als griffier.
De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.
Voor de partij, die in deze procedure niet is verschenen, vangt de termijn van drie maanden aan na de betekening van deze beschikking aan hem/haar in persoon dan wel op het moment, waarop deze beschikking aan hem/haar op andere wijze is bekend geworden, of - voor zover het een beschikking betreft, waarbij de echtscheiding, de scheiding van tafel en bed of de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is uitgesproken - op het moment, waarop deze beschikking aan hem/haar op andere wijze is betekend en door plaatsing van een uittreksel daarvan in de Staatscourant openlijk bekend is gemaakt.
Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daarover nader informeren.