Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagde Advocaten onjuiste danwel onvolledige inlichtingen aan hem heeft verschaft bij het aangaan van en gedurende de overeenkomsten van opdracht inzake de procedures tegen de gemeente en Univé. Indien gedaagde Advocateneiser volledig en juist had voorgelicht, dan had eiser de overeenkomsten van opdracht niet met gedaagde Advocaten gesloten, maar met een advocaat die hem op basis van gefinancierde rechtsbijstand had willen vertegenwoordigen. Hij heeft zich ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten van opdracht onvoldoende gerealiseerd dat hij dan voordeliger was uit geweest. Ook voert hij aan dat gedaagde Advocaten bij het schriftelijk bevestigen van de gesloten overeenkomsten in strijd heeft gehandeld met artikel 24 van de Gedragsregels

Uitspraak



Vonnis

RECHTBANK ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 203385 / HA ZA 10-1452

Vonnis van 11 mei 2011

in de zaak van

[eiser],

wonende te [woonplaats],

eiser,

advocaat mr. J.P.J. Botterblom te [woonplaats],

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde] ADVOCATEN B.V.,

gevestigd te [woonplaats],

gedaagde,

advocaat mr. I.E.J. Weideveld- Buitenhuis te Barneveld.

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] Advocaten genoemd worden.

1. De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 10 november 2010

- het proces-verbaal van comparitie van 8 maart 2011.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. Nadat [eiser] een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente [woonplaats] had ontvangen, waarin hij werd verplicht om een bedrag van

€ 21.715,44 terug te betalen wegens ten onrechte genoten bijstandsuitkering, heeft [eiser] in oktober 2007 [gedaagde] Advocaten benaderd.

2.2. Op 8 oktober 2007 heeft een eerste bespreking tussen [eiser] enerzijds en

mr. [ ] [gedaagde] (hierna te noemen: mr. [gedaagde]) van [gedaagde] Advocaten anderzijds plaatsgevonden.

2.3. Bij brief van 8 oktober 2007 heeft mr. [gedaagde] namens [gedaagde] Advocaten de door [eiser] verstrekte opdracht aan [eiser] bevestigd. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

‘In aansluiting op onze plezierige bespreking van heden, bevestig ik hierbij voor de goede orde uw opdracht om uw belangen te behartigen in verband met de beschikking d.d. 4 september 2007 van de gemeente [woonplaats] op uw bezwaarschrift in verband met de teruggevorderde bijstand.

Op mijn dienstverlening zijn de algemene voorwaarden van [gedaagde] Advocaten van toepassing, die op de achterzijde van deze brief zijn afgedrukt. Zoals besproken bent u voor mijn rechtsbijstand mijn gebruikelijk honorarium verschuldigd ten bedrage van € 195,00 per uur exclusief BTW en 6% kantoorkosten. Ter voorlopige dekking van mijn honorarium en kosten verzoek ik u vriendelijk zorg te dragen voor de voldoening van een voorschot ten bedrage van € 500,00 (…)’.

2.4. [gedaagde] Advocaten heeft tegen het besluit van de gemeente [woonplaats] beroep ingesteld bij de Rechtbank Arnhem, sector bestuursrecht. De door haar verrichte werkzaamheden heeft zij als volgt gefactureerd:

Datum Bedrag

12 november 2007 € 1.918,73

11 december 2007 € 409,96

14 januari 2008 € 573,94

5 februari 2008 € 3.025,25

3 maart 2008 € 1.711,37

1 april 2008 € 450,95

6 mei 2008 € 594,43

23 juli 2008 € 446,31

Totaal € 9.130,94

2.5. [eiser] heeft de facturen van 12 november 2007, 11 december 2007 en 14 januari 2008 voldaan. Daarnaast heeft [eiser] een voorschot van € 500,00 en een bedrag van € 39,00 aan vast recht aan [gedaagde] Advocaten betaald. De overige facturen heeft [eiser] onbetaald gelaten.

2.6. Op 10 maart 2008 heeft de Rechtbank Arnhem, sector bestuursrecht een uitspraak gedaan waarin (onder andere) het beroep van [eiser] gegrond is verklaard en de gemeente [woonplaats] in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 644,00 (forfaitair bedrag) en het door [eiser] betaalde vastrecht van € 39,00 is veroordeeld.

2.7. [gedaagde] Advocaten heeft een bedrag van € 683,00 aan proceskosten van de gemeente [woonplaats] ontvangen. [gedaagde] Advocaten heeft dit bedrag niet aan [eiser] overgemaakt.

2.8. Verder heeft mr. [betrokkene] van [gedaagde] Advocaten [eiser] vanaf medio december 2007 bijgestaan in een geschil tussen [eiser] en Univé. Zij heeft op 19 december 2007 onder meer het volgende aan [eiser] geschreven:

‘Zoals tijdens onze bespreking van 19 december j.l. met u besproken doe ik u bijgaand een bevestiging van onze afspraken toekomen.

U heeft mij verzocht om u bijstand te verlenen in uw geschil tegen Univé. U heeft mij verteld dat door nalatig handelen van Univé, u aanzienlijke betalingsachterstanden inzake verzekeringspremies heeft opgelopen en dat u daar al die tijd geen enkele weet van heeft gehad. U had de post namelijk niet ontvangen.

U kwam er tot uw grote verbazing achter dat u geroyeerd bent bij Univé, hetgeen voor vele problemen heeft gezorgd. U heeft zich vervolgens opnieuw verzekerd bij Achmea, hetgeen enkel is gelukt omdat een vriend voor u dit heeft kunnen regelen. (…)

Op mijn dienstverlening zijn de op de ommezijde van deze brief vermelde algemene voorwaarden van [gedaagde]

Advocaten van toepassing. Zoals besproken bent u voor mijn rechtsbijstand mijn gebruikelijke honorarium

verschuldigd ten bedrage van € 195,-- per uur exclusief 6% kantoorkosten en 19% BTW. Ter voorlopige dekking

van mijn honorarium en kosten verzoek ik u vriendelijk zorg te dragen voor de voldoening van een voorschot

van € 500,- (…’).

2.9. [gedaagde] Advocaten heeft de door haar verrichte werkzaamheden met betrekking tot

het geschil inzake [eiser]/Univé aan [eiser] gefactureerd:

Datum Bedrag

14 januari 2008 € 1.824,31

5 februari 2008 € 143,48

31 maart 2008 € 705,00

1 april 2008 (credit) € 1.106,88-

Totaal € 1.565,91

2.10. Mr. [betrokkene] heeft medio februari 2008 met betrekking tot de procedure tegen Univé

een toevoeging voor [eiser] aangevraagd, welke door de Raad voor de Rechtsbijstand

is afgegeven.

2.11. [eiser] heeft de facturen van 14 januari 2008, 5 februari 2008 en 31 maart 2008 voldaan, maar heeft het door [gedaagde] advocaten gecrediteerde bedrag niet retour ontvangen.

2.12. [gedaagde] Advocaten heeft [eiser] op 18 september 2008 in kort geding gedagvaard. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht [eiser] te veroordelen om de openstaande facturen met betrekking tot het geschil met de gemeente [woonplaats] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] is tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding niet verschenen, waarna de voorzieningenrechter bij verstekvonnis van 6 oktober 2008 de vordering van [gedaagde] Advocaten heeft toegewezen.

2.13. Nadat het verstekvonnis aan [eiser] was betekend, heeft [eiser] op 22 oktober 2008 een verzetdagvaarding aan [gedaagde] Advocaten betekend. Op 5 november 2008 heeft naar aanleiding van de verzetdagvaarding een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarna er op 21 november 2008 een vonnis in verzet in kort geding door de rechtbank Arnhem is gewezen. De voorzieningenrechter heeft het vonnis d.d. 6 oktober 2008 vernietigd en alsnog de vorderingen van [gedaagde] Advocaten afgewezen.

2.14. Op 20 oktober 2009 heeft de huidige advocaat van [eiser] onder meer het volgende aan [gedaagde] Advocaten geschreven:

‘(…) Zoals reeds uit de verzetdagvaarding volgt, die op 22 oktober 2008 aan u is betekend, meent cliënt dat u hem onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten. (…) Één verwijt wil ik hier wel naar voren brengen en dat is dat u cliënt niet dan wel onjuist, dan wel onvolledig heeft geïnformeerd over de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand. Indien u cliënt hierover vooraf juist en volledig zou hebben geïnformeerd dan zou cliënt de overeenkomsten nimmer met u zijn aangegaan. Gezien het bovenstaande meent cliënt dat hij bij het aangaan van de overeenkomsten met u heeft gedwaald. Hierbij vernietig ik dan ook namens cliënt de door hem met u aangegane overeenkomsten inzake de kwesties met Unive en de gemeente [woonplaats]. Gezien deze terugbetaling maakt cliënt aanspraak op terugbetaling van de door hem betaalde facturen, met uitzondering van de factuur inzake de eigen bijdrage. Dat betekent dat cliënt thans van u in hoofdsom te vorderen heeft een bedrag van € 5.370,42. (…)

Bij deze verzoek en – voor zover nodig – sommeer ik u thans voormeld bedrag ad € 6.102,42 binnen zeven dagen na heden over te maken (…), bij gebreke waarvan ik u nu reeds voor alsdan – voor zover nog vereist – uitdrukkelijk in gebreke stel. (…)

3. Het geschil

3.1. [eiser] vordert dat [gedaagde] Advocaten bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om aan hem te betalen een bedrag van € 7.490,42, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.075,42 vanaf 28 oktober 2009 tot aan de dag van volledige betaling en kosten.

3.2. Het bedrag van € 7.490,42 bestaat uit een bedrag van € 6.075,42 aan hoofdsom, een bedrag van € 39,00 aan betaalde vast recht door de Gemeente [woonplaats] in de procedure [eiser]/Gemeente [woonplaats], een bedrag van € 644,00 aan betaalde proceskosten door de Gemeente [woonplaats] in de procedure [eiser]/Gemeente [woonplaats] en een bedrag van € 732,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.

3.3. [eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] Advocaten onjuiste danwel onvolledige inlichtingen aan hem heeft verschaft bij het aangaan van en gedurende de overeenkomsten van opdracht inzake de procedures tegen de gemeente [woonplaats] en Univé. Indien [gedaagde] Advocaten [eiser] volledig en juist had voorgelicht, dan had [eiser] de overeenkomsten van opdracht niet met [gedaagde] Advocaten gesloten, maar met een advocaat die hem op basis van gefinancierde rechtsbijstand had willen vertegenwoordigen. Hij heeft zich ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten van opdracht onvoldoende gerealiseerd dat hij dan voordeliger was uit geweest. Ook voert hij aan dat [gedaagde] Advocaten bij het schriftelijk bevestigen van de gesloten overeenkomsten in strijd heeft gehandeld met artikel 24 van de Gedragsregels. Met betrekking tot het geschil tussen [eiser] en Univé heeft [gedaagde] Advocaten uiteindelijk toch een toevoeging aangevraagd en gekregen, maar de gegevens op basis waarvan de toevoeging door de Raad van de Rechtsbijstand is verleend zijn onjuist, aldus [eiser]. Primair beroept [eiser] zich dan ook op dwaling ex artikel 6:228 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) en subsidiair en meer subsidiair op wanprestatie en onrechtmatige daad. Hij vordert terugbetaling van hetgeen hij aan [gedaagde] Advocaten heeft voldaan en betaling van de door de gemeente [woonplaats] aan [gedaagde] advocaten betaalde proceskosten.

3.4. [gedaagde] Advocaten voert verweer. Allereerst is zij van mening dat [eiser] niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de Raad van Toezicht bevoegd is om over geschillen over de hoogte van declaraties te beslissen. Verder betwist zij dat [eiser] een beroep op dwaling, danwel wanprestatie of onrechtmatige daad toekomt. Zij voert aan dat zij [eiser] bij het sluiten van de overeenkomsten van opdracht zorgvuldige informatie heeft verschaft. Het honorarium en de kosten zijn aan [eiser] bevestigd. [gedaagde] Advocaten erkent dat zij niet aan de eisen die artikel 24 gedragsregels voorschrijft heeft voldaan. Dit betekent volgens haar echter niet dat [eiser] een geslaagd beroep kan doen op dwaling, wanprestatie of onrechtmatige daad. Tot slot voert zij aan dat zij haar verplichting om het door [eiser] teveel betaalde in de zaak Univé en het door de gemeente [woonplaats] betaalde bedrag aan proceskosten aan [eiser] te voldoen heeft opgeschort, danwel deze betalingen heeft verrekend met de nog openstaande facturen inzake de procedure tegen de gemeente [woonplaats].

3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. Het verweer van [gedaagde] Advocaten dat [eiser] niet ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de Raad van Toezicht bevoegd is om over geschillen over de hoogte van declaraties te beslissen, wordt verworpen. In het onderhavige geschil staat immers niet de hoogte van de declaraties ter discussie, maar (primair) of er een rechtsgrond is op basis waarvan kan worden gedeclareerd dan wel (subsidiair) of [gedaagde] Advocaten verplicht is tot het vergoeden van schade ter hoogte van het bedrag van de declaraties.

4.2. Aangezien vernietiging op grond van dwaling de meest verstrekkende gevolgen zal hebben, zal de rechtbank deze grondslag als eerste beoordelen.

4.3. In artikel 6:228 lid 1 onder a en b BW is het volgende vermeld:

‘Een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is vernietigbaar:

a. indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten

b. indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten’.

4.4. [eiser] stelt dat zowel de mededelingsplicht als de plicht om hem in te lichten is geschonden. [gedaagde] Advocaten betwist dat. In dat verband verschillen partijen in het bijzonder van mening over de vraag wat [gedaagde] Advocaten [eiser] bij het sluiten van de overeenkomsten van opdracht aan [eiser] heeft medegedeeld dan wel had moeten mededelen. Verder twisten zij over de vraag wat voor een kennis [eiser] over ‘procederen’ bij het sluiten van de overeenkomsten van opdracht had.

4.5. [eiser] stelt dat [gedaagde] Advocaten heeft nagelaten om hem ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten van opdracht in te lichten over de mogelijkheden en voordelen van gefinancierde rechtsbijstand. Ook heeft [gedaagde] Advocaten niet bekeken of [eiser] voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking had kunnen komen. Verder stelt [eiser] dat [gedaagde] Advocaten hem niet heeft gewezen op de financiële consequenties van haar inschakeling. Evenmin heeft [gedaagde] Advocaten inzichtelijk gemaakt hoe hoog de kosten voor [eiser] in de zaak tegen gemeente [woonplaats] zouden kunnen worden. Zij heeft [eiser] alleen medegedeeld dat de proceskosten van [eiser] bij het procederen zonder toevoeging ook grotendeels zouden worden vergoed.

4.6. [gedaagde] Advocaten betwist niet dat zij de door [eiser] genoemde informatie had moeten verstrekken. Zij voert echter aan dat zij [eiser] bij het sluiten van de overeenkomsten van opdracht wel degelijk op de mogelijkheden en voordelen van gefinancierde rechtsbijstand heeft gewezen. Daarbij voert zij ook aan dat zij [eiser] heeft gemeld dat zij geen cliënten op basis van gefinancierde rechtsbijstand bijstaat. Volgens [gedaagde] Advocaten heeft [eiser] hierover verklaard dat hij ook niet op basis van een toevoeging wilde procederen, aangezien hij dit reeds eerder had gedaan en hij niet tevreden was over de door de advocaat geleverde kwaliteit. [gedaagde] advocaten mocht er gelet op deze mededeling dus op vertrouwen dat [eiser] bewust heeft gekozen voor het procederen zonder toevoeging, aldus [gedaagde] Advocaten. Tot slot voert zij aan dat zij een kosten- en batenanalyse voor [eiser] heeft gemaakt, maar dat het voor haar niet mogelijk was om de totale proceskosten in te schatten. Wel voert zij aan [eiser] te hebben gewezen op het feit dat de bestuursrechter bij het toewijzen van een proceskostenveroordeling zelden van het liquidatietarief afwijkt.

4.7. Degene die een overeenkomst vernietigt op grond van dwaling – in dit geval [eiser] – , draagt in beginsel op grond van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de bewijslast van haar stellingen, indien de stellingen gemotiveerd worden betwist. Dat laatste is hier het geval. Nu evenwel niet uit de brieven waarin de overeenkomsten van opdracht zijn bevestigd blijkt dat over de mogelijkheden en voordelen van gefinancierde rechtsbijstand of over de voor [eiser] te verwachten proceskosten is gesproken en ook overigens niet, overeenkomstig het bepaalde in artikel 24 lid 3 van de Gedragsregels, schriftelijk is vastgelegd dat [eiser] geen gebruik van gefinancierde rechtshulp wenste te maken, is er aanleiding om hiervan af te wijken. Dat geldt te meer nu [gedaagde] Advocaten heeft nagelaten aanknopingspunten in de vorm van bijvoorbeeld gespreksnotities te geven, waaruit de juistheid van haar standpunt volgt. Daarvoor was wel aanleiding nu zij bij uitstek de partij is die over schriftelijke (bewijs)stukken zou moeten beschikken of beschikt. De rechtbank komt daarom tot een andere verdeling van de bewijslast. De bewijslast zal op [gedaagde] Advocaten komen te rusten, zoals hierna in 5.1. wordt geformuleerd. Indien [gedaagde] Advocaten in haar bewijslevering slaagt, dan kan de overeenkomst niet vernietigd worden op grond van dwaling. Ook bestaat er dan geen recht op schadevergoeding wegens wanprestatie of onrechtmatige daad, omdat dit op dezelfde feitelijke grondslag berust. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] Advocaten artikel 24 lid 3 van de Gedragsregels heeft geschonden, leidt evenmin tot het beoogde gevolg wegens gebrek aan causaal verband. Indien het bewijs niet door [gedaagde] Advocaten wordt geleverd, dan heeft [eiser] gedwaald. [gedaagde] Advocaten heeft immers niet betwist dat aan de overige vereisten van dwaling is voldaan. De vordering tot vernietiging is dan toewijsbaar. Voor zover [gedaagde] Advocaten heeft beoogd te stellen dat dwaling voor rekening van [eiser] moet blijven, omdat hij bekend was met het systeem van toevoegingen (hetgeen overigens is betwist), leidt dat niet tot een ander oordeel. Eerder gebruik van een toevoeging is op zichzelf onvoldoende om dwaling voor rekening van de dwalende te laten.

4.8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

5. De beslissing

De rechtbank

5.1. draagt [gedaagde] Advocaten op te bewijzen dat zij [eiser] ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten van opdracht heeft gewezen op de mogelijkheden en voordelen van gefinancierde rechtsbijstand en dat zij [eiser] ook heeft gemeld dat hij daarvoor in aanmerking zou kunnen komen,

5.2. bepaalt dat de zaak weer op rol zal komen van 25 mei 2011 voor uitlating door [gedaagde] Advocaten of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,

5.3. bepaalt dat [gedaagde] Advocaten, indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding dient te brengen,

5.4. bepaalt dat [gedaagde] Advocaten, indien zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten direct met opgeven in de maanden juni tot en met september 2011, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,

5.5. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. D.T. Boks in het paleis van justitie te Arnhem aan de Walburgstraat 2-4,

5.6. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,

5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. D.T. Boks en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2011.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature