Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Deze rechterlijke uitspraak is tegenwoordig bekend onder ECLI:NL:CRVB:2011:BQ5318 , LJN BQ5318

Inhoudsindicatie:

Duowagen. Na een tussenuitspraak van de Raad (LJN BO9899), heeft het College een nieuwe onderbouwing gegeven voor de toekenning van het bedrag van € 75,--, die erop neerkomt dat appellante zelf over de middelen beschikte om de door haar aangeschafte duowagen te financieren en daarom geen bijstand nodig had. Hiermee is niet voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht om aannemelijk te maken dat appellante met een bedrag van € 75,-- ten tijde hier van belang een kwalitatief toereikende en passende duowagen heeft kunnen aanschaffen of, zo dat niet mogelijk is, te motiveren voor welk bedrag appellante ten tijde hier van belang wel een goed functionerende duowagen had kunnen aanschaffen. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. De Raad voorziet zelf door te bepalen dat het bedrag van de bijzondere bijstand voor de duowagen wordt vastgesteld op het door appellante daarvoor betaalde bedrag van € 219,--. Wettelijke rente.

Uitspraak



08/7082 WWB

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 4 november 2008, 08/101 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen (hierna: College)

Datum uitspraak: 17 mei 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.S. ?zsaran, werkzaam bij Tiebout advocaten te Groningen, hoger beroep ingesteld.

Mr. B. van Dijk, advocaat bij genoemd kantoor, heeft de Raad bericht dat hij de zaak van mr. ?zsaran heeft overgenomen.

Het College heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 23 november 2010, waar partijen, met voorafgaand bericht, niet zijn verschenen.

Na een tussenuitspraak van de Raad van 4 januari 2011, LJN BO9899, heeft het College bij brief (met bijlagen) van

21 januari 2011 gereageerd op de opdracht die in die tussenuitspraak is gegeven.

Bij brief van 14 februari 2011 heeft de gemachtigde van appellante hierop een reactie ingediend.

Met toestemming van partijen heeft de Raad vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

II. OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. De Raad volstaat met het volgende.

1.1. Bij besluit van 13 september 2007 (hierna: primair besluit 1) heeft het College de aanvraag van appellante om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van aanschaf van een babyfoon, een autostoeltje en geboortekaartjes afgewezen. Het College heeft overwogen dat deze kosten niet als noodzakelijk dienen te worden aangemerkt.

1.2. Bij besluit van eveneens 13 september 2007 (hierna: primair besluit 2) heeft het College voor de overige kosten van de babyuitzet aan appellante bijzondere bijstand toegekend tot een bedrag van € 155,--. Daarvan is € 25,-- bestemd voor de aanschaf van een matrasje, € 15,-- voor een kinderstoel, € 40,-- voor een babynestje en € 75,-- voor een duokinderwagen (hierna: duowagen).

1.3. Bij besluit van 11 december 2007 is het tegen de primaire besluiten 1 en 2 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

1.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 december 2007 ongegrond verklaard.

1.5. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. Ze heeft bestreden dat de aanschaf van een babyfoon en een autostoeltje niet noodzakelijk is. Voorts heeft appellante aangevoerd dat het aan haar toegekende bedrag van € 155,-- aan bijzondere bijstand voor de aankoop van een matrasje, een kinderstoel, een babynestje en een duowagen te laag is.

1.6. De Raad heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat de weigering om bijzondere bijstand toe te kennen voor een autostoeltje en een babyfoon stand kan houden. Voorts heeft de Raad in de tussenuitspraak geoordeeld dat de bijzondere bijstand die is toegekend voor het matrasje, de kinderstoel en het babynestje terecht is beperkt tot de hiervoor genoemde bedragen, die appellante zelf had opgegeven.

1.7. Ten aanzien van de bijzondere bijstand voor de aanschaf van een duowagen heeft de Raad in zijn tussenuitspraak geoordeeld dat het College onvoldoende heeft onderbouwd dat appellante met het toegekende bedrag van € 75,-- in september 2007 een deugdelijke duowagen heeft kunnen aanschaffen. Het College heeft zich bij de bepaling van dit bedrag gebaseerd op de gemiddelde prijs voor tweedehands duowagens die op www.Marktplaats.nl (hierna: Marktplaats) werden aangeboden. De zoekresultaten waarnaar wordt verwezen zijn echter niet in het dossier opgenomen zodat deze niet controleerbaar zijn. Zo is niet bekend of de zoektocht op Markplaats zich heeft beperkt tot de woonomgeving van appellante of dat er ook in een (veel) wijdere omgeving is gezocht. In het laatste geval zou sprake kunnen zijn van praktische problemen bij het bezichtigen en ophalen van de koopwaar en van (bijkomende) vervoerskosten. Ook is niet duidelijk wat de kwaliteit is van de op Marktplaats aangeboden duowagens. De Raad heeft in zijn tussenuitspraak geoordeeld dat daardoor sprake is van een gebrek in de motivering van het besluit van 11 december 2007 voor zover daarbij het bezwaar tegen primair besluit 1 (lees: 2) ongegrond is verklaard. Het besluit van 11 december 2007 is derhalve in zoverre in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht . De Raad heeft hierin aanleiding gezien om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het College op te dragen dit gebrek in het besluit van 11 december 2007 te herstellen.

2.1. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het College bij brief van 21 januari 2011 medegedeeld dat er geen afdrukken van de zoekresultaten op Marktplaats van september 2007 kunnen worden overgelegd. Het College wijst er echter op dat appellante ervoor heeft gekozen om in september 2007 een nieuwe duowagen aan te schaffen voor een bedrag van € 219,--. De hogere kosten voor de duowagen heeft zij uit eigen middelen voldaan. Het College concludeert hieruit dat zij in september 2007 met het aan haar toegekende bedrag een kwalitatief toereikende en passende duowagen heeft kunnen aanschaffen.

2.2. Desgevraagd heeft de gemachtigde van appellante hierop bij brief van 14 februari 2011 een reactie ingezonden. De conclusie van het College staat volgens appellante volstrekt haaks op het bij de brief van het College van 21 januari 2011 meegezonden rapport van 5 november 2007. Uit dit rapport blijkt namelijk dat appellante destijds bij de behandelend ambtenaar heeft aangegeven dat zij geld heeft moeten lenen om de hogere uitgaven te kunnen bekostigen.

3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

3.1. Nu de zoekresultaten op Marktplaats van september 2007 niet zijn overgelegd is naar het oordeel van de Raad niet komen vast te staan dat een tweedehands duowagen als goedkoopste passende voorziening voor € 75,-- beschikbaar was. Wel staat vast dat met het toegekende bedrag van € 75,-- de uiteindelijk gekochte nieuwe duowagen niet kon worden betaald. Het College heeft in zijn brief van 21 januari 2011 een nieuwe onderbouwing gegeven voor de toekenning van het bedrag van € 75,--, die erop neerkomt dat appellante zelf over de middelen beschikte om de door haar aangeschafte duowagen te financieren en daarom geen bijstand nodig had. De Raad is van oordeel dat hiermee niet is voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht om aannemelijk te maken dat appellante met een bedrag van € 75,-- ten tijde hier van belang een kwalitatief toereikende en passende duowagen heeft kunnen aanschaffen of, zo dat niet mogelijk is, te motiveren voor welk bedrag appellante ten tijde hier van belang wel een goed functionerende duowagen had kunnen aanschaffen.

3.2. Uit 3.1 volgt dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het besluit van 11 december 2007 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen voor zover daarbij de toegekende bijzondere bijstand voor de aanschaf van een duowagen is beperkt tot een bedrag van € 75,--. De Raad ziet voorts aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Awb , het primaire besluit 2 in zoverre te herroepen en te bepalen dat het bedrag van de bijzondere bijstand voor de duowagen wordt vastgesteld op het door appellante daarvoor betaalde bedrag van € 219,--. Dit betekent dat het College in aanvulling op de verstrekte € 75,-- aan appellante een bedrag van € 144,-- aan bijzondere bijstand dient te betalen.

3.3. Appellante heeft verzocht om schadevergoeding. Met het voorgaande is gegeven dat appellante als gevolg van het gedeeltelijk onrechtmatig gebleken besluit van 11 december 2007 en het eerdere, eveneens gedeeltelijk onrechtmatig gebleken primaire besluit 2, schade heeft geleden, verband houdende met vertraagde betaling van bijzondere bijstand ter hoogte van € 144,-- voor de aanschaf van de duowagen. Op het College rust de verplichting die schade te vergoeden op de voet van de artikelen 6:119 en 6:120 van het Burgerlijk Wetboek . De eerste dag waarover wettelijke rente is verschuldigd, wordt in dit geval gesteld op 1 oktober 2007, zijnde de eerste dag van de maand volgende op die waarin de bijzondere bijstand voor een duowagen naar een te laag bedrag is toegekend. Bij het voorgaande geldt dat telkens na afloop van een jaar het bedrag waarover rente wordt berekend, dient te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente.

4. De Raad ziet aanleiding het College te veroordelen in de kosten van appellante. Deze worden begroot op € 644,-- in bezwaar, € 644,-- in beroep en € 483,-- in hoger beroep, voor verleende rechtsbijstand, in totaal derhalve € 1.771,--. Aangezien (alleen) in hoger beroep een bewijs is overgelegd van een krachtens de Wet op de rechtsbijstand verleende toevoeging, dient € 483,-- te worden betaald aan de griffier van de Raad.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het besluit van 11 december 2007 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover dit betrekking heeft op de toekenning van bijzondere bijstand voor een duowagen tot een bedrag van € 75,--;

Herroept primair besluit 2 in zoverre;

Kent aan appellante € 219,-- bijzondere bijstand toe voor de kosten van een duowagen;

Veroordeelt het College tot schadevergoeding op de in rubriek II van deze uitspraak aangegeven wijze;

Veroordeelt het College in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.771,--, waarvan € 483,-- te betalen aan de griffier van de Raad;

Bepaalt dat het College aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 146,-- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door J.F. Bandringa, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2011.

(get.) J.F. Bandringa.

(get.) M. Pijper.

IJ


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature