Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing asiel ivm (door verweerder veronderstelde) Litouwse nationaliteit van eiser

Samenvatting:

Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 omdat hij op grond van zijn (veronderstelde) Litouwse nationaliteit reeds rechtmatig verblijf in Nederland hebben.

Eiser stelt zelf de Russische nationaliteit te bezitten, maar kan dit niet middels documenten aantonen. Verweerder is van mening dat eisers verklaringen erop duiden dat hij Litouws staatburger is.

De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 30, eerste lid, Vw 2000 genoemde weigeringsgronden, gelet op het imperatieve karakter ervan, strikt dienen te worden geïnterpreteerd. Enkel indien sprake is van de daarin omschreven gevallen, welke alle objectief kunnen worden vastgesteld, wordt de aanvraag afgewezen.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eisers verklaringen erop duiden dat hij de Litouwse nationaliteit heeft, daar eiser ook verklaringen heeft afgelegd die erop duiden dat eiser de Russische nationaliteit bezit. Bovendien heeft verweerders gemachtigde desgevraagd ter zitting verklaard dat uit het bestreden besluit niet kan worden opgemaakt dat verweerder bij de beoordeling van eisers aanvraag het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken, getiteld ‘Staatsburgerschaps- en Vreemdelingenwetgeving in de republieken van de voormalige Sovjet-Unie’ van 14 augustus 2002 heeft betrokken.

Het moet er derhalve voor worden gehouden dat verweerder heeft nagelaten vast te stellen of uit de staatsburgerschapswetgeving van Litouwen volgt dat eisers verklaringen erop duiden dat hij de Litouwse nationaliteit bezit dan wel dat hij daarvoor in aanmerking komt en dat inzichtelijk te maken.

Uitspraak



RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats Assen

Sector Bestuursrecht

Vreemdelingenkamer

Zaaksnummer: AWB 10/34899 BEPTDN S2

Uitspraak van de rechtbank van 4 mei 2011

inzake:

[...],

geboren 1988,

van gestelde Russische nationaliteit,

IND-dossiernummer: [...],

V-nummer: [...],

eiser,

gemachtigde: mr. A.J. de Boer, advocaat te Sneek,

tegen:

de minister voor Immigratie en Asiel,

(Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)),

te 's-Gravenhage,

verweerder,

gemachtigde: mr. F.W.A. Croonen, ambtenaar bij de IND.

Procesverloop

Op 20 augustus 2009 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 ( Vw 2000) ingediend. Bij besluit van 8 september 2010 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.

Bij beroepschrift van 6 oktober 2010 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen dit besluit. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Bij brief van 11 april 2011 heeft verweerder medegedeeld af te zien van de mogelijkheid schriftelijk verweer te voeren.

Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 28 april 2011. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.

Motivering

In geschil is de vraag of verweerder zich op juiste gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, Vw 2000.

Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 omdat eiser, gelet op zijn Litouwse nationaliteit, reeds rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, Vw 2000.

Eiser heeft het standpunt van verweerder gemotiveerd bestreden. Namens eiser is aangevoerd dat eiser weliswaar niet met documenten heeft aangetoond dat hij de Russische nationaliteit bezit, maar dat verweerder dit evenmin heeft gedaan ten aanzien van de door verweerder gestelde Litouwse nationaliteit van eiser. Verder is eiser van mening dat verweerder ten onrechte niet is ingegaan op de citaten uit het nader gehoor waarin eiser heeft verklaard dat hij in het bezit was van valse dan wel vervalste Litouwse documenten en dat hij in Rusland staat geregistreerd en niet in Litouwen. Dat eiser zich op driejarige leeftijd met zijn ouders in Litouwen zou hebben gevestigd, maakt naar de mening van eiser nog niet dat hij ook de Litouwse nationaliteit bezit. Indien eiser de Litouwse nationaliteit zou bezitten, bestond er voor hem geen aanleiding om valse dan wel vervalste Litouwse documenten te kopen. Naar de mening van eiser gaat verweerder ten onrechte uit van de Litouwse nationaliteit.

Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen indien de vreemdeling reeds rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l.

In artikel 8, aanhef en onder e, Vw 2000 is bepaald dat de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

In het beleid van verweerder (C3/3 Vreemdelingencirculaire 2000) is vermeld dat in het geval de asielzoeker reeds rechtmatig verblijf heeft deze immers reeds is beschermd tegen terugzending naar zijn land van herkomst en dus tegen de gestelde risico’s die hieraan verbonden zijn.

De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 30, eerste lid, Vw 2000 genoemde weigeringsgronden, gelet op het imperatieve karakter ervan, strikt dienen te worden geïnterpreteerd. Enkel indien sprake is van de daarin omschreven gevallen, welke alle objectief kunnen worden vastgesteld, wordt de aanvraag afgewezen.

De rechtbank stelt vast dat verweerder zich niet uitdrukkelijk op het standpunt heeft gesteld dat eiser de Litouwse nationaliteit bezit. Verweerder is echter van mening dat eisers verklaringen erop duiden dat hij Litouws staatsburger is. Naar het oordeel van de rechtbank is die enkele vaststelling door verweerder onvoldoende om de daaraan verbonden conclusie dat eiser rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, Vw 2000 te kunnen dragen.

Daarbij komt nog dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende heeft gemotiveerd dat eisers verklaringen erop duiden dat hij de Litouwse nationaliteit heeft.

Verweerder heeft zich blijkens het in het bestreden besluit ingelaste voornemen gebaseerd op verklaringen die eiser tijdens het nader gehoor heeft afgelegd. Die verklaringen houden in dat eiser zich samen met zijn ouders op driejarige leeftijd in Litouwen heeft gevestigd, dat hij stond geregistreerd op een adres in de plaats Kaunas, dat hij (in Litouwen) een middelbare schoolopleiding heeft gevolgd en dat hij op legale wijze aan Litouwse identiteitsdocumenten kan geraken.

De rechtbank stelt vast dat eiser - naast dan wel in afwijking van de door verweerder genoemde verklaringen - tijdens het nader gehoor ook heeft verklaard dat zijn beide ouders het Russisch staatsburgerschap bezitten en dat hij niet in Litouwen, maar in Rusland staat geregistreerd.

Verweerders gemachtigde heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat uit het bestreden besluit niet kan worden opgemaakt dat verweerder bij de beoordeling van eisers aanvraag het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken, getiteld ‘Staatsburgerschaps- en Vreemdelingenwetgeving in de republieken van de voormalige Sovjet-Unie’ van 14 augustus 2002 heeft betrokken. Het moet er derhalve voor worden gehouden dat verweerder heeft nagelaten vast te stellen of uit de staatsburgerschapswetgeving van Litouwen volgt dat eisers verklaringen erop duiden dat hij de Litouwse nationaliteit bezit dan wel dat hij daarvoor in aanmerking komt en dat inzichtelijk te maken.

Op grond van het vorenoverwogene heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aanvraag van eiser ten onrechte afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000.

Het beroep is, gelet op het voorgaande, gegrond.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

-verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

-draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

-veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 437,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen.

Deze uitspraak is gedaan door mr. N.A. Vlietstra, rechter, bijgestaan door A.P. Kuiters, griffier.

A.P. Kuiters mr. N.A. Vlietstra

In het openbaar uitgesproken op 4 mei 2011.

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te

’s-Gravenhage. De vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen, zijn opgenomen in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 85 van de Vreemdelingenwet 2000 .

Afschrift verzonden op:


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature