Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit. Geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.

Uitspraak



10/512 AW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, thans de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: appellant),

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 januari 2010, 08/7708 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)

en

appellant

Datum uitspraak: 21 april 2011

I. PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2011. Appellant heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. H.A. Westra, werkzaam bij het Expertisecentrum arbeidsjuridisch. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. M.M.G. Weel-Krimp, advocaat te Haarlem.

II. OVERWEGINGEN

1. Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, is in verband met een wijziging van taken voortgezet ten name van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van appellant, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

2. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.

2.1. Betrokkene was van 13 juli 2005 tot en met 30 maart 2007, met een korte onderbreking, als uitzendkracht werkzaam bij de Rijksgebouwendienst.

2.2. Bij besluit van 28 maart 2007 heeft appellant betrokkene in tijdelijke dienst aangesteld voor de periode van 1 april 2007 tot 1 april 2008. Deze aanstelling is bij besluit van 18 maart 2008 verlengd tot 13 juli 2008, waarbij betrokkene tevens is meegedeeld dat haar tijdelijk dienstverband per 13 juli 2008 definitief wordt beëindigd.

2.3. Betrokkene heeft bij brief van 26 mei 2008 appellant verzocht te bevestigen dat haar tijdelijke aanstelling, ten gevolge van haar tewerkstelling als uitzendkracht, op grond van artikel 6, zesde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement met ingang van 1 april 2007 als vaste aanstelling geldt, zodat van een beëindiging van haar aanstelling per

13 juli 2008 geen sprake kan zijn.

Bij besluit van 6 juni 2008 is dit geweigerd.

2.4. Appellant heeft bij besluit van 26 september 2008 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar dat betrokkene tegen het besluit van 6 juni 2008 heeft gemaakt, met vermelding van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard.

3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de tijdelijke aanstelling van betrokkene per 1 april 2007 is geconverteerd in een vaste aanstelling.

4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.

4.1. De Raad stelt vast dat betrokkene tegen het besluit van 18 maart 2008 inzake het ontslag geen bezwaar heeft ingediend. Dit besluit is dan ook in rechte onaantastbaar.

4.2. Hiervan uitgaande heeft appellant de brief van 26 mei 2008 terecht opgevat als een verzoek om terug te komen van een eerder genomen - in rechte vaststaand - besluit. Overeenkomstig hetgeen in artikel 4:6 van de Awb is bepaald voor herhaalde aanvragen, mag van degene die zo’n verzoek indient worden verlangd dat hij daarbij nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vermeldt die een terugkomen rechtvaardigen. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan het verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit.

4.3. Aan haar verzoek heeft betrokkene ten grondslag gelegd dat haar per 13 juli 2008 geen ontslag kan worden verleend, omdat zij naar haar mening met ingang van 1 april 2007 geacht moet worden in vaste dienst te zijn aangesteld. De Raad is van oordeel dat betrokkene hiermee een juridisch standpunt naar voren heeft gebracht, maar geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in overweging 4.2 heeft vermeld. Dit betekent dat het verzoek om terug te komen op goede gronden is afgewezen.

4.4. De rechtbank heeft een en ander niet onderkend. Het hoger beroep slaagt dus. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.

5. De Raad ziet ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en M.C. Bruning en K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2011.

(get.) J.G. Treffers.

(get.) R. Scheffer.

HD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature