Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 4 mei 2010 heeft het college met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer , de voorschriften, verbonden aan de bij de besluiten van 13 november 1998 en 19 april 2005 krachtens de Wet milieubeheer aan Multidesk verleende vergunningen voor een houtverwerkingsfabriek op het adres Parallelweg West 27 te Culemborg, gewijzigd en aangevuld.

Uitspraak



201005778/1/M1

Datum uitspraak: 4 mei 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Multidesk Productie B.V., gevestigd te Culemborg,

appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Culemborg,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2010 heeft het college met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer , de voorschriften, verbonden aan de bij de besluiten van 13 november 1998 en 19 april 2005 krachtens de Wet milieubeheer aan Multidesk verleende vergunningen voor een houtverwerkingsfabriek op het adres Parallelweg West 27 te Culemborg, gewijzigd en aangevuld.

Tegen dit besluit heeft Multidesk bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2010, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 februari 2011, waar Multidesk, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Minkhorst, advocaat te Nijmegen, W. Tichelman en R. Klein en het college, vertegenwoordigd door mr. K. van Beek en ing . J.E. Bannink, bijgestaan door M.R. van Dijke en M.T. Bambacht, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in art. 1.2, tweede lid van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat het ontwerp van het besluit voor de inwerkingtreding van de Wabo ter inzage is gelegd. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.

2.2. Bij het bestreden besluit heeft het college op grond van artikel 8.23, tweede lid, van de Wet milieubeheer de bij de besluiten van 13 november 1998 en 19 april 2005 verleende vergunning gewijzigd.

De beroepsgronden van Multidesk zijn gericht tegen de in verband met het Besluit verbranden afvalstoffen (hierna: Bva) gestelde voorschriften A.1 tot en met A.5 met betrekking tot de thermische verbrandingsinstallatie en tegen de voorschriften C.1 tot en met C. 5 met betrekking tot energie .

2.3. Ingevolge artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.

Ingevolge het derde lid in samenhang met artikel 8.11, derde lid, worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.

Ingevolge artikel 8.45, eerste lid, van de Wet milieubeheer , voor zover hier van belang, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld, inhoudende de verplichting voor het bevoegd gezag beperkingen of voorschriften, die nodig zijn ter bescherming van het milieu en waarvan de inhoud in die maatregel is aangegeven, aan te brengen onderscheidenlijk te verbinden aan de vergunningen voor inrichtingen die behoren tot een bij de maatregel aangewezen categorie.

Uit artikel 8 van het Bva volgt dat het bevoegd gezag aan de vergunning voor een inrichting waarbinnen zich een verbrandingsinstallatie bevindt waarop het Bva van toepassing is, voorschriften dient te verbinden met betrekking tot de te behandelen categorieën van afvalstoffen, de nominale capaciteit, de slechtst denkbare bedrijfsomstandigheden en bemonsterings- en meetpunten.

Ingevolge artikel 2, onder a, aanhef en onder 4º, van het Bva is dit besluit niet van toepassing op verbrandingsinstallaties waarin uitsluitend de volgende afvalstoffen thermisch worden behandeld of producten van thermische behandeling van uitsluitend de volgende afvalstoffen worden verbrand: afvalstoffen bestaande uit hout dat niet als gevolg van een behandeling met houtbeschermingsmiddelen of aanbrenging van een beschermingslaag gehalogeneerde organische verbindingen dan wel zware metalen kan bevatten.

2.4. Multidesk betoogt dat het college de voorschriften A.1 tot en met A.5 niet aan de vergunning had mogen verbinden, omdat in de thermische verbrandingsinstallatie uitsluitend hout wordt verbrand dat valt onder de uitzondering van artikel 2, onder a, aanhef en onder 4, van het Bva . High pressure laminate (hierna: HPL) bestaat uit hout dat is voorzien van een kunststof beschermingslaag, maar bevat geen gehalogeneerde organische verbindingen, dan wel zware metalen als gevolg van de die beschermingslaag, aldus Multidesk. Multidesk voert aan dat HPL onder de uitzondering van artikel 2, onder a, aanhef en onder 4, van het Bva valt nu dat artikel zo gelezen dient te worden dat ook hout, dat voorzien is van een beschermingslaag of beschermingsmiddelen onder de uitzondering van het Bva valt, tenzij het als gevolg van die beschermingslaag of beschermingsmiddelen gehalogeneerde organische verbindingen, dan wel zware metalen kan bevatten. Voorts voert Multidesk aan dat van belang is dat de te verbranden afvalstoffen hoofdzakelijk uit hout bestaan. HPL bestaat, volgens Multidesk, hoofdzakelijk uit hout en valt daarom onder de beschrijving van artikel 2, onder a, aanhef en onder 4, van het Bva .

2.4.1. Het college betoogt dat het Bva van toepassing is, omdat in de verbrandingsinstallatie niet alleen schoon houtafval verbrand wordt. Hiertoe voert het college aan dat HPL niet is aan te merken als schoon houtafval. Volgens het college bestaat HPL voor 60 tot 70% uit houtmot en voor 30 tot 40% uit fenolhars, melaminehars en lijm. Fenolhars, melaminehars en lijm zijn langs chemische weg verkregen grondstoffen. Volgens het college is er bij afval, dat voor 30 tot 40% bestaat uit kunststof, niet langer sprake van 'enige vervuiling', zoals bedoeld in de toelichting op het Bva. Het college voert tevens aan dat door de toevoeging van fenolhars, melaminehars en lijm HPL naar zijn karakter en aard niet te beschouwen is als hout.

2.4.2. Niet in geschil is dat in de inrichting een verbrandingsinstallatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bva aanwezig is. Voor de vraag of het Bva van toepassing is, staat ter beoordeling of in deze verbrandingsinstallatie uitsluitend afvalstoffen worden verbrand, bestaande uit hout dat niet als gevolg van een behandeling met houtbeschermingsmiddelen of aanbrenging van een beschermingslaag gehalogeneerde organische verbindingen dan wel zware metalen kan bevatten.

Eén van de soorten in de inrichting te verbranden afval is HPL, bestaande uit houtmateriaal dat is voorzien van een kunststof beschermingslaag. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat onbetwist is dat HPL voor ongeveer 70% uit vezelmateriaal bestaat en voor het overige deel uit langs chemische weg verkregen stoffen zoals fenolhars, melaminehars en lijm. Het vezelmateriaal en de daarmee verbonden stoffen vormen een compact geheel. Gelet op de samenstelling van HPL is de Afdeling van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat HPL niet de kwalificatie hout kan dragen, zoals bedoeld is in artikel 2, onder a, aanhef en onder 4, van het Bva . Gelet op het vorenstaande heeft het college in zoverre terecht voorschriften als bedoeld in artikel 8 van het Bva aan de vergunning verbonden.

Deze beroepsgrond faalt.

2.5. Multidesk betoogt dat voorschrift A.3 ten onrechte aan de vergunning verbonden is. Hiertoe voert Multidesk aan dat volgens artikel 2.5, aanhef en onder b, van de bijlage bij het Bva, een termijn van zes maanden volgt om, in het geval van een meting na een 'worst case' scenario, de resultaten over te leggen aan het bevoegd gezag. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de termijn, zoals die gesteld wordt in het Bva, in voorschrift A.3 is verkort tot een maand.

2.5.1. Het college betoogt dat voorschrift A.3 ertoe strekt actuele gegevens over de werking van de verbrandingsinstallatie te verkrijgen.

2.5.2. Voorschrift A.3 bepaalt dat de verblijftijd, de minimumtemperatuur en het zuurstofgehalte van de rookgassen, afkomstig uit de regeneratieve naverbrander, binnen drie maanden na het inwerkingtreding van dit voorschrift moeten worden gemeten onder de volgende omstandigheden;

- een minimale doorzet van brandstof bij een minimale thermische belasting

- een maximale doorzet van brandstof bij een maximale thermische belasting.

De resultaten worden binnen een maand na uitvoering van de bepaling overlegd aan het bevoegd gezag.

2.5.3. Ingevolge artikel 2.5 van de bijlage behorend bij de artikelen 1, 6, 7, 8 en 10 van het Bva worden de verblijftijd, de minimumtemperatuur en het zuurstofgehalte van de rookgassen op passende wijze gecontroleerd:

a. binnen een maand nadat de verbrandingsinstallatie in werking is gesteld, en

b. binnen zes maanden nadat de verbrandingsinstallatie in werking is gesteld onder de krachtens artikel 8, onder c, in de vergunning aangegeven slechtst denkbare omstandigheden.

2.5.4. Naar het oordeel van de Afdeling ziet voorschrift A.3, anders dan Multidesk betoogt, niet op de situatie van artikel 2.5, aanhef en onder b, van de bijlage bij het Bva, omdat laatstgenoemde bepaling betrekking heeft op de situatie na het in werking stellen van de verbrandingsinstallatie. Het Bva staat niet in de weg aan het gebruik van de in de Wet milieubeheer neergelegde bevoegdheid om meetgegevens te vragen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen, dat actuele gegevens over de werking van de verbrandingsinstallatie nodig zijn.

Deze beroepsgrond faalt.

2.6. Multidesk betoogt dat de voorschriften onder C inzake energie onredelijk bezwarend zijn, nu Multidesk al een quick-scan energieonderzoek heeft laten uitvoeren en een aantal energiebesparende maatregelen heeft genomen. Het college had volgens Multidesk, voor het opleggen van de onderhavige voorschriften dienen te onderzoeken wat Multidesk al had gedaan aan energiebesparing.

2.6.1. Het college heeft betoogd dat het ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet beschikte over de door Multidesk bedoelde gegevens.

2.6.2. Bij besluit van 9 november 2010 heeft het college het door Multidesk ingediende energiebesparingsonderzoek goedgekeurd. Ter zitting is gebleken dat goedkeuring is verleend nadat overleg tussen het college en Multidesk had plaatsgevonden over enkele aanvullingen op het al door Multidesk uitgevoerde quick-scan energieonderzoek.

Hoewel, zoals Multidesk stelt, het college door navraag te doen zich op de hoogte had kunnen stellen van de beschikbaarheid van gegevens, betekent dat niet dat ten aanzien van het aspect energie geen voorschriften aan de vergunning mochten worden verbonden. Voorts verzetten de gestelde voorschriften zich er niet tegen dat Multidesk gebruik maakt van bestaande gegevens. In hetgeen Multidesk aanvoert, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen, dat de voorschriften over energie nodig zijn.

Deze beroepsgrond faalt.

2.7. Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.

w.g. Mouton w.g. Melse

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2011

191-688.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature