Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:

Inhoudsindicatie:

Besluit bestrijding schadelijke organismen (Bbso);

Aantasting Prunus met Xanthomonas;

Zorgvuldig onderzoek door Naktuinbouw;

In dit geval twee monsters voldoende;

Aangezegde maatregelen niet onevenredig

Uitspraak



College van Beroep voor het bedrijfsleven

AWB 10/396 8 april 2011

32103 Plantenziektenwet

Besluit bestrijding schadelijke organismen

Uitspraak in de zaak van:

A h.o.d.n. B, te C, appellant,

gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand,

tegen

de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,

gemachtigden: mr. J.A. Diephuis en mr. drs. P.J. de Vries, werkzaam bij verweerder.

1. De procedure

Appellant heeft bij brief van 20 april 2010, bij het College binnengekomen op 22 april 2010, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 11 maart 2010.

Bij dit besluit heeft verweerder ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen twee besluiten van respectievelijk 7 december 2009 en 24 december 2009, waarbij maatregelen zijn aangezegd als omschreven in het Besluit bestrijding schadelijke organismen.

Bij brief van 18 mei 2010 heeft appellant de gronden van het beroep aangevuld.

Bij brief van 23 juni 2010 heeft verweerder een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.

Bij brief van 10 januari 2011 heeft verweerder nog twee stukken in het geding gebracht.

Bij brief van 13 januari 2011 heeft appellant de gronden van het beroep nader aangevuld en nadere stukken overgelegd.

Op 25 januari 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Van de zijde van appellant is tevens verschenen D (teeltadviseur van appellant). Van de zijde van verweerder zijn voorts verschenen E, F en G.

2. De grondslag van het geschil

2.1 Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000, betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (Pb 2000, L 169, hierna: Fytorichtlijn) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

“ Artikel 3

(…)

2. De lidstaten schrijven voor dat de in bijlage II, deel A, genoemde planten of plantaardige producten niet op hun grondgebied mogen worden binnengebracht, indien zij zijn aangetast door de schadelijke organismen die daarbij in dat deel van die bijlage worden genoemd.

(…)

4. De lidstaten schrijven voor dat de leden 1 en 2 (…) ook van toepassing zijn op de verspreiding van de betrokken schadelijke organismen via wegen die verband houden met het verkeer van planten, plantaardige producten of andere materialen binnen het grondgebied van een lidstaat.

(…).

Artikel 1 6

1. Elke lidstaat stelt de Commissie en de andere lidstaten onverwijld in kennis (…) van het voorkomen van in (…) bijlage II, deel A, rubriek II (…) genoemde schadelijke organismen op een deel van zijn grondgebied waar de aanwezigheid ervan tot dan toe niet bekend was.

De lidstaat neemt alle noodzakelijke maatregelen om de schadelijke organismen uit te roeien of, indien dat niet mogelijk is, in te dijken.

(…).”

In het in artikel 3 van de Fytorichtlijn bedoelde Deel A van bijlage II is onder meer opgenomen:

“ Rubriek II

SCHADELIJKE ORGANISMEN WAARVAN BEKEND IS DAT ZIJ IN DE GEMEENSCHAP VOORKOMEN EN DIE RISICO'S OPLEVEREN VOOR DE GEHELE GEMEENSCHAP

(…)

b) bacteriën

(…)

8. Xanthomonas campestris pv. pruni (Smith) Dye”

(…).

In de Plantenziektenwet is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

“Artikel 3

1. Ter voorkoming van het optreden en van de verbreiding van schadelijke organismen en ter bestrijding daarvan kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regelen worden gesteld omtrent:

a. het telen, oogsten en rooien van planten, het geven van een bepaalde bestemming aan planten of plantaardige produkten en het kenmerken, onder verzegeling brengen, bewaren, voorhanden of in voorraad hebben, verhandelen, verplaatsen, vervoeren, bewerken, behandelen en vernietigen of anderszins onschadelijk maken van planten en plantaardige produkten, daarvoor gebruikt verpakkingsmateriaal, schadelijke organismen, grond of andere cultuurmedia en resten daarvan en afval van planten en plantaardige produkten;

(…)”.

In het Besluit bestrijding schadelijke organismen (hierna: Besluit) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:

“ Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. partij: een hoeveelheid planten of plantaardige produkten, al dan niet met aanhangende grond of andere cultuutmedia, of resten daarvan of afval van deze planten of plantaardige produkten;

b. (…)

c. een door schadelijk organisme aangetaste partij: een partij waarop of waarin op enigerlei wijze een schadelijk organisme voorkomt;

(…).

Artikel 3

1. De eigenaar of houder van een partij, aan wie door Onze Minister is medegedeeld, dat die partij geheel of gedeeltelijk door een schadelijk organisme is aangetast of verdacht wordt daardoor te zijn aangetast, is verplicht overeenkomstig de hem door Onze Minister gedane aanzegging, op de daarbij voorgeschreven wijze en binnen dan wel gedurende de daarbij gestelde termijn:

a. de planten van deze partij te oogsten of te rooien;

b. de planten of plantaardige produkten van deze partij een door Onze Minister bepaalde bestemming te geven, of

c. deze partij, het daarvoor gebruikte verpakkingsmateriaal of de schadelijke organismen afkomstig van deze partij te bewaren, te verplaatsen, te vervoeren, te bewerken, te behandelen of te vernietigen of anderszins onschadelijk te maken.

(…).

Artikel 4

1. Het is de eigenaar of houder van de partij, bedoeld in artikel 3, totdat gevolg is gegeven aan een aanzegging als bedoeld in artikel 3, verboden:

a. planten van de partij te oogsten of te rooien;

b. de partij geheel of gedeeltelijk dan wel het voor deze partij gebruikte verpakkingsmateriaal te verhandelen, te verplaatsen, te vervoeren, te bewerken, te behandelen, te vernietigen of anderszins onschadelijk te maken of

c. planten te gaan telen in de ruimte waar de partij zich bevindt.

(…).

Artikel 1 7

1. Indien in een gebied, op een terrein of in een ruimte de aanwezigheid van een door Onze Minister aangewezen schadelijk organisme is aangetoond of wordt vermoed, kan Onze Minister met betrekking tot dat gebied, dat terrein of die ruimte regels stellen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Plantenziektenwet .

(…)”.

2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.

- Appellant exploiteert een boomkwekerij.

- Op 24 september 2009 heeft E, keurmeester bij NAKTuinbouw, een inspectiebezoek gebracht aan het bedrijf van appellant. Tijdens dit bezoek zijn in Prunus laurocerasus “Rotundifolia” (hierna: Prunus) symptomen waargenomen die wijzen op een mogelijke besmetting met Xanthomonas arboricola pv. Pruni (hierna: Xanthomonas). Vervolgens heeft de keurmeester twee monsters genomen (PD-monsternummers 04800507 en 04800494) en deze voor onderzoek gezonden naar de afdeling diagnostiek van de Plantenziektenkundige Dienst.

- Op 25 september 2009 heeft E, in gezelschap van een senior-keurmeester en de teammanager keuringen boomkwekerijgewassen, opnieuw een bezoek gebracht aan het bedrijf van appellant. Tijdens dit bezoek zijn in de Prunus opnieuw symptomen waargenomen die wijzen op een mogelijke besmetting met Xanthomonas.

- De afdeling diagnostiek van de Plantenziektenkundige Dienst heeft beide monsters onderzocht. De uitslagen van deze onderzoeken zijn voor zowel PD-monsternummer 04800507 als PD-monsternummer 04800494 positief voor Xanthomonas.

- Verweerder heeft appellant bij het besluit van 7 december 2009 een aantal maatregelen op grond van het Besluit aangezegd. Appellant diende onder andere binnen 10 dagen na dagtekening van deze brief de besmette partij(en) en aangrenzende waardplanten in een strook van 2 meter te verwijderen en te vernietigen.

- Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 17 december 2009 bezwaar gemaakt.

- Op 24 december 2009 heeft verweerder hangende het bezwaar een nieuw primair besluit genomen en het besluit van 7 december 2009 vervangen. Daarin heeft verweerder appellant medegedeeld dat hij, naast onder meer de reeds genoemde maatregel van verwijderen en vernietigen, er ook voor kan kiezen de bovengrondse delen van de aangetaste planten en aangrenzende planten in een straal van 2 meter rondom de aangetaste planten voor 9 januari 2010 af te zagen of te snoeien en de verwijderde plantendelen te vernietigen.

- Op 2 februari 2010 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.

- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.

3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder

3.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder – samengevat – het volgende overwogen in het bestreden besluit.

Verweerder is van mening dat het alleen bemonsteren van twee in plaats van acht containervelden niet betekent dat het besluit van 7 december 2009 niet naar behoren is voorbereid en dus tot stand gekomen is in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Op 24 september 2009 zijn de Prunus van appellant geïnspecteerd en is visueel geconstateerd dat ernstige gelijksoortige aantastingen door de gehele partij zaten die duiden op Xanthomonas. Xanthomonas is een quarantaineorganisme waarvoor een nultolerantie geldt. Naar aanleiding van deze constatering zijn twee representatieve monsters genomen en is door middel van laboratoriumonderzoek de aanwezigheid van Xanthomonas in beide monsters vastgesteld. Gelet hierop en op de op verweerder rustende verplichting van artikel 16 van de Fytorichtlijn, moesten bestrijdingsmaatregelen worden aangezegd. Volgens verweerder heeft appellant bij de monsterneming niet aangegeven dat sprake was of kon zijn van meerdere partijen afzonderlijk te beschouwen Prunus en heeft appellant zonder opmerkingen in die zin samen met de medewerker van NAKTuinbouw het aangifteformulier ingevuld en ondertekend. Verweerder is ook naderhand gebleken dat de planten op alle containervelden geteeld zijn uit één partij van 25.000 planten afkomstig van H. Zoals appellant zelf ook heeft verklaard zaten daarin al aantastingen (“hagelschot”). Appellant ging er vanuit dat die door een schimmel waren veroorzaakt, maar het is hem niet gelukt die te bestrijden. Na vermeerdering uit de partij van H heeft appellant 50.000 planten opgekweekt. Gelet hierop was sprake van één partij Prunus. Het voorgaande betekent tevens dat het besluit waarbij de bestrijdingsmiddelen zijn opgelegd op juiste wijze is voorbereid, aldus verweerder. Zoals bekend heeft NakTuinbouw visueel geconstateerd dat overal in de partij ernstige aantastingen zaten. Volgens verweerder zijn de symptomen die worden veroorzaakt door de bacterie Xanthomonas visueel goed te herkennen en te onderscheiden van “hagelschot”-symptomen die zijn veroorzaakt door een schimmel. Appellant heeft zelf beaamd dat de aantastingen op alle acht containervelden te zien waren, ook al zag hij daarbij verschillende gradaties, aldus verweerder. De aanwezigheid van Xanthomonas is vervolgens door laboratoriumonderzoek vastgesteld. Daarmee staat vast dat sprake is van één met Xanthomonas besmette partij Prunus. Verweerder wijst erop dat de aantastingen zodanig door de partij verspreid waren, dat het feitelijk onmogelijk was geweest om alleen de aangetaste planten te vernietigen met daarbij de waardplanten in een straal van 2 meter: er zouden dan geen planten van de genoemde prunus zijn overgebleven.

Verweerder wijst er in het bestreden besluit voorts op dat vanwege de grote impact van de te nemen maatregelen de dag na de bemonstering drie medewerkers van NAKTuinbouw bij appellant zijn langs geweest. Ook zij hebben geconstateerd dat de aantasting door de hele partij heen aanwezig was, en wel zodanig dat zij oordeelden dat het voorstel van appellant om alleen de visueel aangetaste planten te ruimen geen optie was. Ook toen heeft appellant volgens verweerder niet gezegd dat volgens hem meer monsters hadden moeten worden genomen.

Bij een bezoek van NAKTuinbouw is daarna gebleken dat appellant zonder de vereiste toestemming en zonder de voorgeschreven werkwijze te volgen de meest aangetaste planten heeft geruimd, waarbij hij Xanthomonas mogelijk verder heeft verbreid. Als er al aanleiding zou hebben bestaan om in de bezwaarfase over te gaan tot het nemen van aanvullende monsters heeft appellant door met zijn handelswijze deze weg afgesloten. De wijze waarop appellant te werk is gegaan sterkt verweerder aldus het bestreden besluit in zijn oordeel dat de bestreden maatregelen terecht zijn genomen.

Voorts is de werkwijze bij de monsterneming en -behandeling met waarborgen omkleed. De monsters van appellant waren van meet af aan te identificeren aan de hand van de barcodenummers 04800494 en 04800507. Op elke monsterzak zitten verscheidene stickers met het barcodenummer voor gebruik tijdens het proces van bemonstering tot en met de uitslag. Meteen na de monsterneming wordt een sticker met het barcodenummer aan het begeleidende inzendformulier bevestigd. De met het bedrijf van appellant dan wel de bemonsterde partij corresponderende kenmerken, waaronder het rapport RKT 146738, wordt daarbij gekoppeld aan de barcodenummers. De verzegeling van de monsterzakken wordt pas in het laboratorium verbroken. De duurzame koppeling van het kenmerk aan de beide toegekende barcodenummers vormt de waarborg dat de uitslagen van de onderzoeken geen andere dan de monsters van appellant betreffen. De inzendformulieren en de testuitslagen geven daar blijk van. Naar de mening van verweerder is de beschreven werkwijze een afdoende waarborg tegen verwisseling. Appellant heeft na ontvangst van de inzendformulieren en de testuitslagen zijn bezwaren niet nader gespecificeerd. Feitelijk heeft hij alleen gesteld dat hij fouten en verwisseling mogelijk acht. Appellant heeft niet gesteld en nog minder aannemelijk gemaakt dat bij de identificatie van zijn monsters zodanige fouten zijn gemaakt dat de twee positieve testuitslagen geen betrekking hebben op de uit zijn partij genomen monsters, aldus verweerder. Ook verweerder heeft daarvoor geen enkel aanknopingspunt gevonden.

Dat appellant het alternatief van nagenoeg geheel terugsnoeien van de Prunus en de stompen blootstellen aan weersinvloeden niet werkbaar en niet haalbaar acht, betekent naar de mening van verweerder niet dat hij in het kader van de bestrijding van Xanthomonas dat alternatief voor vernietiging niet had mogen bieden. Het gaat er om dat het alternatief vergelijkbare fytosanitaire waarborgen biedt voor de adequate bestrijding van Xanthomonas. Appellant heeft dus niets aangevoerd wat afdoet aan de juistheid van het besluit van 24 december 2009. De vraag of de termijn voor ruiming reëel is hangt af van de vraag of de planten redelijkerwijs binnen de gestelde termijn geruimd kunnen worden. Hoe lang de planten al op het bedrijf staan is volgens verweerder daarbij niet van belang. De termijn was overigens verlengd tot 9 januari 2010 en bovendien was appellant in de gelegenheid om voor de optie snoeien te kiezen, aldus verweerder.

De wetgever heeft niet gewild dat de vraag of nadelen al dan niet voor rekening van de aangeschrevene moeten blijven, betrokken zou worden in de besluitvorming over de maatregelen. Dat bij het nemen van het bestreden besluit niet tevens een schadeloosstelling is toegekend, levert daarom geen strijd op met het evenredigheidsbeginsel. Artikel 4 Plantenziektenwet vormt hiervoor een wettelijk kader. Ten aanzien van het verzoek van appellant om vergoeding van zijn schade wordt op de voet van dit artikel een besluit voorbereid.

3.2 In het verweerschrift heeft verweerder het volgende toegevoegd.

In de Fytorichtlijn staat Xanthomonas nog aangeduid onder zijn oude naam Xanthomonas campestris pv pruni (Smith) Dye. Verweerder is verplicht dit organisme uit te roeien, ook als deze latent aanwezig is. Het gaat erom dit organisme actief te bestrijden en wat appellant voorstaat, te weten om de planten over de ziekte heen te laten groeien, is naar de mening van verweerder het tegenovergestelde, namelijk stilzitten. Overigens was in dit geval de bacterie niet latent aanwezig, aangezien ook appellant aangeeft dat een aanzienlijk deel van de planten ernstig was aangetast en dat die aantastingen overal op het containerveld te zien waren. Er is terecht geen rekening gehouden met de beweerde omstandigheid van plantgoed van meer dan één herkomst. Een dergelijke mededeling heeft appellant nooit gedaan. Dat appellant pas in beroep aanvoert dat de planten op het containerveld afkomstig waren van meer leveranciers dan alleen H, is volgens verweerder in strijd met de goede procesorde. Dit had appellant in de bezwaarfase dienen aan te voeren om daarmee in het bestreden besluit nog rekening te kunnen houden. Dit had zelfs nog gekund als nader commentaar op het conceptverslag van de hoorzitting. Verweerder merkt op dat appellant de partij Prunus ook als één partij voor de keuring heeft aangemeld. De planten op het containerveld hadden bovendien een homogene samenstelling. Er waren geen onderscheidende kenmerken die konden duiden op het bestaan van meer partijen. Appellant heeft voor het nemen van het primaire besluit tegenover NAKTuinbouw, in het bezwaarschrift en in de hoorzitting, verklaard dat het plantgoed van de besmette planten was geleverd door H. Deels waren de planten opgekweekt uit materiaal van H, deels uit de daarvan genomen kopstekken. Appellant heeft er dus nooit erover gerept dat de planten op het containerveld deels door een andere leverancier waren geleverd. Appellant heeft alleen gewezen op een fysiek kenmerk van het containerveld, de doorsnijding van het containerveld met paden, waardoor volgens hem acht partijen waren ontstaan. Een enkele indeling in vakken maakt naar de mening van verweerder echter niet dat sprake is van meer partijen. Vóór de beroepsfase heeft appellant nooit betoogd dat hij het uitgangsmateriaal van meer leveranciers had betrokken en dat daarom sprake was van meer dan één partij. Voor de maatregelen was van groot belang dat de aantastingsverschijnselen overal in het containerveld te zien waren, en wel zodanig dat indien de aangetaste planten en de planten in een straal van 2 meter daaromheen waren geruimd, er geen planten zouden zijn overgebleven. Fytosanitair was dus sprake van één partij waarin een besmetting was aangetoond, zodat geen enkele aanleiding bestond voor NAKTuinbouw appellant erop te attenderen dat sprake zou kunnen zijn van meerdere partijen.

Een herbemonstering kan negatief zijn, omdat de bemonstering steekproefsgewijs gebeurt en de besmetting niet homogeen door een partij verspreid hoeft te zijn, waardoor het organisme bij een herbemonstering kan worden gemist. Onder verwijzing naar een uitspraak van het College van 27 februari 2003 (AWB 02/648, www.rechtspraak.nl, LJN AF6880) merkt verweerder op dat de omstandigheid dat een organisme niet in een monster wordt aangetroffen geen bewijs vormt dat dit organisme niet aanwezig is. Herbemonsteren om vast te stellen of een partij al dan niet besmet is, heeft daarom geen zin. Bovendien heeft de verwijdering van een aantal planten door appellant ertoe geleid dat herbemonstering zinloos is geworden, omdat de partijen niet meer compleet zijn en het goed mogelijk is dat de besmette planten zijn verwijderd. Appellant heeft tot slot op geen enkel moment laten weten dat hij een praktisch probleem had om de planten binnen de gestelde termijn te ruimen, aldus verweerder.

4. Het standpunt van appellant

4.1 Appellant heeft in beroep het volgende aangevoerd.

Niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de monsterzakjes niet per ongeluk zijn verwisseld. Bij de benaming van het monster is immers ook de verkeerde naam gebruikt, namelijk A, de vader van appellant.

Er zijn deskundigen die denken dat Xanthomonas altijd latent aanwezig is en dat Xanthomonas alleen naar boven komt als de plant zwakker is. Als de plant het naar zijn zin heeft kan die dus over die bacterie heengroeien. Bovendien stellen deze deskundigen dat de conditie van het blad achteruit gaat als de monsters te lang blijven liggen, wat een perfecte bodem is om Xanthomonas naar boven te halen.

Het zou volgens appellant ook kunnen dat een deel van het perceel is besmet met Pseudomonas, die hetzelfde beeld geeft. Het verschil is met het blote oog niet te constateren. Appellant heeft meerdere partijen plantgoed gebruikt op meerdere containervelden. Er is een duidelijk verschil te zien in besmetting. Er zijn velden waar de bladeren vrijwel helemaal eraf zijn en velden waar planten staan met enkele gaatjes erin. Tijdens het bezoek van NAKTuinbouw is niet gesproken over een ernstige gelijksoortige besmetting die er zou zijn geweest. Er is toen gesproken over de gevolgen voor het bedrijf van appellant. Het inspectiebezoek was ook onaangekondigd. Er was toen nog zeer weinig bekend over de ziekte. De keurmeester heeft appellant er niet op gewezen dat gesproken kan worden van meerdere percelen als er een pad tussen zit van 200 cm. Dan had appellant direct meerdere monsters laten nemen. Ook de dag erna heeft NAKTuinbouw daar met geen woord over gesproken, terwijl het voor de hand had gelegen dat NAKTuinbouw als deskundige appellant volledig en zorgvuldig had geïnformeerd. Die wetenschap was bij NAKTuinbouw immers bekend. Dit is appellant pas duidelijk geworden na een mail van 11 oktober 2009 van zijn teeltbegeleider en toen was het kwaad al geschied. NAKTuinbouw heeft zich er gemakkelijk vanaf gemaakt door maar twee monsters te nemen. Appellant heeft ook twijfels over de werkwijze van de keurmeesters. Hij stelt dat die vaak buitengewoon slordig te werk gaan. De keurmeesters hanteren allemaal hun eigen werkwijze, waardoor boomkwekers niet goed weten waar ze aan toe zijn. Appellant begreep op dat moment niet welke procedure normaal gevolgd moet worden en welke consequenties het één-en-ander heeft. Hij is nog nooit met een dergelijke situatie geconfronteerd. In dit geval heeft de keurmeester met zijn blote handen tweemaal een steekproef genomen en had hij geen overjas aan. Niet kan worden uitgesloten dat de keurmeester na het nemen van het eerste monster van de meest aangetaste partij de besmeting met Xanthomonas heeft overgebracht op het tweede monster. Meer monsters nemen was volgens appellant ook niet mogelijk, omdat de keurmeester maar één paar reservelaarzen bij zich had. Er is duidelijk niet voldoende tijd uitgetrokken voor een goed onderzoek en er is onvoldoende onderzocht om een goed beeld te vormen van de situatie. Door hem er niet bij te betrekken en hem niet volledig te informeren over de mogelijke gevolgen en de te volgen stappen is het besluit van verweerder naar de mening van appellant onzorgvuldig voorbereid. Appellant merkt op dat hij ook, anders dan verweerder doet voorkomen, niets heeft ondertekend. De aangifte heeft de keurmeester zelf ingevuld. Er is niet met hem overlegd, aldus appellant. De keurmeester heeft de aantallen geschat. Bovendien heeft appellant niet alle planten gesneden van de levering door H, maar ook van planten afkomstig van andere percelen. Appellant stelt dat hij ook bij andere plantkwekers plantgoed heeft gehaald waarvan ook stek is afgesneden. Hij heeft nooit gezegd dat de planten op alle acht containervelden van H afkomstig waren, maar slechts dat hij sinds een partij die van H afkomstig is last heeft van bladverlies. Bovendien heeft hij gezegd dat het daardoor leek dat de ziekte afkomstig was van H. De conclusie dat het één partij is klopt dus niet. Het plantgoed komt aantoonbaar niet uit één partij. Al is het wel zo dat de partij die er het slechtst uitziet van H afkomstig is. Dat het om meerdere partijen gaat wordt ook bewezen doordat er verschillende gradaties van aantasting waren. Als het één partij zou zijn geweest, dan zou de aantasting precies dezelfde zijn geweest. Verweerders standpunt ontbeert dus ook een voldoende draagkrachtige motivering. Gelet op het grote belang had verweerder niet kunnen volstaan met een aanname, maar had uitdrukkelijk navraag moeten doen voor het bepalen van het aantal benodigde monsters. Appellant betwist ook de opmerking van verweerder dat kopstekken zijn gemaakt, aangezien hij nooit kopstekken maakt van Prunus. Appellant kan ook geen verwijt worden gemaakt, nu blijkbaar H het besmette materiaal heeft geleverd. Appellant heeft ook niet de meest besmette planten weggehaald, maar gooit naar eigen zeggen in de rustige periode altijd de minder groeiende planten weg. Er is dus geen selectie gemaakt in het aantastingsbeeld. Het snoeien van alle planten is voor appellant tot slot geen optie, omdat het gesnoeid houden daarvan praktisch niet is uit te voeren. Door de strenge winter waren de planten bovendien bevroren tot in maart en was het dus niet mogelijk om te ruimen voor het einde van de termijn, aldus appellant.

4.2 In een brief van 13 januari 2011 heeft appellant een nadere beschrijving gegeven van de gang van zaken tijdens de controlebezoeken op 24 en 25 september 2009. Voorts heeft appellant bij deze brief verschillende nadere stukken gevoegd, waaronder facturen van diverse leveranciers voor door appellant in 2008 en 2009 aangeschaft kweekmateriaal.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Het College dient de vraag te beantwoorden of verweerder terecht de in het besluit van 24 december 2009 genoemde maatregelen heeft opgelegd. Deze maatregelen zijn gebaseerd op de vaststelling door verweerder dat de Prunus op het bedrijf van appellant was aangetast door Xanthomonas.

5.2 Het College ziet – in tegenstelling tot hetgeen appellant betoogt – geen aanleiding te veronderstellen dat de uitslagen van de onderzoeken van de monsters met monsternummers 04800507 en 04800494 geen betrekking hebben op de monsters die door de keurmeester zijn genomen van de Prunus op het bedrijf van appellant. Verweerder heeft uitgebreid uiteengezet welke werkwijze wordt gehanteerd om het verwisselen van monsters te voorkomen. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval die werkwijze niet is gevolgd of dat iets zodanig mis is gegaan tijdens het proces dat er niet van kan worden uitgegaan dat de monsters met PD-monsternummers 04800507 en 04800494 betrekking hebben op de planten van het bedrijf van appellant. Van belang is dat de monsternummers die op de keuringsrapportage voorkomen overeenkomen met de monsternummers die staan vermeld op de uitslagrapporten en op het zich in het dossier bevindende formulier Processtappen Diagnostiek. Hetgeen appellant heeft aangevoerd, te weten dat er iets fout is gegaan met de tenaamstelling en dat het dus ook met de monsters wel eens fout zou kunnen zijn gegaan, is onvoldoende om hieraan te twijfelen.

Het moet er derhalve voor worden gehouden dat de twee monsters, die na onderzoek positief bleken te zijn voor Xanthomonas, betrekking hebben op de Prunus van appellant.

5.3 Voorts heeft appellant naar het oordeel van het College onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat door de keurmeester tijdens het inspectiebezoek aan het bedrijf van appellant op 24 september 2009 niet aan de werkinstructie voor het nemen van monsters is voldaan. Het standpunt van appellant, dat het monster en dus de resultaten van het monsteronderzoek wellicht zijn beïnvloed door onjuist handelen van de keurmeester, volgt het College daarom evenmin.

5.4 Appellant betwist niet dat in de gehele hoeveelheid Prunus – zij het niet in gelijke mate – symptomen zichtbaar waren die wezen op een mogelijke aantasting door Xanthomonas. Appellant stelt zich echter op het standpunt dat het ook om een andere bacterie dan Xanthomonas zou kunnen gaan – te weten de Pseudomonas, die een soortgelijk ziektebeeld geeft –, zodat op basis van de twee genomen monsters niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat ook de overige Prunus is aangetast door Xanthomonas. Het geding spitst zich derhalve toe op de vraag of verweerder heeft kunnen volstaan met het nemen van twee monsters.

5.5 Dienaangaande overweegt het College het volgende.

Het College is niet gebleken dat het onderzoek zelf, dat uiteindelijk tot de diagnose Xanthomonas heeft geleid, op onzorgvuldige wijze is uitgevoerd. Onbestreden is dat de besmettingssymptomen in de gehele hoeveelheid Prunus zijn waargenomen. Bovendien leverden de twee monsters uit twee verschillende containervelden een positief resultaat op voor Xanthomonas. Niet gebleken is dat appellant tijdens het inspectiebezoek op 24 september 2009 of tijdens het bezoek de dag erna de keurmeester(s) heeft gewezen op feiten of omstandigheden die van belang zouden kunnen zijn voor de vaststelling van de aantasting door Xanthomonas, in het bijzonder het volgens appellant relevante gegeven dat hij het teeltmateriaal op de acht containervelden met Prunus van verschillende leveranciers had betrokken. De keurmeester is er op dat moment van uitgegaan – en heeft, bij gebreke van informatie die in een andere richting zou duiden, ook zonder verdere navraag daarnaar te doen, er vanuit mogen gaan – dat de Prunus afkomstig waren van één en dezelfde leverancier en dat het derhalve om één partij ging. Voor de keurmeester bestond, gelet op de onbestreden waarnemingen op de containervelden, op dat moment dan ook geen aanleiding om, ondanks de zijns inziens duidelijke situatie, meer dan twee monsters te nemen.

Daarbij acht het College van belang dat onbestreden is dat de Prunus al langere tijd, in ieder geval één groeiseizoen, bij appellant in het containerveld stonden. Ook mede gelet hierop is het niet onbegrijpelijk dat de keurmeester, zonder door appellant op de hoogte te zijn gebracht van relevante feiten en omstandigheden die in een andere richting zouden kunnen wijzen, voor de monstername heeft aangenomen dat de planten met vergelijkbare symptomen in de overige containervelden ook waren aangetast door Xanthomonas.

5.6 Dat appellant zich wellicht overvallen kan hebben gevoeld door het inspectiebezoek op 24 september 2009 en het bezoek van de dag erna, neemt niet weg dat bij hem al snel na deze bezoeken het bewustzijn had kunnen en moeten ontstaan dat hij de volgens hem relevante informatie over de herkomst van de Prunus als factor bij de vaststelling van de aard en omvang van de mogelijke aantasting van de Prunus nadrukkelijk naar voren moest brengen. Van hem, als ondernemer in de boomkwekerij, mag immers worden verwacht dat hij zich er van bewust is dat de herkomst van een gewas van belang kan zijn bij de vaststelling van de omvang van een aantasting met een bacterie of schimmel, terwijl voorts hij degene is die over de bedrijfsinformatie beschikt. Eerst in beroep heeft appellant aangevoerd dat hij de betreffende Prunus van meerdere leveranciers heeft betrokken. Dit is echter in een zodanig laat stadium dat verweerder met die informatie feitelijk geen heronderzoek meer kan verrichten, ook al zou inderdaad sprake zijn van verschillende partijen. Het had in de rede gelegen dat appellant deze informatie voor het einde van de in het besluit van 24 december 2009 genoemde termijn, maar in ieder geval vóórdat aan de maatregelen daadwerkelijk gevolg zou worden gegeven, ter kennis van verweerder zou hebben gebracht. Verweerder zou dan nog in staat zijn geweest aan die informatie gevolgen te verbinden, bijvoorbeeld door een aanvullend onderzoek in te stellen. Appellant heeft echter nagelaten bedoelde informatie tijdig te verstrekken, terwijl hij er in ieder geval reeds in de bezwaarfase, gelet op de hem in dat verband toegezonden stukken – onder meer gelet op de vermeldingen op het formulier Rapportage Keuringstoezicht van 24 september 2009 –, mee bekend kon zijn dat verweerder ervan uitging dat de Prunus van één leverancier – te weten H – afkomstig was. Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat verweerder ook na de inspectiebezoeken geen aanleiding hoefde te zien aanvullende monsters te nemen. Het achterwege laten van een dergelijk nader onderzoek tast dan ook niet de rechtmatigheid van het bestreden besluit aan.

5.7 Voor zover appellant heeft aangevoerd dat tussen de verschillende velden paden lagen van meer dan twee meter breed, doet dit naar het oordeel van het College niet af aan de constatering dat de symptomen zijn waargenomen in de gehele hoeveelheid Prunus op alle containervelden, met name gelet op het feit dat verweerder er, zoals overwogen, niet op bedacht hoefde te zijn dat de Prunus van verschillende leveranciers afkomstig waren.

5.8 Xanthomonas komt voor op de lijst met schadelijke organismen waarvoor de lidstaten op grond van artikel 16, eerste lid, van de Fytorichtlijn alle noodzakelijke maatregelen dienen te nemen om die uit te roeien of, indien dat niet mogelijk is, in te dijken. Verweerder was derhalve verplicht maatregelen te nemen om Xanthomonas uit te roeien. Het College stelt vast dat de maatregelen die verweerder appellant heeft aangezegd in overeenstemming zijn met de relevante bepalingen van het Besluit. Voor zover appellant heeft gesteld dat de aangezegde maatregelen onevenredig zijn, overweegt het College dat het het standpunt van verweerder onderschrijft dat het belang van een zo effectief mogelijke bestrijding van Xanthomonas dient te prevaleren boven het belang van appellant vrijelijk te beschikken over de Prunus. Voorts is van belang dat verweerder in het besluit van 24 december 2009 appellant de mogelijkheid heeft geboden een minder vergaande maatregel te treffen dan volledige verwijdering en vernietiging, te weten het afzagen en snoeien van de Prunus. Gelet op één en ander is van een onevenredige maatregel naar het oordeel van het College geen sprake.

5.9 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.

5.10 Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

6. De beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. B. Verwayen, mr. W.A.J. van Lierop en mr. E. Dijt, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 april 2011.

w.g. B. Verwayen w.g. P.H. Broier


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature