Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Inhoudsindicatie:

Bij het volgen van een uit ‘s Rijks kas bekostigde deeltijdopleiding bestaat er geen recht op een inkomensvoorziening ingevolge de WIJ.

Uitspraak



RECHTBANK AMSTERDAM

Sector Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11/1090 WIJ

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker],

wonende te [woonplaats]

verzoeker,

gemachtigde mr. M.H. Klijnstra,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Diemen,

verweerder,

gemachtigde mr. I. Weenink.

Procesverloop

Verzoeker heeft een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek hangt samen met het door verzoeker ingediende bezwaar tegen het besluit van verweerder van 27 januari 2011 (hierna: het bestreden besluit), waarbij de aanvraag van verzoeker om een werkleeraanbod en een daarbij behorende inkomensvoorziening is afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 maart 2011.

Verzoeker is vertegenwoordigd door mr. Klijnstra. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. Weenink.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gaat de voorzieningenrechter na of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de daarvoor vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van de verzoeker dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang.

1.1. Ten aanzien van het spoedeisend belang heeft verzoeker aangevoerd dat hij al gedurende enkele maanden over geen enkel inkomen beschikt, waardoor hij inmiddels een huurachterstand van drie maanden heeft opgelopen en de verhuurder met juridische stappen dreigt.

2. Verzoeker is een 25-jarige alleenstaande man met de Afghaanse nationaliteit. Hij verblijft sinds januari 2003 in Nederland en heeft per 26 maart 2009 een verblijfstatus, asiel bepaalde tijd. Voor de toepassing van de Wet Investering in Jongeren (WIJ) wordt hij gelijkgesteld met een Nederlander. Verzoeker heeft zijn voltijd studie HBO international business & management aan de Hogeschool van Amsterdam omgezet in een deeltijd studie, waardoor hij geen recht meer heeft op studiefinanciering. Reden voor deze wijziging was dat hij, gelet op zijn leeftijd en achtergrond, geen contact had met zijn jongere studiegenoten. De overstap is gedaan op advies van zijn psycholoog.

2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verzoeker een HBO studie volgt aan de Hogeschool van Amsterdam, welke opleiding wordt bekostigd uit ’s Rijks kas. In artikel 23, lid 1, onder a, van de Wet Investering in Jongeren (WIJ) is bepaald dat de jongere die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt geen recht heeft op een werkleeraanbod. Omdat het recht op een WIJ-inkomensvoorziening is gekoppeld aan het recht op een werkleeraanbod, komt verzoeker evenmin in aanmerking voor een inkomensvoorziening, aldus het bestreden besluit.

2.1. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat het hebben van een werkleeraanbod geen voorwaarde is voor een inkomensvoorziening in de zin van de WIJ.

3. Met ingang van 1 juli 2010 is de WIJ in werking getreden. Deze wet heeft betrekking op jongeren tot 27 jaar.

3.1. Ingevolge artikel 5 van de WIJ wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

– inkomensvoorziening: de inkomensvoorziening, bedoeld in artikel 2 4;

– werkleeraanbod: het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen scholing, opleiding of sociale activering alsmede ondersteuning bij arbeidsinschakeling.

In het tweede lid van artikel 5 is bepaald dat onder scholing of opleiding als bedoeld in het eerste lid niet wordt verstaan uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs.

3.2. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de WIJ bepaalt dat desgevraagd recht heeft op een werkleeraanbod: de jongere die zich in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 26 jaar bevindt en wiens in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de inkomensvoorzieningsnorm waarbij voor het in aanmerking te nemen inkomen het inkomen van de echtgenoot buiten beschouwing wordt gelaten.

3.3. In artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, van de WIJ is bepaald dat de jongere die

uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt geen recht op een werkleeraanbod heeft.

3.4. Artikel 24 van de WIJ luidt – onder meer – als volgt:

1. De jongere van 18 jaar of ouder, die een aanvraag als bedoeld in artikel 14 heeft ingediend, heeft recht op een inkomensvoorziening indien:

a. er geen in aanmerking te nemen vermogen is, en

b. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de inkomensvoorzieningsnorm.

2. De inkomensvoorziening wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht is ontstaan, te rekenen vanaf de datum van de aanvraag, bedoeld in artikel 1 4.

3. Artikel 13, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

4. Indien en zolang er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jongere zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen, kan het college:

a. aan de inkomensvoorziening de verplichting verbinden dat de jongere eraan meewerkt dat het college in naam van de jongere noodzakelijke betalingen uit de toegekende inkomensvoorziening verricht;

b. de inkomensvoorziening in natura verstrekken.

3.5. In art 25, eerste lid, van de WIJ is bepaald dat het college het recht op een inkomensvoorziening ambtshalve vaststelt, gelijktijdig met de vaststelling van het recht op een werkleeraanbod.

3.6. In artikel 42 van de WIJ is - onder meer - bepaald dat geen recht op een inkomensvoorziening bestaat:

a. indien de jongere het werkleeraanbod heeft geweigerd;

b. voor zover de jongere of zijn gezin een beroep kan doen op een naar zijn aard en doel als passend en toereikend aan te merken voorziening buiten deze wet, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven;

c. voor zover uit houding en gedragingen van de jongere ondubbelzinnig blijkt dat deze de verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5, niet wil nakomen;

d. indien de jongere wegens werkstaking of uitsluiting niet deelneemt aan de arbeid, voor zover diens gebrek aan middelen daarvan het gevolg is;

e. indien de jongere per kalenderjaar langer dan dertien weken verblijf houdt buiten Nederland, dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland;

f. indien het werkleeraanbod op grond van artikel 21 is ingetrokken, tenzij het werkleer-aanbod is ingetrokken uitsluitend omdat het college van oordeel is dat om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet kan worden gevergd dat de jongere uitvoering geeft aan het werkleeraanbod;

g. indien de jongere rechtens zijn vrijheid is ontnomen;

h. indien de jongere zijn militaire of vervangende dienstplicht vervult;

i. gedurende de periode dat het recht op een werkleeraanbod is opgeschort;

j. indien de jongere 18, 19 of 20 jaar is en in een inrichting verblijft;

k. indien de jongere een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen kunstenaars ontvangt of indien hij is gehuwd met een persoon die een zodanige uitkering ontvangt;

l. indien de jongere onbetaald verlof geniet als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Werkloosheidswet of indien de jongere gehuwd is met een zodanig persoon, voor zover diens gebrek aan middelen daarvan het gevolg is, tenzij de jongere alleenstaande ouder is en hij verlof geniet als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg;

m. indien de jongere een zelfstandige is die aanspraak kan maken op bijstand op grond van artikel 78f van de Wet werk en bijstand ;

n. indien de jongere van het werkleeraanbod is uitgesloten op grond van artikel 2 2.

4. Aan de voorzieningenrechter ligt ter beoordeling voor of verweerder verzoekers aanvraag voor een inkomensvoorziening ingevolge de WIJ terecht heeft afgewezen.

4.1. Zowel verzoeker als verweerder hebben verwezen naar twee – tegenstrijdige – uitspraken van de rechtbanken ten aanzien van de vraag of degene die een (deeltijd)opleiding bij een uit ’s Rijks kas bekostigde instelling volgt, aanspraak kan maken op een inkomensvoorziening ingevolge de WIJ. Verweerder heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Haarlem van 22 september 2010, geregistreerd onder procedurenummer AWB 10/3334 WIJ, waarbij de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat indien een betrokkene geen recht op een werkleeraanbod heeft omdat hij uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt dit betekent dat er dan ook geen recht op een inkomensvoorziening bestaat. (Deze uitspraak is niet gepubliceerd op rechtspraak.nl, maar opgenomen in het Schulinck handboek WIJ.)

Verzoeker heeft zich beroepen op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 27 september 2010 (LJN: BO4078), waarbij de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de artikelen 24 en 42 van de WIJ niet de afwijzingsgrond inschrijving bij ’s Rijks kas bekostigd onderwijs of de weigering van een werkleeraanbod kennen.

4.2. Verzoeker is ingeschreven bij de Hogeschool van Amsterdam, aanvankelijk voor een voltijdopleiding. In september 2010 heeft hij op advies van zijn studieadviseur en de behandelend psychiater de overstap naar een deeltijdstudie gemaakt. Omdat hij de opleiding in deeltijd volgt is er naar verzoeker stelt geen recht op studiefinanciering. Vast staat dat verzoeker uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt. Nu verzoeker uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt, heeft verweerder terecht vastgesteld dat verzoeker op grond van artikel 23, eerste lid, aanhef en onder a, van de WIJ geen recht op een werkleeraanbod heeft.

4.3. Uit de systematiek van de hiervoor weergegeven bepalingen dient de jongere die aanspraak wil maken op een inkomensvoorziening recht te hebben op een werkleeraanbod. Gelet op de koppeling die uit artikel 25, van de WIJ naar voren komt tussen een werkleeraanbod en een inkomensvoorziening, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om de jongere alleen een inkomensvoorziening te verschaffen in geval er sprake is van een werkleeraanbod. Alleen in de situatie dat een werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, of dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert, is een inkomensvoorziening gegarandeerd. In de situatie als hier aan de orde is waarin geen recht op een werkleeraanbod bestaat omdat de betrokkenen uit ’s Rijks kad bekostigd onderwijs volgt, bestaat geen recht op een inkomensvoorziening.

4.4. Dat verzoeker, omdat hij een deeltijdopleiding volgt, geen recht heeft op studiefinanciering en evenmin in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering maakt, gelet op de tekst van de WIJ, niet dat verzoeker recht heeft op een inkomensvoorziening ingevolge deze wet.

4.5. De voorzieningenrechter is daarmee voorlopig van oordeel dat verweerders afwijzing van de inkomensvoorziening in het kader van de WIJ stand zal houden. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening daarom afwijzen. Voor een proceskostenveroordeling wordt geen aanleiding gezien.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Rooij, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van

mr. N. van Slooten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 april 2011.

de griffier de voorzieningenrechter

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Afschrift verzonden op:

D: B

SB


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde jurisprudentie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature