Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaatsen:

Deze rechterlijke uitspraak is tegenwoordig bekend onder ECLI:NL:RVS:2011:BQ2678 , LJN BQ2678

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 10 november 2009 heeft het college van gedeputeerde staten aan HKS een oprichtingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor een inrichting voor het sorteren, bewerken en opslaan van ferro en non-ferro schroot en het opslaan van gevaarlijk afval zoals loodaccu's en grondkabels aan de Havenweg 1 te 's-Gravendeel. Het besluit is op 16 november 2009 ter inzage gelegd.

Uitspraak



200909745/1/M1.

Datum uitspraak: 27 april 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te Dordrecht,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HKS Scrap Metals B.V., gevestigd te 's-Gravendeel, gemeente Binnenmaas,

3. [appellant sub 3], wonend te 's-Gravendeel, gemeente Binnenmaas,

4. het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht, gevestigd te Dordrecht,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2009 heeft het college van gedeputeerde staten aan HKS een oprichtingsvergunning verleend als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor een inrichting voor het sorteren, bewerken en opslaan van ferro en non-ferro schroot en het opslaan van gevaarlijk afval zoals loodaccu's en grondkabels aan de Havenweg 1 te 's-Gravendeel. Het besluit is op 16 november 2009 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2009, HKS bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2009, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2009, en het college van burgemeester en wethouders bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2009, beroep ingesteld.

Door [appellant sub 3] zijn de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 19 januari 2010.

Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. HKS heeft haar zienswijze daarop naar voren gebracht.

HKS en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2010, waar [appellant sub 1] en anderen, van wie [appellant sub 1] in persoon, HKS, vertegenwoordigd door mr. A.H. Gaastra en mr. M.H.W. Bodelier, advocaten te Haarlemmermeer, en A. Koppejan en ing . H. Wijnmalen, [appellant sub 3], in persoon, het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. A. Soons de Meester en E. Hoff, beiden werkzaam bij de gemeente, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door

mr. ir. H.C.A.M. Vermeulen, J.E. te Pas en ir. L.P.M. Hertsig, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

Algemeen

2.1. Bij het bestreden besluit heeft het college van gedeputeerde staten aan HKS een oprichtingsvergunning verleend vanwege het verlopen zijn van de eerder op 18 mei 1999 aan haar verleende vergunning.

Omvang beroep [appellant sub 3]

2.2. [appellant sub 3] heeft ter zitting verklaard dat de opmerkingen in zijn beroepschrift over het in de vergunning ontbreken van voorschriften die emissie-eisen stellen aan het uittredende grof stof en de invloed van een stapelhoogte van 18 meter op de stofverspreiding, niet als beroepsgronden zijn bedoeld.

Algemeen toetsingskader

2.3. Artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu kan worden geweigerd. Het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel bepaalt dat de vergunning in ieder geval wordt geweigerd indien door verlening daarvan niet kan worden bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.

Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.

Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.

Stof

2.4. Volgens HKS is voorschrift 8.6 onduidelijk, in strijd met de Nederlandse emissierichtlijn lucht, niet handhaafbaar en niet naleefbaar, gelet op sommige laad- en losactiviteiten binnen de inrichting, waarbij stof kan vrijkomen. Bovendien kan het voorschrift leiden tot onveilige situaties.

2.4.1. Ingevolge voorschrift 8.6 dient bij het overladen van stuifgevoelige (afval)stoffen (S4 en S5) in de open lucht (met uitzondering van lichterbelading) de valhoogte van de (afval)stoffen te worden beperkt tot minder dan 1 meter en dient dit zo mogelijk automatisch te worden geregeld.

2.4.2. Volgens het deskundigenbericht is voorschrift 8.6 niet toereikend ten aanzien van een aantal laad- en losactiviteiten die binnen de inrichting plaatsvinden; hiervoor zouden meer op de specifieke bedrijfsvoering gerichte en naleefbare voorschriften moeten worden opgenomen.

Het college van gedeputeerde staten heeft in het verweerschrift en ter zitting, onder verwijzing naar hetgeen in het deskundigenbericht hierover is opgemerkt, erkend dat voorschrift 8.6 niet toereikend is.

Gelet hierop is het bestreden besluit wat het aan de vergunning verbonden voorschrift 8.6 betreft in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht .

Deze beroepsgrond slaagt.

Geluid algemeen

2.5. Ter voorkoming dan wel beperking van geluidhinder, veroorzaakt door het in werking zijn van de inrichting, heeft het college van gedeputeerde staten in de voorschriften 7.2, 7.3, 7.4 en 7.5 voor de inrichting grenswaarden gesteld voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau. De grenswaarden gelden voor de in deze voorschriften nader genoemde beoordelingspunten die, voor zover hier van belang, zijn bepaald als referentiepunten Maasdamseweg en Wielhovenstraat en zijn bepaald ter plaatse van een aantal woningen aan de Mijlweg en de woning Viltweg 5. De ligging van de beoordelingspunten is aangeduid op figuur 1 van het akoestisch rapport van WNP raadgevende ingenieurs van 6 januari 2009, dat deel uitmaakt van de aanvraag om vergunning.

De inrichting van HKS is gesitueerd in de directe nabijheid van bedrijventerrein Mijlpolder. De woningen aan de Mijlweg en de woning Viltweg 5, die in de geluidvoorschriften als referentiepunten zijn bepaald, zijn bedrijfswoningen die op genoemd bedrijventerrein zijn gelegen. De dichtst bij de inrichting gelegen woningen van derden, zijnde woningen die niet op een bedrijventerrein zijn gelegen, zijn woningen waarvoor in de geluidvoorschriften de referentiepunten Maasdamseweg en Wielhovenstraat zijn bepaald.

2.5.1. Het college van gedeputeerde staten heeft bij de beoordeling van de geluidaspecten van de inrichting de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening, oktober 1998 (hierna: de Handreiking) als uitgangspunt gehanteerd. Voor bestaande bedrijven geldt blijkens de Handreiking dat bij herziening van vergunningen de richtwaarden steeds opnieuw worden getoetst.

Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau geldt dat overschrijding van de richtwaarden mogelijk is tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Overschrijding van het referentieniveau van het omgevingsgeluid tot een maximum van 55 dB(A) etmaalwaarde kan volgens de Handreiking in sommige gevallen toelaatbaar worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces, waarbij de geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol dienen te spelen. Daarbij geldt steeds dat een verhoging van de richtwaarden alleen kan worden toegestaan na toepassing van het ALARA-beginsel, inmiddels in de Wet milieubeheer vervangen door de toepassing van het beginsel dat gebruik moet worden gemaakt van de beste beschikbare technieken.

In paragraaf 5.9 van de Handreiking is vermeld dat voor bedrijfswoningen op een niet-gezoneerd terrein voor het langtijdgemiddelde geluidniveau moet worden gestreefd naar een geluidbelasting van 55 dB(A) en dat 65 dB(A) voor de dagperiode als maximaal moet worden gezien.

Voor het maximale geluidniveau gelden blijkens de Handreiking aanbevolen grenswaarden van 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.

Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau algemeen

2.6. Volgens [appellant sub 3] is het college van gedeputeerde staten in het bestreden besluit bij de toepassing van de Handreiking ten onrechte uitgegaan van een bestaande situatie met bestaande rechten. Omdat de eerder ten behoeve van de inrichting verleende vergunning is vervallen, is de aanvraag om een revisievergunning terecht beschouwd als een aanvraag om een oprichtingsvergunning en moet derhalve worden uitgegaan van een oprichtingssituatie.

2.6.1. Naar het oordeel van de Afdeling betekent het feit dat geen sprake is van bestaande rechten, als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer , niet dat het college van gedeputeerde staten bij de beoordeling van de aanvraag om vergunning de omstandigheid dat de inrichting reeds langere tijd op basis van een rechtsgeldige vergunning op de onderhavige locatie in werking is geweest, zonder meer geheel buiten beschouwing had moeten laten. Voor die beoordeling heeft het college van gedeputeerde staten in redelijkheid mogen uitgaan van de omvang van de inrichting zoals deze destijds was vergund en de beperkingen waaronder de vergunning van 18 mei 1999 was verleend. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de omvang van de inrichting ten opzichte van de eerder vergunde situatie niet gewijzigd en is de onderhavige vergunning onder verdergaande beperkingen verleend dan de vergunning uit 1999. In hoeverre het college van gedeputeerde staten de Handreiking juist heeft toegepast, zal bij de bespreking van de overige beroepsgronden worden betrokken.

Deze beroepsgrond faalt.

Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van bedrijfswoningen

2.7. [appellant sub 3] heeft bezwaar tegen het voor de woning Viltweg 5 voor de avondperiode toestaan van een grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 55 dB(A). Volgens [appellant sub 3] is in bestaande situaties alleen een toename mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Nu het referentieniveau van het omgevingsgeluid fors wordt overschreden, had de vergunning volgens hem niet mogen worden verleend.

2.7.1. Het college van gedeputeerde staten heeft ter plaatse van de bedrijfswoning van derden, gelegen aan Viltweg 5, voor de avondperiode een grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 55 dB(A) gesteld.

Hoewel hiermee de richtwaarde uit paragraaf 5.9 van de Handreiking van 50 dB(A) voor de avondperiode met 5 dB(A) wordt overschreden, heeft het college van gedeputeerde staten een dergelijke overschrijding toelaatbaar geacht. Het college van gedeputeerde staten heeft hierbij in aanmerking genomen dat ten aanzien van deze bedrijfswoning wel aan de grenswaarde voor de avondperiode van 60 dB(A) uit paragraaf 5.9 van de Handreiking wordt voldaan en voldoende is gebleken dat HKS technisch gezien geen mogelijkheden heeft het geluidniveau verder te reduceren en dat de kosten die gepaard gaan met het realiseren van een hoger geluidscherm dan reeds aanwezig is, die worden geraamd op € 2.800.000,00, buitenproportioneel moeten worden geacht.

2.7.2. Dat de met een eventuele verhoging van het containerscherm gepaard gaande kosten € 2.800.000,00 bedragen is niet weersproken.

Voorts kan uit het deskundigenbericht worden afgeleid dat de in de inrichting ter beperking van geluidhinder getroffen maatregelen overeenkomen met de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken. Om een verdere reductie van geluid te kunnen verkrijgen, zou aan de westzijde van de inrichting een hoger geluidscherm moeten worden gerealiseerd. Gelet op hetgeen hierover in het deskundigenbericht is opgemerkt, is voldoende aannemelijk geworden dat het verhogen van het thans in de inrichting aanwezige containerscherm uit een oogpunt van veiligheid niet haalbaar is. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college van gedeputeerde staten onder genoemde omstandigheden de ter plaatse van de bedrijfswoning Viltweg 5 gestelde grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in redelijkheid toereikend kunnen achten.

De door [appellant sub 3] gestelde omstandigheid dat met de gestelde grenswaarde het referentieniveau van het omgevingsgeluid fors wordt overschreden, kan, wat daarvan ook zij, daaraan niet afdoen.

Deze beroepsgrond faalt.

Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaatse van woningen gelegen buiten een industrieterrein

2.8. [appellant sub 1] en anderen betogen dat ter plaatse van de woningen van het buurtschap Wieldrecht, gelegen ten zuidoosten van de inrichting, regelmatig ernstige geluidhinder van het in werking zijn van de inrichting wordt ondervonden. Om te kunnen voldoen aan de richtwaarde voor de avondperiode van 45 dB(A) en het ter plaatse heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid van eveneens 45 dB(A), dient de geluidemissie van de inrichting met 2 dB(A) te worden gereduceerd. [appellant sub 1] en anderen zijn van mening dat het aanbrengen van een geluidscherm, dat tot deze benodigde reductie kan leiden en waarvan de kosten voor het realiseren daarvan volgens het college van gedeputeerde staten worden geraamd op € 550.000,00, noodzakelijk is om een aanvaardbaar geluidniveau te bereiken.

[appellant sub 3] betoogt dat voor de woningen gelegen buiten het bedrijventerrein voor de avondperiode ten onrechte een grenswaarde wordt toegestaan van 50 dB(A). Aangezien de richtwaarde voor de avondperiode van 45 dB(A) voor de woningen gelegen ten zuiden van de Maasdamseweg en de woningen in Wieldrecht met 2 dB(A) wordt overschreden en het ter plaatse van deze woningen heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid met 4 respectievelijk 2 dB(A) wordt overschreden, had het college de gevraagde vergunning volgens [appellant sub 3] niet mogen verlenen. Hij betoogt voorts dat door het college van gedeputeerde staten ten onrechte geen meting van het referentieniveau van het omgevingsgeluid in de richting van zijn woning [locatie] te 's-Gravendeel heeft plaatsgevonden en dat met behulp van bouwtekeningen of een meting in zijn woning bepaald had moeten worden dat de aanname dat het geluidisolerend niveau van een woning 20 dB(A) bedraagt, juist is.

Het college van burgemeester en wethouders betoogt dat in de representatieve bedrijfssituatie voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau voor de avondperiode een te hoge grenswaarde is vergund, omdat dit is gebaseerd op onjuiste metingen van het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse van woningen van derden. Het college van burgemeester en wethouders voert hiertoe aan dat ten onrechte bij één windrichting is gemeten, hetgeen in strijd is met de richtlijn IL-HR-15-01. Uit een in opdracht van het college van burgemeester en wethouders uitgevoerde meting blijkt dat het referentieniveau in de gemeente Binnenmaas 40,5 dB(A) bedraagt en in de gemeente Dordrecht 41,5 dB(A), terwijl het college van gedeputeerde staten is uitgegaan van een referentieniveau van 44,8 dB(A).

2.8.1. Het college van gedeputeerde staten heeft ter plaatse van de woningen van derden, gelegen ten zuiden van de Maasdamseweg en in Wieldrecht, voor de avondperiode grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 47 dB(A) toereikend geacht. Het college van gedeputeerde staten heeft de woonomgevingen waar genoemde woningen zijn gelegen, gekarakteriseerd als een "woonwijk in de stad", waarvoor volgens de Handreiking een richtwaarde geldt van 50 dB(A) als etmaalwaarde. Het referentieniveau van het omgevingsgeluid gedurende de avondperiode bedraagt volgens het college van gedeputeerde staten ter plaatse van de woningen gelegen ten zuiden van de Maasdamseweg 43 dB(A) en ter plaatse van de woningen in Wieldrecht 45 dB(A). Het college van gedeputeerde staten acht de voor de avondperiode gestelde grenswaarden toelaatbaar op grond van een door hem uitgevoerd bestuurlijk afwegingsproces en heeft hierbij betrokken dat voor de avondperiode een grenswaarde van 50 dB(A) wordt gerespecteerd. Het college van gedeputeerde staten heeft hierbij verder in aanmerking genomen dat een eventuele geluidreductie niet is te verwezenlijken door stillere apparatuur binnen de inrichting. Het oprichten van een geluidscherm kan niet gelden als een voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare techniek, mede gezien de daarvoor benodigde investering van circa € 550.000,00, in relatie tot de betrekkelijk geringe reductie van 2 dB(A) die daarmee kan worden bereikt. Daarom is een geluidscherm niet voorgeschreven.

2.8.2. Ten aanzien van de woningen gelegen ten zuiden van de Maasdamseweg, waarvoor in de vergunningvoorschriften het referentiepunt Maasdamseweg is bepaald, blijkt uit het deskundigenbericht dat de karakterisering van deze woonomgeving als een "woonwijk in de stad", waarvoor een richtwaarde geldt van 50 dB(A), gelet op de ligging van deze woningen langs een vrij drukke weg, niet onjuist is. Dit betekent dat met de toegestane grenswaarde voor de avondperiode van 47 dB(A) de richtwaarde voor de avondperiode met 2 dB(A) wordt overschreden. Zoals hiervoor in r.o. 2.7.2. is overwogen, komen de in de inrichting ter beperking van geluidhinder getroffen maatregelen overeen met de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken.

Uit het deskundigenbericht blijkt voorts dat ter verdere beperking van geluidhinder ter plaatse van de woningen gelegen ten zuiden van de Maasdamseweg een geluidscherm van de oostgrens naar de westgrens over het terrein van de inrichting zou moeten worden aangebracht. Zoals in het deskundigenbericht wordt opgemerkt, zou een dergelijk scherm het transport binnen de inrichting onmogelijk maken. De Afdeling ziet geen aanleiding aan de juistheid hiervan te twijfelen.

Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van mening dat het college van gedeputeerde staten zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat een verdere reductie van het geluid in de avondperiode, ten einde ter plaatse van de woningen gelegen ten zuiden van de Maasdamseweg te kunnen voldoen aan de richtwaarde van 45 dB(A), in redelijkheid niet van HKS kan worden gevergd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college van gedeputeerde staten onder genoemde omstandigheden de ter plaatse van de woningen gelegen ten zuiden van de Maasdamseweg gestelde grenswaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in redelijkheid toereikend kunnen achten.

De door [appellant sub 1] en anderen en door [appellant sub 3] gestelde omstandigheid dat met de ter plaatse van bedoelde woningen gestelde grenswaarde het referentieniveau van het omgevingsgeluid wordt overschreden, kan daaraan niet afdoen.

Deze beroepsgronden falen.

2.8.3. Volgens het college van gedeputeerde staten krijgt de woning van [appellant sub 3] aan [locatie] te 's-Gravendeel voldoende bescherming tegen geluidhinder, aangezien deze woning achter de woningen gelegen ten zuiden van de Maasdamseweg op een afstand van ongeveer 700 meter van de inrichting is gelegen. De isolatiewaarde van de woning [locatie] te 's-Gravendeel heeft het college van gedeputeerde staten, uitgaande van het soort en type woning gesteld op 20 dB.

2.8.4. Uit het deskundigenbericht blijkt dat de woning [locatie] te 's-Gravendeel een goed onderhouden woning betreft ten aanzien waarvan ervan mag worden uitgegaan dat deze een isolatiewaarde heeft van ten minste 20 dB. In de van de zijde van HKS bij brief van 14 oktober 2010 toegezonden reactie van WNP raadgevende ingenieurs is vermeld dat uit een aanvullende berekening van de geluidimmissie is gebleken dat de geluidbelasting veroorzaakt door de inrichting, bij de woning [locatie] te 's-Gravendeel in de avondperiode ten hoogste 42 dB(A) bedraagt. Wordt in de berekening daarbij aanvullend rekening gehouden met de geluidverzwakking in de woonwijk - Dhuis volgens de handleiding GF-HR-01-05 van het ministerie van V.R.O.M. - van ongeveer 3 dB, dan resteert een geluidbelasting op bedoelde woning van 39 dB(A), aldus genoemde reactie van WNP raadgevende ingenieurs. De Afdeling ziet geen aanleiding aan de juistheid van de conclusie in het deskundigenbericht en de in opdracht van HKS door WNP raadgevende ingenieurs gemaakte berekening te twijfelen en neemt hierbij in aanmerking dat de juistheid hiervan niet gemotiveerd is weersproken.

2.8.5. Gelet op het vorenstaande faalt de beroepsgrond van [appellant sub 3] dat geen meting van het referentieniveau van het omgevingsgeluid in de richting van zijn woning heeft plaatsgevonden, daargelaten of het verrichten van een dergelijke meting in dit geval aangewezen was en faalt tevens de beroepsgrond met betrekking tot de isolatiewaarde van zijn woning. Nu de geluidbelasting ter plaatse van de woning [locatie] te 's-Gravendeel minder bedraagt dan de toegestane 47 dB(A), die het college van gedeputeerde staten, gelet op hetgeen in r.o. 2.8.2. is overwogen, in redelijkheid toereikend heeft kunnen achten, heeft het college van gedeputeerde staten de bescherming van de woning van [appellant sub 3] tegen geluidhinder eveneens in redelijkheid toereikend kunnen achten.

2.8.6. Ten aanzien van de woningen gelegen in Wieldrecht, waarvoor in de vergunningvoorschriften het referentiepunt Wielhovenstraat is bepaald, blijkt uit het deskundigenbericht dat de karakterisering van deze woonomgeving als een "woonwijk in de stad", gelet op de ligging van deze woningen in de nabijheid van het gezoneerde industrieterrein 'Groote Lindt/Dordt West' en het daarmee gepaard gaande af- en aanrijdend verkeer, niet onjuist is. Voor deze woningen geldt een richtwaarde van 50 dB(A) voor de dag- en 45 dB(A) voor de avondperiode, Dit betekent dat met de toegestane grenswaarde voor de avondperiode van 47 dB(A) de richtwaarde voor de avondperiode met 2 dB(A) wordt overschreden. Zoals hiervoor in r.o. 2.7.2. is overwogen, komen de ter beperking van geluidhinder in de inrichting getroffen maatregelen overeen met de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken.

In het bestreden besluit heeft het college van gedeputeerde staten overwogen dat ter verdere beperking van de geluidemissie geluidschermen aan de oostzijde van de inrichting zullen moeten worden geplaatst ten einde ter plaatse van de woningen gelegen in Wieldrecht een reductie van 2 dB(A) te kunnen bereiken. Het college van gedeputeerde staten is in verband hiermee nagegaan welke afmetingen dergelijke schermen zouden moeten hebben. Hierbij is geconcludeerd dat twee geluidschermen nodig zijn, één met een lengte van 110 meter en een hoogte van 11 meter en één met een lengte van 20 meter en een hoogte van 10 meter. Gelet op de hiermee gepaard gaande kosten van € 550.000,00, kan een dergelijke investering volgens het college van gedeputeerde staten in redelijkheid niet van HKS worden gevergd.

2.8.7. Uit het deskundigenbericht blijkt dat in het akoestisch onderzoek van WNP raadgevende ingenieurs, waarvan het rapport van 6 januari 2009 deel uitmaakt van de aanvraag om vergunning, voor de mogelijk te treffen maatregelen ter verdere beperking van de geluidemissie van de inrichting vooral is gekeken naar de westzijde van de inrichting en de betekenis daarvan voor de bedrijfswoningen gelegen op het bedrijventerrein en de woningen gelegen in 's-Gravendeel. In het akoestisch onderzoek is geen onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van het treffen van geluidreducerende maatregelen aan de oostzijde van de inrichting, als gevolg waarvan ter plaatse van woningen gelegen in Wieldrecht voor de avondperiode aan een richtwaarde van 45 dB(A) voldaan zou kunnen worden.

In het deskundigenbericht wordt vervolgens geconcludeerd dat de door het college van gedeputeerde staten in het bestreden besluit gegeven motivering dat de met de realisering van bedoelde geluidschermen gepaard gaande kosten van € 550.000,00 niet als een maatregel gezien kan worden die valt onder de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken, in dit geval nogal summier is. Verder wordt opgemerkt dat in dit verband niet is onderzocht of een geluidscherm in de vorm van zeecontainers, zoals elders in de inrichting als geluidwerende voorziening wordt toegepast, mogelijk goedkoper is.

2.8.8. De Afdeling ziet geen aanleiding aan de juistheid van de bevindingen in het deskundigenbericht te twijfelen. In het licht hiervan is de Afdeling van oordeel dat het college van gedeputeerde staten onvoldoende heeft gemotiveerd dat het een grenswaarde van 47 dB(A) voor de avondperiode ter plaatse van de woningen gelegen in Wieldrecht op grond van een in het licht van de Handreiking uitgevoerd bestuurlijk afwegingsproces, waarbij de geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol dienen te spelen en toepassing moet worden gegeven aan de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken, toereikend heeft kunnen achten. Het college van gedeputeerde staten zal hierbij tevens moeten onderzoeken of en zo ja welke mogelijkheden er zijn om in het belang van de bescherming van het milieu ter plaatse van genoemde woningen een verdere beperking van de geluidemissie te kunnen bewerkstelligen. Verder is in dit verband mogelijk van belang de van de zijde van HKS bij brief van 14 oktober 2010 toegezonden reactie van WNP raadgevende ingenieurs waarin is betoogd dat met de realisatie van de door het college van gedeputeerde staten genoemde geluidschermen door ongewenste reflecties de geluidbijdrage in de richting van de bedrijfswoningen Mijlpolder en overige woningen in de gemeente 's-Gravendeel weer zouden toenemen.

Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht .

Deze beroepsgronden slagen.

2.8.9. Voor zover het college van burgemeester en wethouders heeft betoogd dat het college van gedeputeerde staten zich heeft gebaseerd op onjuiste metingen van het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse van woningen van derden, gelegen in de woonwijk Wieldrecht, overweegt de Afdeling het volgende.

In het bestreden besluit is in het kader van de motivering van de toegestane grenswaarden het referentieniveau van het omgevingsgeluid uitsluitend bepaald. Nu de gekozen richtwaarden door het college van burgemeester en wethouders niet worden betwist en het referentieniveau aansluit bij de richtwaarden en mogelijk lager ligt, wordt in het deskundigenbericht opgemerkt dat van minder belang is dat mogelijk niet volgens de richtlijn IL-HR-15-01 zou zijn gemeten. Het college van burgemeester en wethouders heeft ter zitting verklaard zich te kunnen vinden in de bevindingen van het deskundigenbericht op dit punt, zodat op dit punt geen aanleiding bestaat het bestreden besluit onrechtmatig te achten.

De beroepsgrond faalt.

Maximale geluidniveau

2.9. Volgens het college van burgemeester en wethouders worden in de avondperiode in de representatieve bedrijfssituatie maximale geluidniveaus vergund die hoger zijn dan de grenswaarde van 65 dB(A) uit paragraaf 3.2 van de Handreiking. Het college van burgemeester en wethouders meent dat in de overwegingen van het bestreden besluit hiervoor ten onrechte is aangesloten bij de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2006 in zaak nr. 200507025/1, omdat het in die situatie ging om een incidentele bedrijfssituatie.

[appellant sub 3] betoogt dat ten aanzien van het maximale geluidniveau ten onrechte een overschrijding van de grenswaarde uit de Handreiking wordt vergund en dat hiervoor geen beroep op bestaande rechten kan worden gedaan. In die zin is de onderhavige situatie anders dan die in de in het besluit genoemde uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2006.

2.9.1. In voorschrift 7.3 zijn op de beoordelingspunten Mijlweg 1a, Mijlweg 29a en Viltweg 5 grenswaarden voor het maximale geluidniveau gedurende de avondperiode gesteld van respectievelijk 69, 68 en 70 dB(A). Deze overschrijden de grenswaarde van 65 dB(A), die in de Handreiking voor deze periode als maximale waarde wordt aanbevolen. Deze overschrijding is blijkens de stukken het gevolg van het in de inrichting werken met een schrootschaar, het beladen van een schip en de handelingen met schroot.

Het college van gedeputeerde staten acht deze overschrijding aanvaardbaar. Het college van gedeputeerde staten stelt zich op het standpunt dat, nu de Handreiking niet voorziet in de mogelijkheid van een ruimere normstelling voor het maximale geluidniveau dan 65 dB(A) in de avondperiode, op basis van een bestuurlijke afweging voor de gevels van woningen op een bedrijventerrein, gezien het slechtere akoestisch klimaat op een bedrijventerrein, maximale geluidniveaus in de avondperiode van ten hoogste 70 dB(A) toereikend kunnen worden geacht. Voor het in dit verband uitgevoerde bestuurlijk afwegingsproces heeft het college van gedeputeerde staten in de overwegingen van het bestreden besluit aangesloten bij de vergelijkbare bestuurlijke afweging die het in het kader van de eerder ten behoeve van de inrichting verleende vergunning heeft gemaakt en waarin voor bedoelde woningen gelegen op het bedrijventerrein eveneens hogere grenswaarden voor de avondperiode waren opgenomen en heeft hierbij gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2006, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat het college van gedeputeerde staten zich, gezien de door hem gemaakte bestuurlijke afweging, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in de vergunning opgenomen grenswaarden voor het maximale geluidniveau bij de desbetreffende bedrijfswoningen gelegen op het bedrijventerrein aanvaardbaar zijn. Het college van gedeputeerde staten heeft in het bestreden besluit beoordeeld in hoeverre de uitgevoerde bestuurlijke afweging nog voldoet aan de daaraan te stellen eisen en is tot de conclusie gekomen dat dit het geval is.

2.9.2. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen hetgeen in de eerder genoemde uitspraak van 28 juni 2006 is overwogen, is de Afdeling van oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in voorschrift 7.2 neergelegde grenswaarden voor het maximale geluidniveau voor de avondperiode ter plaatse van de desbetreffende bedrijfswoningen van derden gelegen op het bedrijventerrein aanvaardbaar zijn.

Anders dan het college van burgemeester en wethouders betoogt, ging het in genoemde uitspraak eveneens om toegestane activiteiten die in de representatieve bedrijfssituatie worden verricht.

Voor zover [appellant sub 3] betoogt dat het in de thans vergunde situatie, anders dan ten tijde van de uitspraak van 28 juni 2006, niet gaat om een bestaande en vergunde situatie, overweegt de Afdeling dat het college van gedeputeerde staten voor de in dit opzicht gemaakte beoordeling in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de omvang van de inrichting zoals deze destijds was vergund en de beperkingen waaronder die vergunning was verleend. Op grond van de stukken staat vast dat de activiteiten die verantwoordelijk zijn voor de overschrijding van de aanbevolen maximale waarde van 65 dB(A) in de avondperiode in de thans vergunde situatie niet zijn uitgebreid.

Deze beroepsgronden falen.

Incidentele bedrijfssituatie

2.10. Volgens [appellant sub 1] en anderen is er in de in de voorschriften 7.4 en 7.5 toegestane incidentele bedrijfssituatie, het met een frequentie van één keer per maand laden en lossen van schepen in de avond- en nachtperiode, door het maximaal toegestane geluidniveau van respectievelijk 65 dB(A) en 63 dB(A) sprake van een zorgwekkende, nachtverstorende situatie die van een te grote negatieve invloed is op de omliggende woningen in Wieldrecht.

Volgens [appellant sub 3] dient een belangenafweging plaats te vinden tussen het belang voor het bedrijf om twaalf maal per jaar een incidentele afwijking van de representatieve bedrijfssituatie uit te kunnen voeren, en de belangen van de omwonenden dat hun nachtrust niet wordt verstoord.

2.10.1. Ingevolge voorschrift 7.4 mag in afwijking van wat is gesteld in voorschrift 7.2 het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, inclusief het laden of lossen van een schip in de nachtperiode, op de beoordelingspunten niet meer bedragen dan de in de tabel aangegeven waarden. De waarden zien op de nachtperiode, variëren tussen 35 en 40 dB(A) en gelden ter plaatse van woningen van derden.

Ingevolge voorschrift 7.5 mag in afwijking van wat is gesteld in voorschrift 7.3, het maximale geluidniveau veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, inclusief het laden of lossen van een schip in de nachtperiode, niet meer bedragen dan de in de tabel aangegeven waarden. De waarden zien op de nachtperiode en variëren wat woningen van derden betreft tussen 55 en 65 dB(A).

Ingevolge voorschrift 7.6 mogen de in voorschrift 7.4 genoemde activiteiten per jaar maximaal 12 keer plaatsvinden, waarbij de activiteiten maximaal acht uur per keer in een aaneengesloten periode van een etmaal mogen duren.

Ingevolge voorschrift 7.7 moet ten minste één werkdag voordat de in voorschrift 7.4 genoemde activiteiten worden uitgevoerd, dit aan de Klachten- en meldingsdienst worden gemeld, telefoonnummer 070-4416111.

2.10.2. HKS heeft in de aanvraag als incidentele bedrijfssituatie vergunning gevraagd voor het maximaal 12 keer per jaar in de inrichting laden en lossen van een schip gedurende de volledige nachtperiode. Het hiermee gepaard gaande langtijdgemiddelde beoordelingsniveau zal volgens het college van gedeputeerde staten niet liggen boven de richtwaarden die volgens de Handreiking voor de betreffende woningen gelegen op het bedrijventerrein en de woonomgeving gelden. Voor het hiermee gepaard gaande maximale geluidniveau geldt volgens het college van gedeputeerde staten dat bij de woningen gelegen in Wieldrecht een overschrijding zal optreden van de grenswaarde voor het maximale geluidniveau dat geldt voor de representatieve bedrijfssituatie. Deze overschrijding met 3 dB(A) is volgens het college van gedeputeerde staten echter toelaatbaar, omdat de incidentele bedrijfssituatie ten hoogste twaalf maal per jaar optreedt en het maximaal toegestane geluidniveau onder de 65 dB(A) blijft, dat volgens de Handreiking onder voorwaarden voor een representatieve bedrijfssituatie is toegestaan.

Volgens het college van gedeputeerde staten wordt omwonenden onder de gegeven omstandigheden voldoende bescherming tegen geluidhinder geboden.

2.10.3. Ten aanzien van het in de incidentele bedrijfssituatie toegestane langtijdgemiddelde beoordelingsniveau stelt de Afdeling met het college van gedeputeerde staten vast dat de toegestane waarden beneden de voor de woningen geldende richtwaarden blijven, waarmee volgens de Handreiking een voldoende bescherming tegen geluidhinder wordt geboden. Wat het in de incidentele bedrijfssituatie toegestane maximale geluidniveau betreft wordt, uitgaande van de blijkens de Handreiking aanbevolen grenswaarde van 60 dB(A) voor de nachtperiode, deze waarde alleen ter plaatse van de woningen gelegen in Wieldrecht - met 3 dB(A) - en de op het bedrijventerrein gelegen woning Viltweg 5 - met 5 dB(A) - overschreden.

Uit de stukken blijkt dat de noodzaak voor HKS tot het laden of lossen van een schip in de nachtperiode, behalve door economische motieven, wordt ingegeven door de momentane waterstanden in de bij de inrichting behorende binnenhaven en de Dordtsche Kil. In dit verband is van de zijde van HKS opgemerkt dat vooraf moeilijk kan worden ingeschat hoe vaak en wanneer een dergelijke situatie zich zal voordoen.

Onder genoemde omstandigheden en in aanmerking genomen hetgeen in het deskundigenbericht hierover is opgemerkt, is de Afdeling van oordeel dat het college van gedeputeerde staten de in de voorschriften 7.4 en 7.5 opgenomen grenswaarden in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten.

2.10.4. De Afdeling stelt echter vast dat hoewel de in de voorschriften 7.4 en 7.5 toegestane incidentele bedrijfssituatie uitsluitend is aangevraagd ten behoeve van het laden en lossen van een schip, dit niet blijkt uit de formulering van deze voorschriften en dat deze voorschriften blijkens de formulering ervan juist betrekking hebben op meer en andere activiteiten dan wat de incidentele bedrijfssituatie betreft is aangevraagd. Voor zover van de zijde van HKS in dit verband is gewezen op de aanvraag, welke deel uitmaakt van de vergunning, waarin duidelijk is beschreven uit welke activiteiten de incidentele bedrijfssituatie bestaat, overweegt de Afdeling dat dit juist leidt tot een discrepantie tussen hetgeen is aangevraagd en hetgeen met de voorschriften 7.4, 7.5 en 7.6 wordt toegestaan. Uit het voorgaande volgt dat wat de voorschriften 7.4 en 7.5 betreft de grondslag van de aanvraag is verlaten. Verder is in de met de voorschriften 7.4 en 7.5 samenhangende voorschriften 7.6 en 7.7 ten onrechte niet tevens verwezen naar voorschrift 7.5.

Gelet hierop is het bestreden besluit wat de aan de vergunning verbonden voorschriften 7.4 en 7.5 betreft in strijd met het systeem van de Wet milieubeheer en wat de voorschriften 7.6 en 7.7 betreft in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht .

De beroepsgronden slagen in zoverre.

Conclusie

2.11. Het beroep van HKS is geheel gegrond. De beroepen van [appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 3] en het college van burgemeester en wethouders zijn gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond. Nu het geluidaspect bepalend is voor de beantwoording van de vraag of de gevraagde vergunning kan worden verleend, dient het bestreden besluit in zijn geheel te worden vernietigd.

Proceskosten

2.12. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen gedeeltelijk gegrond;

II. verklaart het beroep van HKS Scrap Metals B.V. gegrond;

III. verklaart het beroep van [appellant sub 3] gedeeltelijk gegrond;

IV. verklaart het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht gedeeltelijk gegrond;

V. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 10 november 2009, kenmerk PZH-2009-1381199554;

VI. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen voor het overige ongegrond;

VII. verklaart het beroep van [appellant sub 3] voor het overige ongegrond;

VIII. verklaart het beroep van het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht voor het overige ongegrond;

IX. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij HKS Scrap Metals B.V. opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.092,50 (zegge: eenduizendtweeënnegentig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellant sub 3] opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

X. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland het voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 1] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor HKS Scrap Metals B.V., € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 3] en € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van staat.

w.g. Simons-Vinckx w.g. Plambeck

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 april 2011

159.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature