Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebieden:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Zittingsplaats:

Inhoudsindicatie:

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening. Het ontslag wegens ongeschiktheid voor het politieambt is door de rechtbank vernietigd. De aangevallen uitspraak brengt herstel van het dienstverband mee. Geen spoedeisend belang. Nu betrokkene vooralsnog zijn aanspraak op werkhervatting niet wenst te effectueren, is er geen reden om de aangevallen uitspraak te schorsen.

Uitspraak



11/326 AW-VV

Centrale Raad van Beroep

Voorzieningenrechter

U I T S P R A A K

als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:

de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: verzoeker),

in verband met het hoger beroep van:

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 8 december 2010, 10/5219 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)

en

verzoeker

Datum uitspraak: 21 april 2011

I. PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

Verzoeker heeft een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2011. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.L. Limon, werkzaam bij het Korps landelijke politiediensten. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. S. van Loenhout, juridisch adviseur te ’s-Gravenhage.

II. OVERWEGINGEN

1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Betrokkene, in 1980 aangesteld als politieambtenaar, was vanaf april 1998 tot februari 2006 werkzaam als zedenrechercheur bij de politieregio [regio]. Vanaf februari 2006 was hij werkzaam als specialist expertise bij de Dienst Nationale Recherche Informatie van het Korps landelijke politiediensten.

1.2. Bij besluit van 4 december 2008 is betrokkene disciplinair ontslag verleend, welk ontslag onmiddellijk ten uitvoer is gelegd. Aan het ontslag heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat betrokkene de werkafspraken niet heeft nageleefd en een persoonlijke en intieme (zij het niet seksuele) relatie heeft opgebouwd met een slachtoffer van een zedenmisdrijf.

1.3. Bij besluit op bezwaar van 10 juli 2009 heeft verzoeker, in overeenstemming met het advies van de bezwarencommissie, geoordeeld dat het strafontslag niet evenredig is met het gepleegde plichtsverzuim en heeft hij het strafontslag omgezet in een ontslag wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- en lichaamsgebreken.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit het hier in aanmerking te nemen gedrag niet volgt dat betrokkene ongeschikt is voor het politieambt. Verzoeker heeft niet vermeld aan welke eigenschappen, mentaliteit of instelling het betrokkene ontbreekt. Daarbij komt dat betrokkene blijk heeft gegeven van spijt. De rechtbank is voorts van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat sprake is van een eenmalige gebeurtenis in de overigens vlekkeloze loopbaan van betrokkene. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat indien al sprake zou zijn van ongeschiktheid betrokkene in ieder geval een verbeterkans had moeten krijgen.

3. Verzoeker kan zich met het oordeel van de rechtbank niet verenigen en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. In verband daarmee heeft hij een verzoek tot het treffen van voorlopige voorziening gedaan. Het verzoek strekt ertoe de werking van de uitspraak te schorsen, tot het moment waarop door de Raad in de hoofdzaak uitspraak is gedaan. Ter onderbouwing van het spoedeisend belang heeft verzoeker aangevoerd dat betrokkene naar aanleiding van de uitspraak aanspraak heeft op werkhervatting, terwijl hij vanwege het vertoonde gedrag hoogst onbetrouwbaar is, hij naar aard en aanleg ongeschikt is voor de politiedienst en hij het imago van de politie ernstig heeft aangetast.

4. Naar aanleiding van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.

4.1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

4.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat de aangevallen uitspraak herstel van het dienstverband meebrengt. Blijkens het verhandelde ter zitting wenst betrokkene zijn werkzaamheden echter vooralsnog niet te hervatten. Hij heeft verklaard dat hij op dit moment elders een vaste aanstelling heeft en om die reden de uitspraak in de bodemprocedure wil afwachten. Ook zal hij daarom thans geen verzoek om betaling van de bezoldiging doen. Betrokkene heeft wel verklaard dat niet kan worden uitgesloten dat hij, bijvoorbeeld indien hij onverhoopt zijn baan zou kwijtraken, zich in de toekomst alsnog tot verzoeker zal wenden met het verzoek om uitvoering te geven aan de aangevallen uitspraak.

4.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leveren de door verzoeker aangevoerde redenen gelet op de opstelling van betrokkene niet een spoedeisend belang op als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb . Nu betrokkene vooralsnog zijn aanspraak op werkhervatting niet wenst te effectueren, ziet de voorzieningenrechter geen reden om de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het besluit van 10 juli 2009 is vernietigd, te schorsen. De voorzieningenrechter voegt daar nog aan toe dat indien betrokkene zich in de toekomst toch tot verzoeker zal wenden om uitvoering van de uitspraak van de rechtbank, verzoeker op dat moment opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening kan indienen.

4.4. Op grond van het vorenstaande wordt het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.

5. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig verzoeker met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene, begroot op € 437,- aan kosten van rechtsbijstand.

III. BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af;

Veroordeelt verzoeker in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 437,-.

Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 april 2011.

(get.) K.J. Kraan.

(get.) B. Bekkers.

IJ


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature