Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Bij besluit van 20 juli 2010 heeft het college een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een vleesvarkenshouderij aan de [locatie] te [plaats], gemeente Gemert-Bakel. Dit besluit is op 26 juli 2010 ter inzage gelegd.

Uitspraak



201008545/1/M2.

Datum uitspraak: 20 april 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats], gemeente Gemert-Bakel,

2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Gemert-Bakel,

3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats], gemeente Gemert-Bakel,

en

het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2010 heeft het college een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een vleesvarkenshouderij aan de [locatie] te [plaats], gemeente Gemert-Bakel. Dit besluit is op 26 juli 2010 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2010, [appellant sub 2] bij brief, eveneens bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2010, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2010, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2011, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2], in persoon, [appellant sub 3], in persoon en bijgestaan door mr. H.U. van der Zee, en het college, vertegenwoordigd door E.L.A. Kramer en L. van Gils, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghouder, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo , volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.

2.2. Ingevolge artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd.

Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend.

Ingevolge het derde lid worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken.

Uit het tweede en derde lid volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt.

Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepalingen komt het college een zekere beoordelingsvrijheid toe.

2.3. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat het college ten onrechte niet heeft gekozen voor het in het milieueffectrapport beschreven meest milieuvriendelijke alternatief.

2.3.1. Ingevolge artikel 7.37, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer wordt in het besluit in ieder geval vermeld hetgeen is overwogen omtrent de in het milieueffectrapport beschreven alternatieven.

2.3.2. Uit het systeem van de Wet milieubeheer volgt dat het college is gehouden te beslissen op basis van de vergunningaanvraag, dus op het alternatief dat is aangevraagd. Verder kan uit artikel 7.37, eerste lid, aanhef en onder b, niet worden afgeleid dat een vergunning voor het in de aanvraag gekozen alternatief moet worden geweigerd vanwege de enkele omstandigheid dat een milieuvriendelijker alternatief voorhanden is. Evenmin bieden de artikelen 8.10 en 8.11 van de Wet milieubeheer hiervoor grondslag.

De beroepsgrond faalt.

2.4. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat de verleende vergunning leidt tot een onaanvaardbare toename van de ammoniakemissie. Zij stellen in dit verband dat niet aan de eisen van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt voldaan. Aangezien uit het milieueffectrapport niet blijkt hoeveel ammoniak van een andere locatie is aangekocht om de depositie van ammoniak te salderen, is volgens hen de vergunningverlening in strijd met het in die wet opgenomen salderingscriterium. Verder stellen zij dat de ammoniakemissie gezondheidsrisico's voor omwonenden veroorzaakt.

[appellant sub 3] voert tevens aan dat de voorgeschreven luchtwassers, die de emissie moeten beperken, mogelijk niet in werking worden gezet en dat dit niet zal worden gehandhaafd.

2.4.1. In de Wet milieubeheer is bepaald op welke gronden een vergunningaanvraag kan worden geweigerd. Strijd met de Natuurbeschermingswet 1998 is niet als weigeringsgrond in de Wet milieubeheer opgenomen.

2.4.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet ammoniak en veehouderij betrekt het bevoegd gezag bij beslissingen inzake de vergunning voor de oprichting of verandering van een veehouderij de gevolgen van ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven uitsluitend op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 4 tot en met 7.

De Wet ammoniak en veehouderij voorziet niet in de mogelijkheid de vergunning te weigeren wegens strijd met de Natuurbeschermingswet 1998 of wegens gezondheidsrisico's vanwege de ammoniakemissie.

Het college heeft de vergunningaanvraag getoetst aan de Wet ammoniak en veehouderij en geconcludeerd dat wordt voldaan aan het daarin gestelde. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben deze conclusie niet betwist. In hetgeen zij hebben aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de vergunning in strijd met de Wet ammoniak en veehouderij is verleend.

2.4.3. Het betoog over de werking van de luchtwassers betreft de handhaving van de vergunning. Niet kan worden geoordeeld dat handhaving van het in werking zijn van de luchtwassers niet mogelijk is. De vraag of daadwerkelijk wordt gehandhaafd betreft niet de rechtmatigheid van de vergunning.

2.4.4. De desbetreffende beroepsgronden falen.

2.5. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] vrezen gezondheidsrisico's vanwege mogelijke verspreiding van besmettelijke dierziekten.

2.5.1. De bestrijding van besmettelijke dierziekten is primair geregeld in andere wetgeving dan de Wet milieubeheer. Daarnaast blijft in het kader van vergunningverlening krachtens deze wet ruimte voor een aanvullende toets. Hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aanvoeren geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college de vergunning had dienen te weigeren vanwege risico's voor de volksgezondheid dan wel ten aanzien hiervan nadere voorschriften aan de vergunning had dienen te verbinden.

De beroepsgrond faalt.

2.6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen verslechtering van de luchtkwaliteit vanwege de toename van de uitstoot van zwevende deeltjes (PM10).

2.6.1. In voorschrift 4.1 van bijlage 2 bij de Wet milieubeheer zijn voor zwevende deeltjes grenswaarden opgenomen voor de bescherming van de gezondheid van de mens. Het college heeft de vergunningaanvraag aan deze grenswaarden getoetst. In bijlage 6 van het milieueffectrapport is een berekening opgenomen van de emissie van zwevende deeltjes. Volgens deze berekening kan aan de in voorschrift 4.1 gestelde grenswaarden worden voldaan. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben dit niet bestreden. In hetgeen zij hebben aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de vergunning in verband met de luchtkwaliteit niet had mogen worden verleend.

De beroepsgrond faalt.

2.7. [appellant sub 3] stelt dat het bestreden besluit inhoudelijk tegenstrijdig is nu in de considerans daarvan het gebied waarin de inrichting is gelegen, wordt aangemerkt als zowel een landbouwontwikkelingsgebied als een verwevingsgebied in de zin van de Reconstructiewet.

2.7.1. Deze beroepsgrond richt zich tegen de in het bestreden besluit opgenomen overwegingen. Deze overwegingen dienen ter motivering van het besluit maar roepen op zichzelf geen rechtsgevolgen in het leven. De overwegingen zijn als zodanig niet voor beroep vatbaar.

De beroepsgrond faalt.

2.8. De beroepen zijn ongegrond.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van der Maesen de Sombreff

Voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 april 2011

190-685


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



∧ naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature